Thuiskomen op Catherine

Chuaguaramas, 12-02-2022

Ik ben er klaar voor. Eindelijk naar Trinidad! Eric testte voor de tweede keer positief en moet nog even wachten. Mijn o zo geriefelijke KLM-vlucht verloopt voorspoedig. Laurent, de Fransman van de terugvlucht anderhalf jaar geleden naar Amsterdam, zit ook in het vliegtuig. Wat een toeval! Mooi, dan kan ik gelijk mijn onlangs geleerde Frans uitproberen. Na een korte stop op Barbados kom ik aan in het warme, zwoele Trinidad. We delen een taxi met een Zweedse zeiler en gaan op weg naar Peake Yard. We rijden eerst door de drukke hoofdstad Port of Spain en dan langs de kustlijn met links de scheepswerven en scheepvaartbedrijven en rechts de groene heuvels van Trinidad. Gezellig klets ik met de spraakzame taxichauffeur. Ik ben gelijk helemaal gewend aan het Trinidad-accent en herinner me ook weer hoe aardig de mensen hier zijn.

We zijn aangekomen bij de slagboom van Peake Yard. Ik herken de vrouwelijke portier nog. Ze hijst de slagboom omhoog en ze overhandigt mij een enveloppe. Daarin zitten een sleutel en drie piepkleine briefjes met Wifi-codes. Voor de eerste drie dagen heb ik namelijk een kamer gehuurd. Ze geeft me ook een mooi pakje met daarop: afzender Shady Lady. Even later zit ik nog even op het terrasje voor mijn kamer met uitzicht op de steiger. Ik zie een paar bekende boten liggen en krijg een flashback van anderhalf jaar geleden. Ik zie Catherine en Billy onze bijboot aan de steiger liggen. Het voelt allemaal zo vertrouwd. Het is inmiddels 22.00 uur lokale tijd en dus voor mij 3.00 ’s nachts, als ik op bed in een diepe slaap stort. De volgende ochtend maak ik dankbaar gebruik van het pakketje met ontbijtspulletjes van Chrissy en David van Shady Lady.

Ik kan bijna niet wachten om naar Catherine te gaan. Voel me licht zenuwachtig als ik de trap op klauter. Oei, die steile, vier-meter hoge ladder opklauteren,  ben ik ontwend. Ik open het luik en ga naar binnen. De warmte en muffe schimmellucht komen me tegemoet. Ik doe zo snel mogelijk alle raampjes open en verse lucht stroomt binnen. Ik inspecteer de kastjes en de wanden. Het valt mee. Havenmeester Oliver heeft goed op onze boot gepast. Ik videobel met Eric, die niet kan wachten om te horen en te zien in welke staat Cath zich bevindt. ‘Het valt echt mee Eric, ik laat het flink doorluchten en ga goed soppen, misschien best lekker voor je om op een schone boot aan te komen’, zeg ik terwijl het zweet uit m’n poriën gutst.

Ik ga aan de slag. Ik sjouw alle kussens naar buiten en doe textiel in zakken. Alles ruikt muf en schimmelig. Dit klimaat zorgt vooral voor veel roest en schimmel. Dingen zijn verroest, ritsen gaan niet open en spullen voelen kleverig aan. Beestjes kom ik niet tegen.  Het vet dat we op de steunen onder de boot hebben gesmeerd om ongedierte te weren, heeft prima geholpen. Geen ongedierte aan boord. Alleen blijkt de afvoer van het wasbakje verstopt en zwemmen er opeens talloze piepkleine beestjes rond. Ik inspecteer de voorraden, houdbare spullen uit allerlei bestemmingen: kruiden uit Suriname, tomatenpuree van Gran Canaria, sardines uit Madeira, makreel uit Frankrijk en zelfs witte bonen in tomatensaus van de Jumbo uit Rotterdam van waaruit wij 12 juli 2019 vertrokken. De meeste blikken zijn nog goed en zelfs 12 pakken houdbare melk kunnen nog worden gebruikt. Schoonmaakmiddelen, doeken, alles is aanwezig in dit complete huishouden. Cath heeft dan ook een volledig jaar als huisje gefungeerd. Ik was vergeten hoe compleet ze is.

Ik stop rond een uur of 12 want de hitte is niet meer te harden. Ik moet mijn tempo aanpassen, het is bloedheet. Helemaal nu Cath op de kant staat en niet wordt omringd door verkoelend water. Ik denk terug aan de laatste keren dat ik in het Kralingse Bos ging wandelen met vrienden. Koud was ik tot op het bot na een middagje buiten. Nu ervaar ik het tegenovergestelde: warm tot op het bot. Een vergelijkbaar gevoel kun je in Nederland alleen maar bereiken met een saunabezoek. Ik ga naar mijn kamer om siësta te houden. Op de werf is het rustig, iedereen doet kalm aan op deze tijd.

Na de siësta loop ik een rondje over de steiger. Ik ontmoet Tini met haar zoontje Cairi. Hij is geboren nadat wij Trinidad hadden verlaten. Ik herinner me haar nog heel goed met haar bolle buik. Nu is daar een klein, schattig jongetje. Ik had wat hemdjes, de enige zomerse kleding te krijgen in winters Nederland, bij de Hema gekocht. Ik herken ook de twee Engelse Dave’s. Niets lijkt veranderd: rustige Dave komt nog steeds regelmatig met zijn dinghy naar de steiger, zijn zwart-witte kat zit al klaar op de voorpunt om daarna behendig op de steiger te springen. Stoere Dave was mijn zwemmaatje. Hij zwemt nog iedere dag om fit te blijven en is druk met het opknappen van meerdere boten tegelijk. Ik loop naar Power Boats, de werf naast de onze, om Shady Lady te bezoeken. Ik dwing mezelf om te slenteren, pas mijn tempo aan. Het is heet, de zon brandt, maar ik geniet volop. Wat is het fijn hier, het voelt als thuiskomen. Op weg naar Power Boats ga ik even zitten bij de barbecue-plaats onder de grote mangoboom. Er ligt een rijpe mango, ik pel hem en eet hem op. Heerlijk, wat heb ik verlangd naar dit moment.

Ook bij Power Boats heeft de tijd stilgestaan, het is rustig. Ik herken boten, sommige mooi en glimmend en andere verwaarloosd, spookboten met wapperende stukken, zwart plastic, kapot gescheurd door de uv-stralen van de brandende zon. Het weerzien met David en Chrissy is gezellig en vertrouwd. Ik overhandig hen de cadeautjes uit Nederland: kaas, koffie, drop en stroopwafels. We kennen David en Chrissy van Shady Lady toen we tijdens de lockdown, in het begin van de pandemie, in de baai van Tobago lagen. Cath en Shady Lady waren gedurende een maand of vijf de enige twee boten daar. We waren daar min of meer gestrand en konden onze plannen niet meer doorzetten. Deze keer pakken we de draad weer op en vervolgen we onze reis alsnog. Shady Lady is al die tijd in Tobago gebleven. Ze zijn nu op Trinidad voor onderhoud en gaan binnenkort weer terug. Ik word uitgenodigd voor een sundowner op zaterdagavond.

De laatste dag in mijn kamer gebruik ik om Catherine leefbaar te maken. Ik kan niet wachten om mijn intrek te nemen in de boot. In plaats van de saaie instant noodlesoepjes en de oploskoffie kan ik daar mijn eigen maaltje koken en lekkere koffie zetten. Alles is aan boord. Met hulp van Eric op afstand, sluit ik de elektriciteit aan, vul het water bij en sluit het gas aan. Als ik bezig ben in de boot staat plotseling alles te trillen, kort maar krachtig. Een aardbeving! Het is te kort om angstig te raken, maar wel vreemd om mee te maken in een boot op het droge. Tussen Tobago en Trinidad ligt het episch centrum, een aardbeving met een kracht van 5.5 op de schaal van Richter, lees ik later op internet.

Die avond ga ik naar Power Boats voor de sundowner en ontmoet een Russisch stel, vrienden van David en Chrissy. Hun eigen boot ligt in Guatamala en ze zijn hier om een boot van een Rus over te zeilen naar Turkije. De eigenaar kan zelf niet komen, want zijn Spoetnik-vaccin wordt in Trinidad niet geaccepteerd. Ook de buren, een jong Zwitsers stel, nemen deel aan het feestje. We maken pizza’s in een cobb-barbecue en de drank vloeit rijkelijk. Er gaan heel wat Caribs en shotjes rum doorheen. Ik beperk me als enige tot het bier. Als ik later samen met de slingerende Russen naar Peake terug slenter, vertellen ze dat in Rusland een geslaagd feest behoort te eindigen in absolute dronkenschap. Toch ben ik blij dat ik de shotjes rum heb afgeslagen. De volgende ochtend ben ik nog best fris.

Dan komt de dag dat Eric zal arriveren. Ik heb inmiddels mijn intrek op de boot genomen en wacht in spanning zijn komst af. Hij is uiteindelijk ook met de KLM gevlogen, nadat zijn reservering bij United Airlines op niets was uitgelopen. Het is een heel prettige, directe vlucht. Eric vertrekt onder geleide van de storm Corrie. Dat zal behoorlijk te keer gaan in het vliegtuig, maar zodra hij hier is valt alle stress van hem af, weet ik uit eigen ervaring. De laatste maanden voor vertrek waren behoorlijk stressvol door corona en het afmaken van diverse klussen, zowel voor Eric als voor mij. Hier kom je in zo´n ander wereldje terecht dat alle stress van je afglijdt. De Carib staat koud, laat Eric maar komen.

Karin

Trinidad here I come!

 

Rotterdam, 13-1-2022

Reistas volgepropt met nuttige spulletjes voor aan boord, onderdelen, accessoires, wat extra koffie omdat dat in Trinidad minstens zes keer zo duur is, papierwerk in orde, dubbel gevaccineerd, geboosterd, hatsikidee, mij kan niemand wat maken, ik ben er klaar voor: Trinidad, here I come!

Allemachtig wat heb ik er zin in. Eindelijk terug naar Catherine, ons brave bootje dat al anderhalf jaar droog staat te bakken onder de blakende zon. Ze heeft ons nodig en wij haar! Eindelijk is het zover. Anderhalf jaar heeft het geduurd, maar nu ga ik echt. Karin komt tien dagen later, ik stel eerst orde op zaken aan boord zodat ook de kapiteinsvrouw een fatsoenlijk onderkomen heeft, gevrijwaard van stof, schimmels en ander storend ongemak.

De vlucht van United Airlines staat geboekt, de Boeing is al onderweg deze kant op, morgenvroeg stap ik aan boord. Nog wel even een PCR-test doen, want dat moet uiterlijk 24 uur voor vertrek. Ik spring op mijn roestige fiets, een oud barrel met gebroken spaken en slagen in de wielen, rijp voor recycling, maar de brik redt het nog net tot mijn vertrek, ik flits door Rotterdam, rij langs Diergaarde Blijdorp de Bergweg op, krijg in de kliniek gelijk de staaf in mijn strot en neusholte en dan vanavond heb ik de ongetwijfeld negatieve uitslag. Want we zijn bijna twee jaar verder in deze corona-ellende en ik ben een van de weinigen die gevrijwaard is gebleven van de ziekte. Misschien behoor ik wel tot die bijzondere groep mensen waar het virus geen vat op krijgt? Ik heb even gedacht om me aan te melden voor medisch onderzoek, de oproep las ik op internet, bij mensen die maar niet besmet willen raken. Maar ja, ik ga naar Trinidad, dus kan ik niet meehelpen om de geheimen van de menselijke ziekte en gezondheid te ontrafelen.

’s Avonds zitten we gezellig aan tafel, Karin heeft gekookt, Joris en vriendin Maud trekken een flesje wijn open, het is gezellig zoals een avond voor vertrek moet zijn. Liselot staat op de piste en belt me nog even om een goede reis te wensen. Rond half elf ga ik maar eens kijken of de uitslag er is, want dan kan ik inchecken en een stoel bij het raam zoeken. Yes! De uitslag is binnen. Ik lees het Engelstalige reisdocument, en dan valt mijn oog op het woord

Positive

Positief? Ik lees het nog eens goed. Ja hoor, echt, het staat er. Ik ben de Sjaak. Trinidad here I come? Not yet.

Eric

Terugblik deel 2: Alles komt goed, maar dan komt corona

Burgh-Haamstede, 30-9-2020

In het vorige blog beschreef ik hoe midden op de oceaan, halverwege Kaapverdië en Suriname, onze voorstag losraakte. Je kan wel zeggen: een serieus probleem. Hieronder lees je hoe het allemaal goed afliep. En dat onze reis in de Cariben door corona eindigde waar die begon.

Ik dacht aan Karin, ik zag Liselot, turend boven de buiskap. Ook zij begreep de ernst van de situatie. Ik ben verantwoordelijk voor hun veiligheid, met hun mag niets gebeuren, in een kort moment dacht ik in lichte paniek: ik had hen nooit moeten meeslepen in dit zeilavontuur…Ik wist me te herpakken, raakte niet in paniek, maar de angst gierde wel door mijn keel, de adrenaline raasde door mijn lijf, ik probeerde de ratio het te laten winnen van emoties, ik moest nu dénken, niet voelen. Mijn verstand zei: we zijn midden op de oceaan, ik moet het overzicht behouden en juist handelen. Anders kan de mast afbreken, althans het bovenste deel, want de kortere kotterstag – goddank had ik die voor deze reis laten plaatsen – gaf nog steun aan het onderste deel van de mast. Ook het voorste onderwant oefent een voorwaartse kracht uit op de mast. Het lukte me om rustig te blijven, ik behield het overzicht. Allereerst: genua inrollen, met de hand, terwijl de voorstag met het hele rolreefsysteem, een metertje of vijftien lang en tientallen kilo’s zwaar, heen en weer bungelde, tegen de preekstoel aan kletterde, dan weer op het voordek schuurde. Ik moest oppassen dan mijn hand niet bekneld raakte, maar het lukte met hulp van Joris. Vervolgens wat te doen? De voorstag fixeren om verdere schade te voorkomen. Vervolgens zo snel mogelijk de spinakerval aan de boeg bevestigen als noodstag. In de tussentijd reefden we het grootzeil om de krachten op de mast te verminderen, maar lieten we het grootzeil wel staan omdat de voordewindse koers de mast naar voren duwde. Terwijl Liselot en Karin in de kuip de koers bewaakten, werkten Joris en ik geweldig samen, elk besef van tijd verdween, maar na een tijd was de klus geklaard en zaten we na te hijgen in de kuip. De mast bewoog niet, was niet krom, leek stabiel. Ik probeerde Karin en Liselot objectief te informeren over de ernst van de situatie, maar ook gerust te stellen. Alles komt goed, zei ik, hoewel een stemmetje in mij zei: je hóópt dat het goed komt.  Joris en ik spraken af bij dageraad de situatie opnieuw op te nemen. We gingen ter kooi.

De volgende dag maakten we een plan. We wilden de voorstag aan een oog op het boegbeslag bevestigen, daarvoor moest eerst de genua worden geborgen, daarna de rolreefinstallatie worden gedemonteerd, om bij de spanner van de voorstag te kunnen komen, losser te draaien en ruimte te maken voor een noodverbinding. Een flinke klus omdat alles enorm vast zat en de deining het werk bemoeilijkte. Met een uiterste krachtinspanning, vergezeld van een diepe oerkreet, kon ik wat gecorrodeerde inbusbouten loskrijgen. Maar het lukte! We bevestigden de voorstag aan het oog, spanden de stag een beetje op en zetten het rolreefsysteem weer in elkaar. Dit was een zeer geslaagde noodklus, we konden zonder al te veel zorgen de werkfok aan de kotterstag hijsen en de vaart verhogen, op weg naar de overkant.

Gaandeweg, na een of twee dagen, maakte de stress plaats voor ontspanning. Ook bij mij, nu ik zeker wist dat de mast redelijk goed verstaagd was, zolang we niet aan de wind zouden gaan varen, zolang de wind niet van voren kwam. We konden opnieuw genieten van de oceaan. Het geruststellen van Karin en Liselot lukte me nu veel beter, omdat ik er zelf in geloofde dat het allemaal goed zou aflopen.

We kregen weer oog voor de oceaan. We verbaasden ons over de enorme hoeveelheden zeewier dat voorbij trok. Gelukkig bleef niets hangen aan onze vleugelkiel, schroef of roerblad. We zagen ook talloze Portugese oorlogsschepen langskomen. Weinig complexe wezens, die kwallen, maar door de evolutie (daar istie weer, Darwin!) perfect aangepast aan het leven op de oceaan. Ze hebben een fleurig zeiltje waarmee ze op koers blijven en meterslange tentakels waarmee ze hun voedsel weten te vangen. We zagen een troep orka’s en veel dolfijnen. Geen dag is saai op de oceaan, ook als je verstaging heel blijft, mits je ziet wat er allemaal te zien is.

En toen, na zestien dagen op de oceaan, waren de drie Îles de Salut in zicht. Karins telefoon kwam tot leven met de mededeling: welkom in Frankrijk. Dat betekende dat we gewoon met ons Nederlands abonnementje konden bellen, appen, internetten. We gooiden het anker uit en namen gelijk een duik in het beschutte baaitje van Île Royale, enkele De eerste plonshonderden meters naast Île du Diable, Duivelseiland, waar Dreyfus gevangen zat vanwege een staatscomplot, een triest anti-semitisch drama aan het einde van de negentiende eeuw dat nog steeds  als een dieptepunt in de Franse geschiedenis wordt beschouwd: de Dreyfusaffaire. Ook Papillon zat er gevangen, diens verhaal is verfilmd, maar wel op een ander eiland. Ondanks deze zwaarmoedige geschiedenis liepen wij lichtvoetig, trots en opgewekt een rondje over het prachtige eilandje. Want we hadden de oceaan overgestoken! Tegenslagen overwonnen, teamgeest bewaard, samengewerkt én met elkaar genoten. Als vader ben ik apetrots op dit gezin, mijn eigenzinnige vrouw, en fantastische zoon en dochter, dat voelde ik op Île Royale sterker dan ooit, ooit tevoren.

Suriname lonkte. Na twee nachten gingen we ankerop. De stroming en wat wind sleurde ons met een machtige negen knopen (pakweg 16 km/uur), supersnel voor onze ondertuigde Catherine, over de ondiepe kustwateren van Frans Guyana naar de aanloopton van de Surinamerivier, waar we zoals gepland rond het middaguur van 10 februari aankwamen. We loefden op, zeilden zelfs even aan de wind, wat we maanden niet hadden gedaan. Ik keek omhoog, checkte de noodverstaging, de mast stond stabiel, stevig, ook bij deze wind. Tussen de oevers van de rivier lieten we de zeilen zakken en motorden stroomopwaarts, langs Paramaribo, verder de bruine rivier op. Onze berekening bleek juist; we hadden stroom mee, tot we vastknoopten aan de enige steiger voor jachten in Suriname, die van Marina Waterland.

Wat volgde was een heerlijke maand in dit prachtige land, met doorgaans ontzettend aardige mensen en heerlijk eten. Toch hing er een gespannen sfeer in het land: de verkiezingen kwamen eraan, zou Bouterse, de drugshandelaar die zich voordeed als politicus, de crimineel die het land al veertig jaar in de greep hield, accepteren als hij zou worden weggestemd? Daar kwam ook nog eens de verduistering van 100 miljoen Amerikaanse dollar bovenop, een enorme  domper voor het toch al kwetsbare land met een half miljoen inwoners. Van de ene op de andere dag had elke Surinamer er omgerekend een schuld van 200 U$ dollar bij! Bovenop de toch al torenhoge staatsschuld. Het slechte nieuws stond dagenlang op de voorpagina’s van de kranten, was het gesprek van de dag bij de warungs en winkels. En toch, ondanks corruptie en wanbeleid ademt Suriname levenslust, plezier, ontspanning en klinkt de muziek.

Na twee weken namen we afscheid van Joris en Liselot, die hun studie moesten oppakken. Dit gezin houdt het moeilijk droog bij afscheid. Het werd een tranendal op vliegveld Zanderij! Maar we waren ook blij, dat we twee maanden lang met elkaar waren geweest op deze bijzondere reis. Toen de tranen waren gedroogd stonden Karin en ik elkaar een beetje verdwaasd aan te kijken. Een rit huiswaarts volgde, met weinig woorden, maar veel gedachtes en gevoelens.

De dagen erna vonden we afleiding en gezelligheid bij onze nieuwe zeilvrienden aan de steiger van Waterland, Nederlandse zeilers die net als wij de sprong gingen maken naar de Cariben. Karin en ik hervonden onszelf de weken erop als duo, paar, koppel op reis. We maakten prachtige uitjes met ons huurautootje, dronken Parbo-biertjes met de buren. We werden gastvrij onthaald door een Nederlands-Surinaamse oud-collega en mede-Rotterdam-Delfshavenaar die vlakbij de marina woont. Dankzij haar en haar aardige vriend begrepen we steeds meer van het land en de politiek. Terloops lazen we in de krant berichten uit China die we toen nog weinig aandacht gaven. Ook toen de eerste berichten vanuit Italië binnenkwamen, betrokken we dat niet op onszelf, noch op Nederland. Hoe naïef waren we! Inmiddels was het de eerste week van maart. Tijd om verder te gaan.

En daar gingen we, de rivier af, stroom mee, we zeilden in drie dagen naar Tobago. Daar, in de baai van Charlotteville, Man of War Bay, het noordelijkste puntje van het eiland, lieten we op 10 maart het anker vallen om het pas in juni weer op te halen. De ankerketting was begroeid, wij hadden ons niet verplaatst, maar de wereld was veranderd, niet alleen op Tobago, overal, niets was meer vanzelfsprekend. Ook niet dat je als zeiler kan gaan en staan waar je maar wilt, zolang je je keurig hield aan regeltjes van douane en immigratie, kon je als zeiler overal heen. Nu konden wij helemaal nergens heen. Tobago, springplank naar tientallen Caribische eilanden, bleek geen startpunt maar voorlopig eindpunt van onze reis. Het enige dat we konden doen was afwachten. We probeerden nog wel de Curaçaose en Bonairiaanse overheden te overreden om ons toe te laten. Tevergeefs. Wachten was onze enige mogelijkheid. Wat deden we die maanden? Zwemmen, tonijn fileren, bakken, gitaar spelen. Weer zwemmen. Boodschappen doen in het dorp, waar we er na enige tijd helemaal bijhoorden als tijdelijke dorpsgenoten. Tussendoor deden we enkele klusjes aan de boot. Ik voelde rust in mijn hoofd, ontspanning, schreef muziek en songteksten. We hadden af en toe een gezellig praatje en later een barbecue met onze fijne buren van de Shady Lady, zeezwervers, vrijbuiters. Toen de lockdown werd versoepeld, huurden we een autootje en kriskrasten een week lang over het eiland, maakten wandelingen dwars door het schitterende regenwoud en verbaasden ons erover dat wij met Shady Lady, waarmee we nu bij Mr. Gray bier konden drinken met Marvin Gay uit de speakers, de enige zeilers waren die op dit paradijselijke eiland waren. Andere boten, honderden, zochten hun heil bij bekendere bestemmingen: Grenada, Martinique, de Grenadines. Nu hadden wij het gevoel dat we dit eiland hadden herontdekt, vijf eeuwen nadat Columbus voor het eerst de groene heuvels zag. Zijn naam schrijf ik nu op, maar noemde ik toen niet, want ook op Trinidad en Tobago, kortweg T&T, tegenwoordig één land, drong het besef door, terecht, dat Black Lives Matter en dat de wereldgeschiedenis doorgaans vanuit westers perspectief wordt beschreven. De toekomst van het standbeeld van Columbus in de hoofdstad Port of Spain was onderwerp in de kranten van T&T. In Charlotteville was er weinig van te merken. Sharon – de stoere uitbaatster van het enige hotel in het dorp die niet met zich liet sollen, zelfs de lokale politie had ontzag voor haar – bleef me ‘darling’ noemen, en schoof onder de toonbank tien bier in mijn boodschappentas. ‘Enjoy!’ riep ze me na, vergezeld met een vette knipoog.

En zo schoven de dagen, weken, maanden voorbij. Toen kwam het nieuws dat wij ons met de boot mochten verplaatsen binnen de territoriale wateren van T&T. We namen afscheid van Shady Lady, we’ll meet again, don’t know where, don’t know when, en zeilden naar de volgende baai: Bon Accord. Daar lagen we als enige boot voor anker, veilig achter een groot koraalrif. Elk cliché van een tropisch eiland werd hier bevestigd, met als enige geluid het ruisen van de palmbomen en het geklots van lieflijke golfjes tegen de romp van Catherine. We verzonnen allerlei smoezen om nog maar een weekje te blijven, waarom niet, en nog een week, morgen dan, of toch maar overmorgen? Uiteindelijk raapten we de moed bij elkaar en gingen op weg naar onze voorlopige eindbestemming: Chaguaramas, Trinidad.

De drempel van de baai bij Bon Accord is tijdens vloed amper twee meter, onze Catherine schoof met een enkele decimeter over de zandbodem. Spannend. Maar het ging goed en we voeren de laatste zeilnacht in van onze reis. Een heerlijke nacht, waarin alle herinneringen van het afgelopen jaar, zoals in deze en vorige blog beschreven, door mijn hoofd schoten. De volgende ochtend lagen we in Trinidad aan de steiger van Peake Yacht Services, een professioneel, gastvrij en net haventje en werf. Hier deelden we verhalen met andere wereldzeilers, het was een warm bad van mensen van allerlei pluimage, gretige jonge zeilers, een zwangere jongedame, een uitgezeilde oudere dame, een rechtse Amerikaan en progressieve Europeanen, een Brexiteer, een Londense goedzak, en een hartelijke groep Fransen. Iedereen was anders, maar we waren allen één: wereldzeilers, in een poging te leven op de dag, niet morgen maar nu het kan, ieder op zijn of haar eigen schuit, op zoek naar de vrijheid die ons nu tijdelijk was ontnomen.

We motorden Catherine naar de kraan, de banden werden onder haar romp bevestigd, de kraan tilde haar omhoog, haar onderkant zag er verrassend goed uit. Ze werd naar haar plaatsje op het land gereden. Hier mag ze uitrusten, op de kant, tot we onze reis hervatten. Wanneer dat kan weten we niet. De grens van T&T is dicht, niemand mag het land in. Dat is de realiteit van het coronajaar 2020. Karin en ik boekten een vlucht naar Amsterdam, er ging maar één vliegtuig per maand naar Europa, dus we besloten deze te nemen. Een rib uit ons lijf, dat wel. God zegene de greep, we zien wel wanneer de grenzen open gaan, wanneer we weer terug kunnen. En toen stonden we ineens op een vrijwel uitgestorven Schiphol. Mijn broer, de laatste die ons uitzwaaide vanaf de Van Brienenoordbrug in Rotterdam, was de eerste die we zagen, hij stond als enige op een uitgestorven Schiphol op ons te wachten. Een elleboog, een voorzichtige omhelzing. Joris kwam later aangelopen en reed ons naar huis. De ruitenwisser veegde de laatste beelden van Catherine en de Caribische Zee weg, de tropische hemel maakte plaats voor de grijze lucht waaruit Hollandse regen viel op platte polders. We zijn thuis, vertrouwd, maar in een veranderde wereld. We gingen op reis, op zoek naar afgelegen plekken en onbedorven baaien waar de wereld is zoals die altijd is geweest. Wat we vonden is een wereld die voor iedereen is veranderd. De tijd zal het leren of de tijd weer wordt teruggedraaid, of we die vertrouwde wereld van vroeger nog zullen vinden, als we onze reis hervatten, met onze Catherine, verder van huis, langs de Caribische eilanden en dan weer verder. Waarheen? Dat weten we nog niet, we gaan het zien.

Eric

Terugblik deel 1: Over de grote plas

Burgh-Haamstede, 30-8-2020

Zo, we zijn weer thuis, een jaar nadat we vertrokken. Vertrouwd, rustig, prettig, aangenaam, warm – zowel het weer als de ontvangst van vrienden en familie. Ook een tikje vreemd en onwennig, onwerkelijk, vooral de eerste week, toen we net terug waren, maar toch niet helemaal geland, terwijl we toch echt op Schiphol zijn aangekomen. Nu, ruim een maand verder, zijn we weer helemaal oké, Karin en Eric, zoals mensen ons kennen van vóór onze zeilreis. De baard is geschoren, de kleren zijn gewassen. We kennen onszelf weer terug, ons sociale leventje met zoveel gezelligheidsmomenten met vrienden, ook al houden de beperkingen vanwege corona ons binnen het gareel. Een elleboogje hier, een warme groet daar, heel soms een knuffel als we ons niet kunnen inhouden. Het is fijn weer thuis te zijn, bij jullie, vrienden, familie, Joris! Liselot is nog in Australië, die hereniging volgt in oktober.

Dat gezegd hebbende, wat hebben we genoten van het afgelopen jaar zónder jullie, zonder bijna alles wat vertrouwd was, behalve onze gastvrije Catherine, die een jaar lang ons drijvende, knusse huisje was. Karin en ik namen een sprong in het ongewisse, toen we op de laatste dag van juli 2019 onder de Van Brienenoordbrug door voeren, uitgezwaaid door mijn lieve broer, een klein kwetsbaar mensje op die grote brug met voortrazend verkeer, hij riep ons een goede reis toe. Toen hadden wij nog geen idee hoe het ons zou bevallen en wat we allemaal zouden meemaken. Nu, een kleine maand na onze thuiskomst, lukt het ons om alle belevenissen rustig op een rijtje te zetten. Veel hoogtepunten, maar er waren ook enkele moeilijke situaties. De meest riskante deed zich midden op de oceaan voor.

De sprong in het diepe begon letterlijk bij de oversteek van de Golf van Biskaje. Niet alleen wij, ook een aantal andere zeilers met vergelijkbare reisplannen leefden een tikje gespannen toe naar deze eerste meerdaagse oversteek van de reis. Karin en ik hadden vaker nachten doorgebracht op zee, niet meer dan twee, op de Noordzee en vanuit Duitsland terug naar Nederland. Dit was andere koek. Minimaal drie etmalen over de tomeloze diepte van de oceaan. In de aanloop hielden we het weer goed in de gaten, want slecht weer in de Golf is geen pretje en kan de grootste schepen in problemen brengen. Toen kwam er een gunstig weergat aan, het woord dat zeilers bijna dagelijks in hun mond nemen maar landrotten wat vreemd vinden klinken. We vertrokken vanuit Camaret-sur-mer, Bretagne, waar onze dochter Liselot en haar vriendin Irene op surfvakantie waren en ons kwamen opzoeken en uitzwaaien. De oversteek zelf verliep probleemloos. Totdat we bij Noord-Spanje vanuit de oceaandiepte het continentaal plat opvoeren. Middenin de nacht, pikkedonker, kwamen we in een wildwaterbaan terecht. Of was het de lancering van een ruimtevaartuig? Laten we zeggen: een pittig zeetje. Catherine maakte de meest felle en onverwachte bewegingen, hup links, rechts, ze werd opgepakt en neergesmakt, maar ze gedroeg zich voorbeeldig. Alles trilde, rammelde, schudde. Anticiperen was onmogelijk omdat we geen hand voor ogen zagen. In één keer is daar de volgende golf. Hatsikidee, hatseflats, kedeng, plons! Toen kwam de zon op, het water werd rustiger, we zeilden een paar uur verder en gooiden aan het eind van de ochtend het anker uit in de baai bij A Coruna. Voor het eerst maakten we mee hoe het voelt om op eigen kiel een verre bestemming te bezoeken. We waren opgelucht, we hadden de vuurdoop doorstaan, de komende meerdaagse tochten zagen we nu met vertrouwen tegemoet. Trots liepen we door de steegjes van de stad in Galicië en lieten we ons de lekkerste tapas serveren. De reis was begonnen!

We zakten de Spaanse kust af. Pittig avontuurtje beleefden we bij de Costa da Morte. Je zou zeggen, de naam had ons kunnen waarschuwen. De woeste kust van Galicië heeft prachtige, fjord-achtige ingangen, ria’s genaamd, waar we wilden ankeren en verstilde visserdorpjes zouden bezoeken. Maar eerst moesten we de kaap bij die dodenkust ronden. Ik, kapitein, schipper, Eric, niet dom maar ook een feilbaar mens, maakte enkele foutjes. Eén: ik voer te dicht bij de kust. Daardoor kregen de valwinden vanuit de bergen vat op ons. Twee. Na het reven bleek dat ik de stopper van de genuarolreeflijn niet goed vast had gezet. Dom. De wind trok opeens aan tot boven de 35 knopen, dat was mijn laatste waarneming, want daarna had ik geen tijd meer om naar metertjes te kijken. De genua rolde uit, een flinke lap zeil, de wind nam toe, Catherine was nog nooit zo scheef gegaan, Karin schrok wakker van haar middagdutje en vroeg met verschrikte ogen of alles onder controle was, ja alles oké maar het is even druk, geen paniek maar wel hard werken, een kleine 40 knopen halve wind met veel te veel zeil maakt veel herrie, wat zeg je? Even aanpoten! En dan, zoals altijd, liggen we na de hectiek een uurtje later vreedzaam voor anker, biertje in de hand, na te praten over wat er mis ging, hoe het goed afliep en genieten we van het schitterende uitzicht op de woeste natuur van Ria de Muros. Zeilen is soms inspannend, soms wat eentonig, maar nooit saai.

Voor de kust van Galicië liggen de prachtige eilandjes Cies en Isla Onse, waar we mooi voor anker lagen en heerlijke wandelingen hebben gemaakt. We zeilden naar de Portugese stad Porto, daarna naar het gezellige dorpje Seixal, tegenover Lissabon. Vandaaruit maakten we de overtocht naar Porto Santo, een vrij onbekend eiland naast Madeira, er komt vrijwel geen reguliere Europese toerist, maar het is een levendig zeilersbolwerk. Hier wordt geschuurd, gelast, gezaagd, gepoetst, verbouwd, olie ververst en veel gezopen. We namen voor het eerst deel aan de weinig formele bijeenkomsten van wereldzeilers. De barbecue-avonden bleken het startsein voor menig slemppartij tot in de kleine uurtjes, sommige zeilers dronken de volgende dag hun kater weg bij het enige café aan de haven. Om diezelfde avond in de kuip de volgende tree aan te rukken, want: die koelkast in de boot werkt goed joh! En geef toe, als het bier koud staat bij 30 graden Celsius in de kuip, waarom niet nog een blikje opentrekken? Wereldzeilen is flink doorhalen in de havens en als je niet oppast blijf je er veel te lang liggen. Avontuurlijke bestemmingen waar wij vanuit de fauteuil in Rotterdam bij wegdroomden, blijken vol te liggen met zeilers die er voorlopig niet wegkomen. Wij hielden ons een beetje in, zoals we vaker in ons leven de middenweg zoeken, niet al te veel extremen maar wel avontuur en jolijt, pilsje hier wijntje daar, niet roomser dan de paus maar ook niet van god los, hoewel Darwin in hoger aanzien staat. Dus wij vertrokken na een week of drie gezelligheid naar Madeira, waar we vooral veel gewandeld hebben, de alcoholconsumptie van de weken ervoor enigszins gecompenseerd hebben en aan onze conditie hebben gewerkt.

Vanuit Madeira zeilden we naar de Canarische eilanden. Vriend Wim kwam over en zeilde mee, we maakten een weinig fortuinlijke stop bij de Selvagens eilanden, waar de beperkte ankermogelijkheden ons voor een dilemma plaatsten. We hingen aan een verroeste boei, die na een wandeling op het dorre Portugese rotsblok flinke krassen bleek te hebben gekerft in Catherine’s verder gladde en glimmende scheepshuid. Toen was het pikkedonker, de lijnen raakten verstrikt rondom de boei, Karin werd met de reddingsbrigade van het eiland naar Catherine vervoerd omdat ons weinig zeewaardige bijbootje Billy bang was in het donker, terwijl kanjer Wim en ik onze handen vol hadden aan dek en verdere schade aan de kwetsbare Catherine wisten te voorkomen. Uiteindelijk kwam alles goed en lagen we twee dagen later keurig aan een steiger van Las Palmas, Gran Canaria.

Terwijl de Tui-toeristen op Gran Canaria ondergebracht worden in massale betonnen bunkers, lagen wij knus in de fijne jachthaven van Las Palmas met onze Catherine. We namen afscheid van Wim, en Karin en ik laafden ons aan stoere verhalen van wereldzeilers, van allerlei pluimage, in de onvervalste Sailor’s Bar. Ook weer zo’n sympathieke gezellige zeilers-zuip-plek, en de norse, ongezellige Italiaanse eigenaar, ex-zeiler, bakte zalige pizza’s. Karins moeder Greet kwam langs met Karins zus Margreet. We pikten Joris en Liselot op van hun surfvakantie op Fuerteventura. Na een paar dagen flink bunkeren vertrokken we. Nieuwjaar vierden we met bubbels voor anker bij de prachtige duinen van Maspalomas, zuidelijk Gran Canaria.  Daarna zeilden we via La Gomera, Canarisch paradijsje, naar Kaapverdië.

15kg schoon aan de haak

Wat was het fijn om herenigd te zijn! Met z’n vieren aan boord ging prima. De altijd opgewekte en actieve Joris en Liselot, beiden talentvolle zeezeilers, maakten de achtdaagse overtocht naar de enige Afrikaanse bestemming van onze reis tot een makkie. We vingen onze eerste tonijn, een flink, prachtig dier, dat zijn leven met moeite liet. De kuip werd een wreed, rood abbatoir, het was boenen en schrobben na afloop van de slachtpartij. Maar lekker dat de tonijn smaakte!

In Kaapverdië waren we al een flink eind op streek. En toch hadden we het gevoel dat onze reis maar net begonnen was. Het eilandenland is een bestemming op zich, maar wij beschouwden het als een tussenstopje. We hebben er vooral voorraden ingeslagen en aangevuld, hoewel we Mindelo een gezellige plaats vonden en Santo Antão, daar tegenover, een adembenemend mooi eiland is met onwaarschijnlijke rotspartijen.

Op de Oost-Vlieland

Alle zeilers komen bunkeren in Mindelo en de plaatselijke middenstand weet dat maar al te goed. Bij het betreden van de markthal, een roestig dak boven tafels met verswaar en daaronder wegrennende kakkerlakken, schalmt het door de ruimte: ‘Turista!’ En hup, de lokale prijslijstjes werden vervangen door de toeristische variant en de kassa, hoewel niet aanwezig, rinkelt. Wij hadden er geen probleem mee, Kaapverdië is een arm land en de mensen moeten alle zeilen bij zetten, op een andere manier dan wij wereldzeilers doen. Zoals in andere zeilersknooppunten wordt ook in de marina van Mindelo, in het ‘Floating Restaurant’, menig biertje besteld, we hebben gezellige avondjes, ook met een aantal Nederlandse zeilers die we tot dan alleen maar kenden van hun facebook. En dan nadert het vertrek. De oversteek!

We gooien de trossen los, er wordt vanuit de marina flink getoeterd en gezwaaid. Een klein gebaar, even de handen omhoog en op een toeter blazen, maar het staat symbool voor de onderlinge verbondenheid van zeilers. Iedereen vindt het eigen bootje het mooist, zeer zeewaardig en zegt er op te vertrouwen, maar elke zeiler weet ook dat het wel eens mis kan gaan. De toeters bij vertrek betekenen dan ook: behouden vaart, goede reis. Want hoewel veel jachten probleemloos de oversteek maken, krijgt toch menig zeiljacht problemen en loopt het soms verkeerd af. Aanvaring op zee, storm, gescheurde zeilen, motorproblemen, stuurproblemen, ziekte. Er kan van alles mis gaan en toch moet je vertrouwen hebben als je de haven uitvaart. Wij hadden dat vertrouwen.

De eerste week op de oceaan verliep vlekkeloos, hoewel de eerste twee dagen de wind het soms liet afweten. Daarna een heerlijk ruime wind, zorgeloos zeilen. De windvaan, wat een geweldig apparaat, stuurde de boot. Het was even zoeken naar de juiste zeilvoering, uiteindelijk bleek de uitgeboomde genua en het grootzeil over de andere boeg de beste resultaten te geven. De Atlantische oceaan oversteken? Geen centje pijn! Tevreden ging ik slapen, wetende dat mijn stoere dochter Liselot onze Catherine in haar eentje prima kan besturen. Ik lag vredig te slapen toen een scherp, abrupt geluid, een fractie van een seconde, mij terughaalde naar de werkelijkheid. Mijn lichaamsharen stonden recht overeind, mijn ogen wijd open, een fysieke reactie op: stront aan de knikker, onheil, ernstig, alarm, actie. Ik vloog naar de kuip, waar Liselot rondkeek en probeerde te achterhalen waar het geluid vandaan kwam. ‘Pap’, zei ze bezorgd, ‘ik hoorde een ….’ Ik onderbrak haar. Mijn oog viel op de genua en de voorstag. Los. Kapot. De mast loopt gevaar. ‘Maak Joris wakker’, zei ik nog. Ik lijnde mezelf aan en begaf me naar de

boeg. Daar hing de genua hulpeloos te wapperen aan de rolreeflijn en de zwiepende boom, het was een kwestie van tijd voor ook die zouden knakken. Wat ik nooit had gedacht dat zou gebeuren, maar wel eens had gevreesd, was een feit: een cruciaal dik stuk rvs, de putting, was afgebroken. Joris was inmiddels ook bij de boeg. Als ik heel eerlijk ben: de angst gierde door mijn lijf. Ik keek Joris in de ogen, die direct de ernst van de situatie inzag. Geen woorden nodig. Ik dacht aan Karin, ik zag Liselot, turend boven de buiskap. Ook zij begreep de ernst van de situatie. Ik ben verantwoordelijk voor hun veiligheid, met hun mag niets gebeuren, in een kort moment dacht ik in lichte paniek: ik had hen nooit moeten meeslepen in dit zeilavontuur…

Wordt vervolgd! Volgende week in deel 2 lezen jullie hoe het allemaal goed afloopt.

 

 

Gehecht aan Charlotteville als loodsmannetjes aan Catherine

Bon Accord, Tobago, 17-6-2020

‘Kijk nou, die vissen zijn meegekomen uit Pirate Bay!’, roep ik verbaasd als ik wat mangoschillen over boord kieper. Eric komt kijken en ziet hoe de pilot sharks, zoals ze hier worden genoemd, vliegensvlug heen en weer zwemmen tussen de boot en de mangoschillen. Ze voelen zich thuis bij ons en, als ze niet onze voedselresten verorberen, hechten ze zich met hun zuignappen vast aan de boot. Pilot sharks, zo genoemd omdat ze op kleine haaitjes lijken, worden in het Nederlands loodsmannetjes genoemd. Officieel zijn het ‘remora’, vissen die zich vasthechten aan grote zeedieren zoals haaien, dolfijnen, walvissen en nu dus aan onze Catherine.

Er wonen meer vissoorten onder onze boot. De laatste weken in Pirate Bay was onze populariteit bij de vissers enorm gestegen omdat er zich een ware kolonie cavalli’s rondom onze boot had verzameld. De vissers kwamen voor de cavalli, ze haalden de een na de andere op met hun simpele lijntje met aas. Af en toe vingen ze per ongeluk een pilot fish maar die werd dan afgekeurd en teruggegooid. We kregen altijd een cavalli als een soort pacht, omdat het min of meer ‘onze vissen’ waren. Toen we aangekomen waren in onze nieuwe baai kregen we een berichtje van onze oude buurtjes Shady Lady, waarvan we ’s ochtends afscheid hadden genomen: ‘de cavalli zijn naar Shady Lady verhuisd en er ligt er al een in de pan!’

Na drie maanden valt het afscheid van Charlotteville ons zwaar.  We hechten ons aan Charlotteville als loodsmannetjes aan Catherine! Gedurende de Coronaperiode hebben we hier een veilig toevluchtsoord gevonden. Voor mijn gevoel hadden we het niet beter kunnen treffen. Alles is te krijgen in het dorp, de mensen zijn enorm vriendelijk en gastvrij en we zijn samen met Shady Lady de enige ‘yachties’. In het begin vonden we het spannend, we wisten niet wat de toekomst zou brengen. We vonden het heel moeilijk dat we ineens zo in onze vrijheid werden beperkt. We zaten vast op het eiland en mochten niet naar een ander eiland. Maar toen merkten we dat we welkom waren in het dorp. Bewoners stelden ons meerdere malen gerust met de woorden: ‘Tobago is the safest and most beautiful place in the world to be during this Corona crisis’. Ook kregen we snel vertrouwen in de aanpak van de regering, die de dreiging van een pandemie zeer serieus nam. Er werden strenge maatregelen genomen en het land ging in lockdown.

Nog steeds zit Tobago en Trinidad, samen één land, kortweg T&T, op slot maar omdat de interne reisbeperkingen zijn opgeheven, mogen wij verplaatsen en dat is de reden waarom wij naar Trinidad kunnen varen. Vergeleken met veel andere Caraïbische landen is T&T veel minder eenzijdig afhankelijk van toerisme, er zijn meerdere bronnen van inkomsten: gas, olie, landbouw, visserij, levensmiddelenindustrie. In Charlotteville zoeken de mensen andere mogelijkheden om geld te verdienen nu er geen toeristen meer zijn. Ze gaan weer vissen of verkopen groente en fruit uit eigen tuin. Lisa, de dochter van onze groentevrouw Pria, helpt haar moeder in de winkel nu de spa op Trinidad, waar ze werkt, gesloten is. Sonson gebruikt z’n boot weer om te vissen, niet langer om toeristen rond te varen.

We gaan de mensen van het dorp missen. Vaak hebben ze hier een alias die verwijst naar iemands karakter, uiterlijk of liefhebberij. Bij mister Dean, alias Johnny Walker, kopen we onze overheerlijke mango’s en avocado’s. Hij loopt altijd met grote passen door het dorp en de steiger op en af. Waarom Sweety Pie zo heet, laat zich raden. Rara is de doofstomme jongen die lege bierflesjes verzamelt, altijd klusjes doet voor iedereen en z’n komst aankondigt met een keihard: ’RARA!’. Moody ziet er erg chagrijnig uit. Al Pacino, is een hartelijk opscheppertje die ons altijd in het Duits aanspreekt, hij noemt z’n goedkope Japanner de Ferrari. Waarom Sonson zo heet, weet ik niet. Dan heb je nog Darling, een grote stoere kerel met wellicht een zacht karakter of juist niet. Op de laatste dag maken we een praatje met Sweet Pea, een rustige bejaarde man die op de kademuur zit en ons altijd vriendelijk groet. Hij vertelt dat hij 20 jaar in New York heeft gewoond en met eigen ogen de Twin Towers heeft zien instorten. Voor sommige mensen hebben we zelf bijnamen bedacht zoals de magere man met de enorme laarzen: Klein Duimpje. Eric heeft in het hotel een bijnaam gekregen: de Ten- beer-man. Omdat hij daar altijd stiekem onder de toonbank tien biertjes gaat kopen bij de eigenaresse Sharon, ofwel Chocolate. De laatste weken van ons verblijf mogen we weer biertjes drinken in de openbare ruimte, in het begin zitten ze nog stiekem in een zakje, maar alles wordt steeds losser en het zakje verdwijnt ook weer. Bij Sharon kun je alles krijgen, zij is een echte zakenvrouw. Als we op een dag benzine willen kopen voor onze buitenboordmotor en blijkt dat je bij de bezinepomp geen benzine meer kunt kopen (‘maybe next week’), heeft Sharon de oplossing: ze heeft jerrycans vol benzine en vult de onze.

Pas na twee maanden, als de lockdown-maatregelen worden versoepeld, gaan we met ons huurautootje het eiland verkennen. Het is een klein rood jeepje met dezelfde kleur als ons oude campertje Roos, we noemen haar Roos II. We gaan voor het eerst Charlotteville uit, het voelt alsof we iets illegaals doen, maar politieauto’s groeten ons vriendelijk en laten ons passeren: we zijn gerustgesteld. We rijden over prachtige, totaal uitgestorven slingerweggetjes, er is nog steeds weinig verkeer. We rijden dwars door oude regenwouden en langs de wilde kust, met af en toe een beschutte baai met zandstrand, afgewisseld door enkele dorpjes. Het eiland is schitterend groen, overal zie je bloemen en ik verbaas me over de planten: het zijn de kamerplanten uit Nederland, alleen dan vele malen groter. Het is alsof je door een grote tropische kas rijdt. We maken lange wandelingen in het regenwoud. Heerlijk om weer eens echte wandelschoenen aan te hebben en de spieren aan het werk te zetten. Overal hoor en zie je vogels, de kolibrietjes lijken op hommels en maken een zelfde soort geluid. We zien krabben, leguanen en staan bijna op een slang die een reptiel aan het verorberen is. Gelukkig ziet Eric hem net op tijd! We gaan naar een waterval in een smalle kloof. Je kunt er alleen zwemmend naar toe. Er is een diep meertje, Eric zwemt naar de waterval en gaat er onder zitten. Ik voel me hier niet prettig bij, de kloof is 20 meter hoog. Ik roep Eric dat ie terug moet komen en blijf zelf in het midden zitten. Een paar minuten nadat Eric terug is valt er een stuk rots naar beneden bij de waterval. Pfff heftig!

Als we ergens op een verlaten onverhard weggetje rijden nemen we een lifter mee. Hij stelt zich voor als Sweety Pie, hij bakt weleens taarten voor het hotel van Sharon, en woont ergens midden in het woud. Hij laat ons zijn woning zien. Het is een oud houten huisje en er staat flink wat rommel, waaronder een compleet gasstel in het bos om het huis. Hij vertelt dat, als we nog een stukje verder rijden, we bij het mooiste baaitje van Tobago komen. Hij gaat er zelf bijna iedere dag zwemmen. Als we over politie beginnen en dat de stranden nog niet open zijn, lacht hij z’n enige tand bloot: ‘No police. Too far away’. We bezoeken het mooiste baaitje van Tobago en wanen ons Adam en Eva in de helblauwe zee bij het parelwitte strand. Als we terug rijden passeren we Sweety Pie en zien hoe hij lekker staat te koken op het roestige gasstel midden in het bos. Hij groet ons, lacht zijn ene tand weer bloot en wij vervolgen onze weg.

Op een andere dag tijdens een wandeling komen we aan bij een mooie groene vallei. Er is bedrijvigheid en een man komt ons tegemoet. Hij stelt zich voor als Anthony, spreekt met een Amerikaans accent en vertelt dat hij net terug is uit Amerika nadat hij daar 25 jaar gewoond heeft. Hij heeft in het leger gediend en was gestationeerd in diverse Europese landen. Hij raakt niet uitgepraat over de klunzigheid en domheid van de Amerikaanse president. Dit stuk grond is van zijn familie die hier al generaties woont en hij heeft ambitieuze plannen met het land. Hij is bezig de vallei te ontginnen en gaat er gewassen planten. De grond is vruchtbaar en er is een natuurlijke bron, dus water genoeg. Hij laat ons ook de plek zien waar zijn huis wordt gebouwd met zicht op de Caribische zee en aan de andere kant op de Atlantische oceaan: adembenemende vergezichten.

Met de crew van Shady Lady vieren we Erics verjaardag en houden een barbecue op het strandje van Pirate bay. Er gaat een grote tonijn op het vuur, die ochtend gekocht van Mr. Dash, en in het vuur leggen we aardappelen in folie. Met lekkere salades en zelfgebakken brood een heerlijke maaltijd. Er is bier en rum, Eric zingt en speelt gitaar, waaronder ons lijflied ‘It’s better to burn out than to fade away’ want we leven maar één keer, en we maken er een gezellige party van. We vieren naast Erics verjaardag ook de versoepeling van de lockdown regels. Er is weer aandacht voor sociale contacten en we merken dat we dat best gemist hebben. In het begin van de lockdown was er vooral aandacht voor de primaire levensbehoeften: eten, drinken en veiligheid. Toen daar in voorzien werd, kwamen daar de broodnodige sociale contacten bij. Ik moet denken aan de piramide van Maslow: als er aan primaire levensbehoeften – eten, drinken en veiligheid – is voldaan komt de behoefte aan respectievelijk sociale contacten, waardering, erkenning en zelfrealisatie. Onze zeilreis is eigenlijk die zelfrealisatie, die opeens weinig betekenis had doordat er, zo dachten we de eerste weken van de lockdown, geknaagd werd aan de primaire voorwaarden voedsel en veiligheid en we vrij geïsoleerd waren.

Ons verblijf bij Charlotteville zit er op; en we maken plannen voor het vervolg van onze reis. Via Bon Accord, een baaitje aan de zuidoostelijke punt van Tobago op vijf uurtjes zeilen afstand van Charlotteville, vervolgen we onze reis. We kunnen moeilijk afscheid nemen van Tobago daarom blijven we nog een dag of tien in Bon Accord voordat we verder gaan naar Trinidad. Sharon en Tony, een gezellig en gelijkgestemd Londens stel dat in het hotel van ‘Chocolate’ in Charlotteville verblijft, vergezelt ons op deze tocht. We zijn nieuwsgierig en kijken gespannen uit naar het veel wereldsere en drukkere Trinidad. Hoe zal het zijn na vier maanden anker weer in een haven te liggen met normaal sanitair en elektriciteit? We voelen ons een stelletje verwilderde zeenomaden. Een klein beetje beschaving zal ons wel goed doen, wat nieuwe kleren, Eric raakt door zijn onderbroeken heen en ik ben m’n eeuwige soepjurk (‘soup dress’, zo leerden we Sharon en Tony na flink wat wijn) wel zat. Een echte douche lonkt ook, heerlijk lang onder de douche staan en niet te hoeven besparen op zoet water. We liggen inmiddels tien dagen bij Bon Accord, het weer is omgeslagen, windstoten en veel regen. Als het weer verbetert gaan we dan eindelijk, echt waar, naar Trinidad.

Karin

 

 

 

 

Daar is de oplossing

                                                                        Tobago, Charlotteville 13-5-2020

Zoals de meesten wel weten zijn we al zeven weken bezig om met een groep andere Nederlandse zeilboten toestemming te krijgen om in een baai van  Curaçao voor anker te gaan. Boten liggen her en der verspreid in het Caribisch gebied en willen voordat het orkaanseizoen begint een veilige haven opzoeken. Curaçao is interessant voor Nederlandse boten omdat het tot het Nederlands koninkrijk behoort en Bonaire omdat het een Nederlandse gemeente is. We hebben bijna dagelijks contact met de Nederlandse vertegenwoordiging op Curaçao. Er is  een speciaal opgerichte Facebook pagina voor zeilboten in de Cariben waarop informatie wordt uitgewisseld. Inmiddels is er ook een flinke groep boten die richting Nederland gaat en het orkaanseizoen hier dus niet uitzit.

Afgelopen vrijdag diende zich een doorbraak aan, we zijn welkom in Curaçao maar onder strikte en strenge voorwaarden. We moeten onze quarantaine periode doorbrengen in een hotel en na de quarantaine zo snel mogelijk van het eiland af. Bij navraag blijkt het ook nog om een heel duur hotel te gaan. Eric en ik zijn verbijsterd: is dit dan wat Curaçao z’n rijksgenoten te bieden heeft? Zeer teleurstellend, een duur hotel i.p.v de beste plek voor quarantaine: voor anker op je eigen boot. Bijna tegelijkertijd met dit nieuws besluiten we een belrondje te doen naar Customs, Immigration en de Coast Guard van Tobago en Trinidad (T&T). We zijn verbaasd, kunnen het bijna niet geloven, maar we zijn welkom in Trinidad. De interne reisbeperkingen zijn opgeheven en we kunnen doorreizen naar Chaguaramas op Trinidad. Corona is op T&T onder controle, met nog maar vier besmettingen, daarom is het tijd om de corona-maatregelen te versoepelen. Chaguaramas is een heel bekend en veilig toevluchtoord voor jachten die in de Cariben verblijven tijdens het orkaanseizoen. We kunnen hier de boot op de kant zetten, zonder quarantaine want we zijn al in T&T, en aan de boot werken. Chaguaramas is op 80 mijl afstand, zo’n 16 uur varen vanaf Charlotteville.

We zijn blij en opgelucht, want eindelijk is een eind gekomen aan een lange periode van onzekerheid. We hadden onze zinnen gezet op Curaçao of Bonaire, maar zijn nu heel blij dat we naar Trinidad kunnen. We trekken er een biertje bij open om dit te vieren. De feeststemming wordt vergroot als vlak voor zonsondergang een groep van zeker dertig dolfijnen de baai inzwemt. Dit zijn van die geluksmomenten: ze zwemmen heel rustig helemaal tot aan de plek waar de vissersboten voor anker liggen, draaien om en gaan langzaam weer terug de zee op. We volgen ze net zo lang tot ze helemaal uit zicht zijn verdwenen. Zo onverstoorbaar en gracieus, we zijn helemaal gelukkig.

Tijdens het weekend maken we plannen. Wat een luxe, we kunnen ergens naar toe leven! Wat doen we? Gaan we nu snel naar Trinidad of doen we rustig aan en blijven we nog wat langer op ons geliefde Tobago? We zijn hier nu langer dan twee maanden, we kennen de baai, het dorp en de diverse stranden in de buurt. We kennen veel mensen in het dorp, de vissers, bewoners, de mensen van de winkels. Het voelt goed en voelt een beetje als thuis. Van de dieren kennen we de meeste honden en katten. We kennen zelfs specifieke vogels met afwijkende kenmerken. Zo zijn er twee fregatvogels, één met een veer die uitsteekt in z’n vleugel en één met een gerafelde vleugel. Een paar pelikanen meen ik ook te herkennen aan de kleuren van hun kop. Rondom onze boot hangen ook dezelfde vissen rond, ze stuiven af op ons organische keukenafval. Vissers vangen zoveel vis dat we soms wat vis van ze krijgen en ze daar absoluut niets voor willen hebben. Als de enige geldautomaat in het dorp weer eens leeg is, krijgen we boodschappen op de pof. We horen er helemaal bij.

Dan is het maandag. Eric zit in de kuip te lezen, ik zit in de kajuit, te bellen met vriendin Sigrid uit Nederland. Dan roept Eric plotseling en hard: ‘walvis!’ Ik stuif naar de kuip en zie op een meter of dertig afstand nog net de donkergrijze, meterslange rug, ik hoor het dier ademhalen door het spuitgat, waarna het onder water verdwijnt. Indrukwekkend en zo mooi! Nu weten we het helemaal zeker: we blijven hier nog een paar weken en gaan dan wel naar Trinidad. Onze contactpersoon uit Trinidad adviseert ons ook nog in Tobago te blijven. Tobago staat bekend als het mooie, kleine zusje van Trinidad. Het is duidelijk: we hebben geen haast.

De dagelijkse routine gaat gewoon door. ’s Ochtends check en beatwoord ik m’n mails en appjes en lees ik de digitale kranten. Dan ga ik m’n rondjes zwemmen rond de boot. Ik heb het al opgevoerd tot 50 minuten! Ik draag wel een brilletje want anders raken mijn ogen ontstoken. Dan gaan we naar het dorp voor boodschappen of voor water. Het wordt weer wat losser in het dorp, mensen maken praatjes en zitten op de kademuur. Barretjes en restaurants zijn nog dicht maar langzaamaan mag er weer het een en ander open. Een kapper heb ik niet nodig want Eric heeft zeker 10 centimeter van m’n haar geknipt. In het dorp krijgen zowel Eric als ik complimentjes over m’n klassieke bobline. Als we terug zijn lunchen we uitgebreid, met meestal vis en verse groenten. We eten hier heerlijk en gezond en ik heb echt lol in koken. Na de warme lunch houden we uitgebreid siësta, dit is het heetste moment van de dag: ik kijk een Netflix serie of lees een boek op m’n e-reader. Eric leest, schrijft, speelt gitaar of schrijft liedjes. Dan aan het einde van de middag gaan we vaak naar Pirate Bay beach om onze vrienden van de kattenfamilie op te zoeken, om te snorkelen en om heen en weer te rennen op het harde zand langs de waterlijn. Vijftien keer heen en weer is drie kilometer. Dan is het al weer avond, we genieten van de zonsondergang en drinken illegale biertjes: ze worden onder de toonbank verkocht bij het plaatselijke hotel.

De boot schoon en opgeruimd houden is geen enorme opgave. Al bijna een jaar leven we op ongeveer 25 m2 en alles heeft z’n vaste plek. We zijn voor energie zelfvoorzienend. De zonnepanelen en de windmolen leveren genoeg energie om de koelkast te laten draaien. Alleen bij windstille en bewolkte dagen moeten we opletten dat de accu’s niet leeg raken. Verder gebruiken we weinig stroom, hooguit voor wat lampjes en het opladen van onze smartphones, iPads en laptops. Met drinkwater doen we zuinig omdat het elke keer nogal een onderneming is om water te halen. Billy loopt nog altijd langzaam leeg dus voor elk tochtje moet ie opgepompt. We gaan dan met tien vijf-liter flessen naar het dorp om water te tappen. Gelukkig is het prima drinkwater. Voor de afwas pompen we zout water op. Voor de was gebruiken we wel zoet water. De was bestaat bijna alleen uit badkleding, doeken, handdoeken en theedoeken. Af en toe gaan we naar de kraan op de steiger om beddengoed te wassen. We gebruiken onze spullen heel intensief, door het klimaat en het zoute water vallen de gaten in het textiel. Ik probeer zo veel mogelijk gaten en scheuren te repareren. Als het echt niet meer kan, hebben we er weer een poetsdoek bij. Metalen keukenspullen roesten snel en moeten af en toe opgepoetst met zoet water. Plastic flessen en plastic tasjes worden constant opnieuw gebruikt. We leiden een zeer duurzaam bestaan. Dit simpele leven aan boord bevalt me steeds beter. En nu we welkom zijn in Chaguaramas, de haven van Trinidad, zijn de zorgen over de nabije toekomst ook opgelost.

Karin

Mijn vrienden, de dieren

        Charlotteville, Tobago 16-4-2020

‘Boink, boink, boink’ klinkt het midden in de nacht, vlak naast mijn oor. Ik schrik wakker, sta op en ga kijken aan dek. Al snel zie ik wat er aan de hand is: we liggen tegen een paar vissersboeitjes aan te bonken. We zijn er overheen gedobberd en de lijn is om het roer gewikkeld. Geen drama, maar wel een irritant geluid. De vissers hadden de dag tevoren hun viskooien uitgegooid op een meter of dertig afstand, maar we liggen aan een ankerketting van 70 meter op 20 meter diepte. We zwenken dus flink. Die ochtend springt Eric in het water en lost het probleem op, maar die boeitjes zullen verlegd moeten worden. Even later komt mister Dash zoals bijna altijd om vis te verkopen of, als hij niets heeft gevangen, gewoon voor een praatje. We stellen Mr. Dash op de hoogte van onze aanvaring met de vissersboeitjes. Het is indrukwekkend hoe snel de tamtam werkt, want nog geen 5 minuten nadat Mr. Dash wegvaart, komt een andere vissersboot met de klinkende naam ‘Dreams of Brighter Days’ de viskooi verplaatsen. Ze halen de spullen op en de kooi zit vol red snappers. Deze baai zit vol vis en de vissers doen nog steeds goede zaken. Gelukkig maar, want de lockdown hakt er hier in Charlotteville behoorlijk in. De schappen van de winkeltjes met levensmiddelen zijn nog wel gevuld en de visverkoop gaat gelukkig gewoon door.

Behalve vis kunnen we ook nog altijd volop verse groente en fruit krijgen. We realiseren ons terdege hoe goed we het hier hebben. We leven op een gezond dieet en voor de broodnodige beweging zwem ik elke dag minstens 35 minuten rond de boot. Tijdens het zwemmen worden mijn mond- en neusholtes flink gespoeld met zout water, verkouden word ik hier nooit. Om de dag gaan we aan land met onze Billy de bijboot voor water, boodschappen en soms voor de was. Op de steiger is een kraan, daar tappen we ons water. Dat is afkomstig van het stuurmeer vlakbij, en stroomt direct naar de kraan. Het is dus goed en drinkbaar water. Ongelofelijk belangrijk voor ons! Soms nemen we wat emmers met wasgoed mee naar de steiger en doen daar de was. Veel werk hebben we er niet aan, want we lopen de hele dag in zwemkleding of in een omgeknoopte doek.

In het dorp wordt het steeds rustiger. Er hangt een wat gelaten sfeer, de mensen lijken af te wachten wat er verder gaat gebeuren. De meeste inwoners van Charlotteville kennen we wel van gezicht en hier en daar maken we een praatje. We voelen ons welkom in het dorp. Je ziet langzaamaan mensen met mondkapjes verschijnen. Onze lieve buurvouw van Shady Lady heeft mondkapjes voor ons gemaakt. We zijn nog een beetje huiverig om ze om te doen. Gisteren gingen we naar het dorp om boodschappen te doen, we hadden onze mondkapjes mee om ze voor de eerste keer te gaan gebruiken. Helaas was er geen geld in de geldautomaat, dus geen boodschappen en geen mondkapjes.

Na het bezoekje aan het dorp, loop ik, om even een stukje te kunnen wandelen, door naar Pirate Bay beach en vaart Eric daarheen met Billy. Aangekomen op het strand komt de poezenfamilie direct op ons af. Een moeder met drie kittens, die inmiddels al groter zijn dan hun moeder. De poezenfamilie is helemaal aan ons gewend want we brengen ze regelmatig visrestjes. Deze keer hebben we niets te eten bij ons, maar wel een mobiel om ze te fotograferen. Sinds we koppie onder zijn gegaan na een bezoekje aan dit strand zijn we ontzettend voorzichtig geworden met spulletjes. We moeten er niet aan denken dat onze smartphones in het water vallen! Vandaag is het erg rustig, dus durven we het aan om één goed verpakte telefoon mee te nemen. De timing van landen op het strand met de dinghy is erg belangrijk.  We wachten even tot de golven wat minder hoog zijn en dan spring ik uit het bootje om hem mee de kant op te trekken. Een enkele keer gaan we terug, zonder aan land te gaan, naar Catherine omdat de golven te hoog zijn en het risico dat we omslaan te groot is.

De poezen zijn alles behalve uitgehongerd want gisteren brachten we ze nog een bak eten. Ik vind het zo leuk om te zien dat de kittens altijd keurig op hun beurt wachten tot hun moeder begint te eten. Als ik me niet lekker voel, soms voel ik me ongerust of gespannen over onze situatie, is de aanwezigheid van dieren enorm troostend. In de baai wemelt het van de zeevogels, ze zijn druk en levendig. De kleine, lawaaierige zeemeeuwen zijn alom aanwezig met hun gekwetter. Ik noem ze de ramptoeristen, ze komen altijd aangevlogen als er weer wat vis te halen is of er een opstootje is. De prehistorisch uitziende pelikanen zijn de clowns, ze zijn heel grappig, ze laten zich van grote hoogte naar beneden storten om vis te vangen. ’s Avonds, als de vissersbootjes aan hun meerboeien in de baai liggen, zitten de peli’s en de meeuwen netjes op een rijtje op de randen van de boten. Ze zitten ook op de rotsjes die een stukje boven het wateroppervlak uitsteken. Tijdens het snorkelen ga ik even op een rotsje staan en sta dan oog in oog met de peli’s en de meeuwen. De meeuwen gaan dan nog harder schreeuwen en de peli’s kijken me wat verdwaasd aan. Ook zijn er de indrukwekkende, grote, zwarte fregatvogels, zij gedragen zich als de bazen van de lucht. Als er een kleine meeuw of een sierlijke, witte kreeftskeerkring vogel in de buurt is zetten ze de aanval in. Ze achtervolgen ze en vallen aan, de kleinere vogels vliegen voor hun leven. Ik verdenk ze van jaloezie, fregatvogels kunnen niet zoals de meeuwen en de peli’s zwemmen.

Terwijl ik de poezen knuffel, staat Eric met Bash te praten, een hele aardige jongeman. Hij werkt in het dorp bij een organisatie die schildpadden beschermt. Nu met de lockdown en nu alle toeristen weg zijn, heeft hij daar niet veel te doen. Hij is zichtbaar zorgelijk als hij erover praat. Van hem horen we veel over de situatie op Tobago en Trinidad. Boven ons, in het woud zit een motmot, een felgekleurde vogel en enorm slim. Volgens Bash herkent deze vogel hem, hij zit vaak bij zijn huis, het zijn zeer intelligente dieren. Achter Eric en Bash zie ik de zon ondergaan, een prachtige grote oranje bal. Ik blijf kijken, het is helder vandaag dus nu is het moment om de ‘green flash’ te zien. Als de zon bijna onder is, zie ik een groenig schijnsel. Was dat het? De mannen hebben het niet gezien. Misschien heb ik teveel verbeelding.

Karin

 

Waarnaartoe als je nergens heen kunt?

Tobago, Charlotteville 26-03-2020

We gaan even terug in de tijd, een week geleden. Ochtend. We zitten in de kuip, bakje koffie in de hand. ‘Wat zijn onze opties?’ vraagt Karin. De ernst van de Coronacrisis is tot overal in de wereld doorgedrongen. Ook hier, in de Cariben. Voorlopig liggen wij met onze Catherine nog aangenaam in de baai van Charlotteville, Tobago. Een prachtige omgeving, groene heuvels, schilderachtig dorpje, helder en warm water om heerlijk in te zwemmen en snorkelen, honderden visjes krioelen om onze boot, een feestmaal voor tonijnen en dorades, die hier uit pure vreugde een sprongetje maken als ze hun buik hebben volgegeten. Vissers komen elke dag langs met hun vangst: ‘Beautiful tuna today! Lobster Mahi! mahi!’ Nee dank je, vandaag niet, morgen ook niet, nog steeds boert de tonijn op die we op de Atlantische oceaan hebben gevangen. Het is hier prettig, maar als we weg willen of moeten, waarheen?

Ik waag een poging ons overlegje te structureren. ‘Oké, we kunnen vanuit Tobago vier kanten uit: noord-, oost-, zuid- en westwaarts, laten we elke mogelijkheid bekijken’, begin ik. Karin zegt direct: ‘oostwaarts valt af, terug naar Suriname, echt niet. Tegen de stroom en wind in, nee dank je.’ Mee eens. ‘Noordwaarts’,  vervolg ik. ‘Als we noordwaarts gaan, varen we langs al die mooie eilanden die eigenlijk het doel van onze zeilreis waren.’ Elke zeiler droomt ervan: van zuid naar noord langs de Grenadinen met de Tobago Keys, droomeilandjes voor elke ankerende wereldzeiler. Dan omhoog via Sint Vincent, Sint Lucia, het Franse Martinique, Dominica, Guadeloupe, om vervolgens via een boel andere eilandparadijsjes bij Sint Maarten aan te komen. Tegen die tijd begint het orkaanseizoen, en waren we van plan om zuidwaarts te koersen richting Bonaire of Curaçao.

Ik noem noordwaarts tegen beter weten in, want steeds meer eilanden weren buitenlandse boten. De één na de andere reisbeperking gaat van kracht. Karin: ‘Zojuist lees ik dat ook Grenada en Sint Vincent, een van de laatste eilanden waar je als zeiler nog kon inklaren, dicht zijn. Martinique en andere eilanden zijn in lockdown. Hoe verstandig is het om nu die reis noordwaarts te beginnen?’ We weten allebei het antwoord. Niet slim. Als je al wordt toegelaten tot een eiland zal de ontvangst uiterst koeltjes zijn. Twee weken quarantaine, of nog langer. Beperkte toegang tot winkels en voorzieningen. Als die al open zijn. ‘Ik heb er geen goed gevoel bij’, zegt Karin. Ze noemt een paar bevriende zeilers die nu op verschillende eilanden vast zitten. De een ligt beter dan de ander, maar allemaal raden ze ons aan: blijf lekker op Tobago. Hier is nog geen corona gemeld, we kunnen aan land, de winkels zijn vol en de mensen aardig. Alles koek en ei. Maar we kunnen hier niet voor altijd blijven liggen. Er is werk aan de winkel met de boot. De schroefas hou ik de laatste maanden in de gaten. Wellicht moeten de waterkeerringen worden vervangen. Niet acuut, het gaat nog goed. Maar we moeten wel het water uit. Dus gaan we door met de overige opties: zuid- en westwaarts.

Ten zuiden van Tobago ligt Trinidad. Samen vormen ze een land. Trinidad is de geboortegrond van mijn favoriete schrijver V.S. Naipaul, nobelprijswinnaar, een soort Engelstalige Geert Mak die naast knappe non-fictieboeken ook geweldige romans heeft geschreven. Trinidad heeft dankzij Naipaul voor mij altijd een magische klank gehad. Zo gaat hij in ‘A Way in the World’, boek over Trinidad, terug naar de tijd van Eldorado, goudkoorts, Sir Walter Raleigh (hij kreeg Engeland aan de tabak) en zijn eigen jeugd op Trinidad. In het kielzog van Naipaul naar Trinidad, dat lijkt me wel wat. ‘Trinidad?’ opper ik. Het lijkt een mooie oplossing, want Trinidad heeft veel voorzieningen voor zeiljachten, we kunnen de boot op de kant zetten en tijdelijk achterlaten als we naar Nederland gaan. Toch voelt het ook ongemakkelijk. Karin: ‘Er zijn best veel berichten over criminaliteit.’ Ik maak me ook zorgen over Venezuela, dat op enkele mijlen afstand ligt. Toen we vertrokken uit Nederland zei ik: ‘We weten niet waar onze reis ons brengt, ik weet wel waar we met een grote boog omheen varen: Venezuela.’ Toch houden we Trinidad als optie. We bellen met de autoriteiten. Mogen we erheen varen? Dat mag. We bellen met de jachthaven – vol, maar we kunnen op de kant.

Het is inmiddels middag. We nemen een duik, lunchen met mango’s, gisteren gekocht  van de vriendelijke Mr. Dean, een van de zichtbaar arme dorpsbewoners die met verkoop van vruchten uit eigen tuin het hoofd boven water probeert te houden. Vooral verkoop aan toeristen levert wat op. Want andere dorpsbewoners hebben dezelfde fruitbomen in de tuin staan. De laatste toeristen vertrekken met de laatste vliegtuigen, achterblijvers zoals wij – er is maar één andere boot – brengen nog wat geld in het laatje. Die andere boot, de Shady Lady uit Scheveningen, zeilt al meer dan twintig jaar over de wereldzeeën. Menig avond drinken we bier met de bemanning. Hoe lang duurt het voordat bevoorrading van bier en andere levensmiddelen in de knel komt? We zijn een beetje bevreesd dat de sfeer in dit gemoedelijke plaatsje dan wel eens radicaal kan omslaan. Ook daarom willen we een bestemming hebben, waar we heen kunnen als het nodig is en waar we veilig zijn tijdens het orkaanseizoen. Dat staat voor de deur: vanaf juni moeten we ergens in de orkaanvrije zuidelijke Cariben zijn. Of terug zijn in Nederland. Maar dat willen we niet. Andere zeilers overwegen wel die route naar huis. Hun probleem is: de Azoren zijn ook gesloten voor jachten. En zo blijven er steeds minder opties over voor de inmiddels tientallen Nederlandse en andere zeiljachten waar we contact mee hebben of goed bevriend mee zijn. Trinidad blijft daarom plan B.

Na de mango’s van Mr. Dean bekijken we de laatste windrichting: westwaarts. ‘Bonaire! Dat zou ik het liefst willen’, zegt Karin. Het eiland is een bijzondere gemeente van Nederland, evenals de bovenwindse eilanden Saba en Sint Eustatius, ofwel de BES-eilanden. Je zou verwachten dat Nederlandse jachten daar toch welkom zouden zijn? ‘Je weet dat Bonaire dicht is, ook voor ons. We kunnen ons er boos over maken, maar dat helpt niet. Bonaire is gesloten’, zeg ik resoluut. Ons gesprekje over de opties loopt vast, onze stemming wordt sombertjes als we ons realiseren dat ook Aruba en Curaçao dicht zijn. Zelfs voor Nederlandse jachten. Hier, in Trinidad en Tobago, zou onze rondreis door de Cariben beginnen. Maar het lijkt er meer op dat dit het eindpunt wordt.

‘Ik voel me kwetsbaar’, verzucht Karin. Ik ook, maar probeer mijn ongemak voor haar verborgen te houden. Dat gevoel is versterkt door een incidentje enkele dagen terug. Op de terugweg van een bezoekje aan het strand met onze trouwe, maar piepkleine bijboot ‘Billy’, ging het mis. Billy sloeg lek. Een van de twee luchtkamers was geheel leeggelopen, op 50 meter van Catherine sloegen we om. Allebei kopje onder. We kwamen weer boven, Karin was oké, daarna had ik gelukkig de tegenwoordigheid van geest om de kraantjes van de buitenboordmotor, vrijwel geheel onder water, dicht te draaien. Twee Franse buren zagen het, stapten in hun bijbootje en schoten ons te hulp. De twee dagen erna was ik bezig met het oplappen van Billy en de buitenboordmotor. Dat is gelukt, maar we voelen ons sindsdien extra kwetsbaar: we waren afhankelijk van anderen die ons af en toe een lift gaven. Het is niet ondenkbaar dat Billy binnenkort definitief de geest geeft. De laatste druppel lijm is verbruikt. Tuurlijk, er is altijd wel een visser of de fijne mensen van de Shady Lady die ons willen helpen. Maar toch. Als zeiler wil je zelfstandig blijven. De twee Franse boten zijn inmiddels vertrokken naar Trinidad. Hun backup is er niet meer. Shady Lady en wij staan er in Charlotteville nu alleen voor.

Dan peppen Karin en ik elkaar op. We maken ons boos dat landen en eilanden binnen het Nederlandse koninkrijk doodleuk Nederlandse paspoorthouders kunnen weigeren. ‘We moeten iets doen’, zegt Karin. Er borrelt iets. ‘Weet je wat’, zeg ik, ‘we schrijven een open brief, die richten we aan de regering van Curaçao én aan de Nederlandse minister van buitenlandse zaken, waarin we aandacht vragen voor ons en andere Nederlandse zeilers die in een vergelijkbare situatie zitten. En mocht die brief in een anonieme mailbox verdwijnen: we sturen hem ook door naar de grootste krant van Nederland.’ Karin is duidelijk: ‘Doen we!’ Somberheid en passiviteit slaan om in energie. Ik rammel in no-time die brief in elkaar, zoek op internet wat officiële mailadressen op. Via een bevriende zeiler krijg ik het mailadres van een redacteur van de krant. Hij reageert direct, de volgende dag heeft hij stukken uit onze brief en ons blog tot een artikel gesmeed. Tot onze verbazing, nog voor dat is geplaatst, belt de plaatsvervangend Nederlandse vertegenwoordiger op Curaçao. Een hartelijke, maar krachtdadige stem. ‘We hebben uw brief ontvangen. Ja, we gaan ermee aan de slag. Om hoeveel zeilers gaat het?’ Er ontstaat een hotline met deze fantastische vertegenwoordiging van Nederland. We schatten hoeveel zeilers er in het gebied zijn. 100. Hoeveel er naar Curaçao willen. 40, pakweg. Want daar willen we heen, beter dan Bonaire, op Curaçao zijn meer voorzieningen, ook tijdens het orkaanseizoen. Daar zijn we veilig. ‘U zult twee weken in quarantaine moeten.’ Geen probleem. Al snel komt de voorlopige toezegging: ‘Goed nieuws. U bent welkom op Curaçao.’ Via de facebookgroep voor Nederlandse zeilers in de Cariben maken we het bekend. We zeggen: ‘het ziet er goed uit’. Want veel is nog onduidelijk. Wat is de procedure? En vooral: wat is een ‘Nederlands’ jacht? Nederlandse vlag én Nederlandse opvarenden is duidelijk. Maar een Franse boot met Nederlanders, of een gemengde bemanning op een Nederlandse boot? Zijn onze lieve vrienden van de Nederlands-Belgische Giramondo welkom? Dat moet nog worden uitgezocht. Tot daar duidelijkheid over is lijkt het ons, in overleg met de vertegenwoordiger, beter nog even een voorbehoud te maken. Wel inventariseren we op facebook welke boten naar Curaçao willen. Een dag na de oproep zijn er al bijna 40 aanmeldingen. Dat hadden we aardig ingeschat!

We zijn nu bijna een week verder. Alles wijst erop dat we binnenkort naar Curaçao kunnen zeilen. Zijn we opgelucht? Tuurlijk. Onze boot kan daar tijdens het orkaanseizoen op de kant. En vanaf daar zullen na enige tijd wel weer vliegtuigen naar Nederland vertrekken. Bovendien kunnen we ons nuttig maken, met de door ons ontwikkelde en uitgegeven taalmethode voor de Cariben ‘Nederlands onder de zon’. Maar we hebben ook dubbele gevoelens. Want niet al onze zeilvrienden zullen welkom zijn in Curaçao. Onze Duitse vrienden, drie boten, die we in Porto Santo hebben leren kennen bijvoorbeeld. En hoe zit het met Belgische boten? Waar kunnen die heen? Wellicht dat in een later stadium ook voor hun de regels door Curaçao kunnen worden versoepeld. We hopen het. En wat doen de Fransen? Hun eilanden zijn niet veilig tijdens het orkaanseizoen, hoewel best veel zeilers een gokje wagen en hun boot daar laten. Veel is nog onduidelijk voor de meeste zeilers. Wij hebben voor de Nederlanders een oplossing gevonden, hopelijk loopt het voor iedereen goed af. Omdat we de Curaçao-actie zijn begonnen krijgen we ook veel vragen van zeilers die misschien niet naar Curaçao mogen. Ons advies: neem contact op met je eigen ambassade of vertegenwoordiging op het eiland waar je naartoe wilt. Daar kunnen dingen in beweging worden gezet, daar kunnen mensen met elkaar in overleg. Boos worden op een weigerachtige douanebeambte of de kustwacht die boten wegstuurt, zoals ook op Curaçao is gebeurd, heeft geen zin. Die mensen doen gewoon het werk dat hen is opgedragen. De coronacrisis raakt ons, zeilers, maar vooral ook de plaatselijke bevolking, die ons hier gastvrij ontvangt. We duimen dat hier geen pandemie uitbreekt. Dat kunnen de eilanden in de Cariben niet aan. De gezondheidszorg is er niet op berekend. We wensen iedereen het beste, zeilers, maar vooral de bevolking hier, op andere eilanden in de Cariben en in Nederland. Aan iedereen: hou je haaks, zet ’m op, wees aardig en help elkaar.

Liefs, ook van Karin,

Eric

Een dag nadat we bovenstaand blog hebben gepost krijgen we een enorme domper te verwerken. Eigenlijk twee dompers. 1. We zijn niet meer welkom op Trinidad. Plan B vervalt dus. 2. We kregen een belletje. Er is een kink in de kabel bij Curaçao: de regering daar is nóg strenger, we zijn (nog) niet welkom. De Nederlandse vertegenwoordiging doet er samen met Buitenlandse Zaken alles aan om het voor de groep zeilers toch nog voor elkaar te krijgen. Maar voor nu moeten we hier blijven. We hebben intensief contact, ze houden ons op de hoogte. O ja, Trinidad en Tobago gaan morgen ook in lockdown. Van dat woord had ik tot twee weken geleden nooit gehoord. Hoe snel kan de wereld veranderen…

Suriname – Tobago: traantjes en biertjes

Charlotteville, Tobago 10-3-2020

Tijdens de laatste dagen van ons verblijf in Suriname was Marina Waterland,  de enige fatsoenlijke steiger in Suriname waar zeiljachten kunnen afmeren,  behoorlijk leeggelopen. Dat begon met het vertrek van Liselot en Joris. We brachten ze naar vliegveld Zanderij, een uur rijden. Dag pa, dag ma, wees voorzichtig, maar geniet vooral van jullie zeilreis! Dag Joris, succes met je stage bij de Volkskrant. Dag Liselot, geniet van de paar weekjes in Rotterdam voordat je voor je coschap naar Perth in Australië vertrekt. Ik gaf ze beide een zoen op hun slaap, het meest tedere plekje waar je je meest dierbaren een liefdevolle kus geeft. Een laatste omhelzing, ze draaiden zich om, gingen op weg naar de paspoortcontrole. Een zwaai, een handkus, en weg waren ze. Karin en ik bleven verdoofd achter. We besloten even te gaan zitten op een eenvoudig terrasje, op plastic stoeltjes, met een koude frisdrank uit een pakje en een rietje. Zwijgend dronken we het suikergoedje op, sloften naar de auto en reden terug naar de boot. We zwegen, maar dachten hetzelfde: wat gaan we die twee missen.

Tijdens de rit kwamen we weer langzaam tot onszelf. Halverwege passeerden we de gesloten bauxietmijn van Suralco, ooit de economische levensader van het land. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam zestig procent van het aluminium voor de Mustangs en Vliegende Forten van de Amerikanen uit deze mijn. Nu ligt het er verlaten bij, alsof het van de ene op de andere dag achtergelaten is, een neefje van Tjernobyl. Roestige graafmachines, met de scheppen de lucht in alsof ze willen zeggen: laat ons werken, we kunnen het nog, we willen zo graag. Verlaten fabriekshallen, enorm, losse golfplaten, je kijkt zo door de bouwwerken heen. Een gigantisch door prikkeldraad omringd spookgebied, bij uitstek geschikt voor een spannende Hollywoodproductie. Maar Hollywood heeft waarschijnlijk nooit van Suriname gehoord.

Aangekomen bij de marina begroet onze olijke gastheer Runo ons: ‘ja man!’. We ploffen neer in de kuip van onze gastvrije Catherine. Met een koud biertje in de hand zijn we weer terug in de werkelijkheid: het mooie Suriname, de fraaie marina aan de groene Surinamerivier, met de gezellig buren waar we in de loop van de tijd een fijne band mee hebben gekregen. Dirk en Paula, zij stapt op en af terwijl Dirk met vrienden zijn boot Delizia naar en door de Cariben zeilt. Waarschijnlijk liggen we rond de zomer in dezelfde jachthaven op Bonaire. Schipper Rienk van Jive met opstappers Senna en Marek, een bijzonder trio; de één spraakzaam, de ander gereserveerd, de ander altijd vrolijk. Elke avond zegt wel iemand: zullen we een biertje doen? En dan zijn er Rosan, Arnout en hun peuter Berend, zeilend op hun Doejong, die dan weer met meloen, dan weer met een koud biertje of zelfgemaakte cocktail op de steiger staan, opgewekt en gretig in de startblokken voor weer een boeiend gesprek en gezellig avond.

De Jive is inmiddels vertrokken naar Tobago, Paula is al terug in Nederland, als wij de trossen losgooien. Runo en Dirk helpen wat met de lijnen, Dirk handiger dan Runo, ze staan ons op de steiger uit te zwaaien. Ik zet koers naar de riviermonding, vijf uur motoren in het vooruitzicht, en kijk Karin aan. Waterige ogen, nee, zelfs tranen. Wat is er nou? ‘Ik ben gehecht geraakt aan dit land’, zegt ze. ‘Suriname is mooi, de mensen zo aardig en gastvrij. Maar het land is kwetsbaar, ik hoop zo dat het beter zal gaan.’ Karin doelt op de verkiezingen, 25 mei. ‘Die Bouterse brengt het land naar de afgrond, Suriname verdient een betere president.’ Ik kan het alleen maar met haar eens zijn. De corruptie, vriendjespolitiek, politici met kleverige handen van de drugs, hoge ambtenaren die zichzelf verrijken met publiek geld. Het is verschrikkelijk. Tijdens ons verblijf kelderde de munt en trok de Amerikaanse FED de handen af van de Surinaamse dollar. Het laatste nieuws:  de Surinaamse bank heeft 100 miljoen (!!) Amerikaanse dollar, volgens andere berichten zelfs 250 miljoen dollar, verduisterd. Iedereen heeft het erover, schande, maar ja, verzucht men, zo gaat dat in Suriname. Ik heb een keer gelezen dat een volk de leider krijgt die het verdient. Ik hoop dat dat ook voor Suriname geldt.

Ik heb me serieus voorgenomen van dit verhaal een zeilblog te maken, over zeeën,  stroming, koersen, zeilvoering en andere nautische onderwerpen, we zeilen tenslotte in het kielzog van de grote ontdekkingsreizigers, maar sta mezelf toe nog iets meer over Suriname te zeggen.  Want we zeilen, maar zijn in de eerste plaats reizigers, willen meer weten over de landen waar we zijn. In het binnenland is het een en ander gaande. Je ziet het al op de wegen vol kuilen richting die verwaarloosde hoofdstad Paramaribo, een beschermde Unesco-plek, maar  ook een vervallen zooitje met hooguit hier en daar een mooi gerestaureerd gebouw. Helaas gaat het verval in de tropen sneller dan restauratie, dus de toekomst van Paramaribo ziet er somber uit. Het verkeer staat vast, al jaren is er geen investering gedaan in het wegennetwerk. Op de wegen naar de havens bij Paramaribo rijden de vrachtwagens met gigantische boomstammen af en aan: het bos wordt gesloopt. Verder weg, op de grens met Brazilië, is een ander drama gaande. Tienduizenden illegalen uit Brazilië drommen er samen, op zoek naar goud. Al sinds de zestiende eeuw, toen Eldorado nog achter de horizon zou liggen, trekken gelukszoekers hier het woud in. Nu zijn het de Brazilianen, ze zoeken naar hetzelfde goud als die allereerste sloebers, die vlak na Columbus in het regenwoud hun geluk zochten, maar bijna allemaal verkommerden en als sloebers stierven. De huidige gouddelvers leven in zelfgestichte stadjes, waar wetteloosheid en hoererij heersen, zo hoorden wij van een Nederlands-Surinaamse kennis uit het Rotterdamse, die tegenwoordig vlak achter de marina woont. Nog erger: de goudzoekers gebruiken kwik, dat in de rivieren terechtkomt en zich ophoopt in de voedselketen. Benedenstrooms worden hierdoor mismaakte kinderen geboren. Suriname: land van ongekende schoonheid en vreselijke tragiek. Dat roept bij Karin dat gevoel op waardoor ze een traantje moet laten. Maar: we blijven optimistisch, op weg naar 25 mei, de stem van het volk, op weg naar exit Bouterse. Zoals Runo zou zeggen: ‘ja man!’

We stuiven de rivier af, het tij is gekenterd, stroom mee, na vijf uur is de uiterton in zicht. Vóór ons ligt een Chinese boot: een baggeraar. De riviermonding van Paramaribo is bij eb maar vier meter diep. Dichtslibben van de vaargeul dreigt. Al baggerend vergroot China zijn invloed in dit deel van de wereld, zoals je ook elders in Suriname steeds meer Chinese invloeden ziet. Bedrijven, supermarkten, grote borden met Chinese opschriften. China is één van de weinige landen waar decembermoordenaar Bouterse zich nog kan vertonen. We laten de baggeraar aan stuurboord en koersen richting Tobago. Elk uur komt er een metertje diepte bij. Gelukkig, want vier meter diepte voelt onveilig, onprettig, ook omdat de zeekaarten hier minder betrouwbaar zijn. Tobago is 450 mijl verderop, we hebben een stevige stroming mee, we verwachten drie á vier dagen onderweg te zijn. De wind blaast vrij constant. Vijftien knopen, dan weer wat meer, maximaal vijfentwintig. Ideaal. We zeilen behoudend: onze voorstag is provisorisch gerepareerd en die ontzien we. De kotterstag met werkfok doen het prima. Nou vooruit, als de wind aantrekt, nog maar een rifje. We gaan toch als een speer met die stroom. Het zeilt superrelaxed. Toch, ergens in de onderbuik, knaagt een onbehaaglijk gevoel. We zeilen langs de kust van Brits-Guyana en naderen Venezuela, waar af en toe gevallen van piraterij worden gemeld. Wij maken gelukkig niets mee, er gebeurt niets verdachts.

We worden opgeroepen door één van twee langzame schepen die met elkaar opvaren en onze koers kruisen: kabeltrekkers, op weg naar Suriname of Brits Guyana. Of we afstand willen houden. Dat waren we al van plan ja, maar toch goed dat hierover gecommuniceerd wordt om misverstanden en gevaarlijke situaties te voorkomen.

En daar komen ze: dolfijnenvrienden! Enthousiast sprinten ze op ons af, hupladié, de lucht in, joepie, spring, spring, het zijn er maar tien of zo, maar wat een plezier maken ze met elkaar, ze spelen tikkertje, zwemmen achter elkaar aan, zoef, razendsnel. Dan zijn ze weer weg. Zo gaat de tweede dag voorbij. De zon gaat onder. Wat een mooi rood vlekje daar aan de horizon! Maar naarmate de zon verder zakt, wordt het vlekje steeds feller. Vreemd. Wat is dat? Op de kaart, via de AIS, zien we een drukke activiteit. Wel tien boten op dezelfde plek. Moeilijk manoeuvreerbaar, staat erbij. Het duurt ruim een uur voordat we een beetje kunnen zien wat er gaande is. Oliewinning, op grote schaal. Supertankers liggen klaar om bij een van de boorplatforms – we tellen er zes – zich vol te laten lopen. Hier is de wereldeconomie in volle gang. Schepen uit Singapore, de Verenigde Staten, Panama, noem maar op, allemaal komen ze hierheen want hier is het vloeibare goud, dit is het huidige Eldorado: olie. We varen er langs in de nacht, de enorme vuurbal verblindt ons en domineert de nachtelijke hemel gedurende een uur of zes. Hoeveel energie wordt verspild, hoeveel CO2 gaat hier de lucht in, alleen al door dit affakkelen? Vergelijkbaar met het dagelijks energieverbruik van Rotterdam?

Dag drie sukkelt voort. De stroomt zuigt ons als het ware naar Tobago. Waar we aan het begin van onze reis nog gespannen toeleefden naar de driedaagse oversteek van de Golf van Biskaje, beleven we deze driedaagse tocht als een gezapig uitje. De verveling dreigt toe te slaan als land in zicht komt: Tobago! Op 31 juli 1498, tijdens zijn derde grote reis, zeilde Columbus in dezelfde buurt, maar iets zuidelijker. Hij zag niet Tobago, maar drie heuvels, hij had een nieuw eiland ontdekt, en met de Heilige Drievuldigheid in gedachte noemde de vrome Columbus het eiland ‘Trinidad’, dat tegenwoordig met Tobago een land vormt. Wij, bescheiden plezierzeilers van de Catherine, varen niet in zijn kielzog mee naar de zuidkant van Trinidad. We zouden wel willen, maar Venezuela ligt te dichtbij, we vrezen de piraten. Tussen Venezuela en Trinidad ligt de Golf van Paria, waar de bekende Orinoco-rivier in uitmondt. Daar beleefde één van de grootste natuuronderzoekers ooit, Alexander von Humboldt, zijn grootste avonturen. Humboldt was een grote inspirator voor Charles Darwin. En Charles Darwin, op zijn beurt, slaagde erin antwoorden te vinden op alle levensvragen. Ook op vragen die nog niet eerder gesteld waren en pas anno 2020 actueel zijn. Bijvoorbeeld hoe het kan dat de mens en virussen als het Corona zich evolueren tot wat ze zijn. De lijntjes tussen Catherine, Karin, mij, Trinidad, Tobago, Columbus, Humboldt en Darwin zijn flinterdun, maar ja, dit soort gedachtes krijgt een kans als je drie dagen op een bootje zeilt richting de Cariben.

Nog een piepklein stukje varen. We ronden de noordkaap van Tobago, laten de zeilen zakken, varen langs Mable Rock en de London Bridge Rock, varen dan de prachtige baai van het plaatsje Charlotteville binnen. We zwaaien naar de bemanning van de Jive, maken kennis met Ype van de Free. In vijftien meter diepte ligt ons anker op een zandbodem, Catherine ligt kabbelend in de Caribische Zee, terwijl wij ons ankerbiertje opentrekken. We zijn in de Cariben!

Eric

Welkom thuis

Vlucht Suriname-Nederland 21-2-2020

Het is acht uur ’s ochtends, we worden wakker van het geluid van regen op het dek. Hoewel we normaal gesproken bepaald geen ochtendspetters zijn, staan we binnen een aantal minuten met zijn vieren op het dek te douchen in de stromende regen. Zoet water op je huid, eindelijk!! Euforisch springen we de heerlijk warme zee in. De eerste plonsOmdat we nog heel veel water in de tanks overhebben, trakteren we onszelf daarna op een heerlijke warme douche. De avond ervoor waren we aangekomen in het rustige ankerbaaitje voor het eilandje île Royale, een van de eilanden voor de kust van Frans Guyana. Nadat we een fles bubbels soldaat hadden gemaakt, waren we al gauw in een diepe, ononderbroken slaap beland.
We blazen gauw de bijboot op om aan land te gaan en met wiebelende benen lopen we een rondje om het eiland. Net als op de twee buureilanden staat er een gevangenis, waar nu een museum van is gemaakt. We zien voor het eerst in twee weken andere mensen: dagjestoeristen komen met bootjes vanaf het vaste land om een dag op het eiland rond te lopen en te picknicken. Verder is het op een aantal agouti’s, apen en wilde kippen na, een onbewoond eiland vol met palmbomen. Er zijn geen voorzieningen voor de uitgehongerde zeiler die snakt naar vers fruit en groenten en we besluiten de volgende ochtend te beginnen aan onze laatste etappe, naar Suriname. Die avond komt er een Frans zeiljacht aan in de baai en op de steiger vertelt de crew dat zij ook net zijn aangekomen van hun Atlantische oversteek. We wisselen enthousiast onze ervaringen uit en staan al gauw een uur te kletsen. Hun schipper is achtergebleven op zijn schip omdat hij last heeft van zijn knie na een valpartij. Als ‘Chief Medical Officer’ komt mijn medische kennis goed van pas als ze mij die avond met hun bijboot ophalen voor een doktersconsult bij hen aan boord. Ik geef de patient een voorraadje pijnstillers en wat adviezen. Later in Suriname hoor ik van andere zeilers, die een dag na ons vertrek waren aangekomen, dat de schipper de volgende dag al aan het wandelen was op het eiland.

De laatste etappe verloopt spoedig dankzij de ‘North Equatorial Current, een stevige noordwestelijke stroming langs de kust van Zuid-Amerika. We sjezen met de juiste getijdenstroming mee over de Surinamerivier het land in. Voor mij een bekend gezicht; meer dan vier jaar geleden ben ik voor mijn studie in Suriname geweest. We zien na enkele mijlen Paramaribo opdoemen, met Fort Zeelandia, de gezellige waterkant en de 40 meter hoge Jules Wijdenbosch brug, waar wij ruimschoots onderdoor passen.  Al gauw zijn we de stad weer uit en lijkt het alsof we midden in de jungle zijn beland. We leggen aan in de marina (lees: 1 steiger met 8 plaatsen) van het Waterland Resort. Het is de enige steiger voor zeiljachten in Suriname. Bij aankomst proosten we wederom op onze overwinning, deze keer met ijskoud Parbo bier. De manager van het resort, Runo, een vrolijke rastafari met haar tot zijn billen, zegt ‘welkom thuis’! Zo voelt het ook wel een beetje als je tegen iedereen Nederlands kan praten, ook al heb je net de oceaan overgestoken.
Dat het er in dit land toch wel heel anders aan toe gaat, merken we al snel tijdens het inklaren. Met onze eigen huurauto gaan we op pad. Kapitein Eric achter het stuur en ik als ‘Head Navigator’ in de bijrijdersstoel met Google maps paraat om ons door het hectische verkeer van Paramaribo naar het juiste adres te leiden. Bij het eerste adres dat we bezoeken, de maritieme autoriteit, staat de kapitein zo veel papierwerk te wachten dat hij kramp krijgt in zijn handen. Vervolgens komen we drie minuten over twee aan op het volgende adres, de immigratiedienst. Helaas was het om twee uur sluitingstijd en was de betreffende ambtenaar punctueel met uitklokken. We kunnen het de volgende dag weer proberen.
Joris en ik hebben tien dagen de tijd om Suriname te verkennen. In deze korte tijd leren we veel over het land. We bezoeken Fort Zeelandia, gebouwd om de kolonie destijds te verdedigen maar ook de plaats waar de beruchte decembermoorden zijn gepleegd onder het bewind van de huidige leider van het land en Fort Nieuw-Amsterdam, met een expositie over de verschillende bevolkingsgroepen van Suriname. Tijdens ons verblijf valt het me op dat de huizen en wegen in Paramaribo slechter onderhouden zijn dan de vorige keer dat ik er was.

Op de radio horen we dat het slecht gaat met Suriname. De Surinaamse dollar daalt in waarde en onder de huidige regering is er recentelijk een enorm bedrag verdwenen uit de staatskas. Binnenkort zijn er verkiezingen en we hopen op een betere toekomst voor Suriname.
Een bezoek aan de jungle stond natuurlijk op ons lijstje. Met onze huurauto zonder vierwielaandrijving rijden we over een modderige, steile weg de Brownsberg op. Terwijl Karin en ik af en toe aandringen om de auto achter te laten en te gaan lopen, zijn de mannen ervan overtuigd dat ons huurautootje het wel aankan. Precies op het moment dat we besluiten toch maar het laatste stuk te lopen, komt er een bus aan die ons een lift naar boven aanbiedt. Vanaf de berg hebben we een prachtig uitzicht over het uitgestrekte oerwoud van Suriname. We maken een pittige wandeling door de jungle, waar we meerdere apensoorten zien en genieten van de vele geluiden van de jungle.
Op onze laatste dag in Suriname gaan we op zoek naar het Coppename Nature Preserve. We hadden erover gelezen maar konden op de kaart geen toegangsweg vinden. Op de bonnefooi besluiten we toch die kant op te gaan. Na twee uur rijden zijn we in de buurt van het park, maar houdt de weg op en staan we opeens op het erf van een boerderij. We worden hartelijk begroet door het echtpaar dat er woont en ze nodigen ons uit op hun veranda. De man blijkt een afstammeling van de Boeroes, een kleine groep Nederlandse boeren die na de afschaffing van de slavernij naar Suriname vertrokken op zoek naar welvaart. Zijn vrouw is een Hindoestaanse en heeft ons een rondleiding gegeven over het erf en het enorme land van 500 hectare, waar zij kippen, geiten, varkens en runderen grootbrengen om te verkopen aan het abattoir. Als zij enthousiast aanbiedt om voor ons een kip te slachten en te bereiden, bedank ik en zeg ik gauw dat we al hebben geluncht. We waarderen de hartelijkheid waarmee wij worden ontvangen, maar de negatieve uitspraken die zij doen over Creolen doen ons wel beseffen dat wij die hartelijkheid mede aan onze huidskleur te danken hebben.

’s Avonds keren we terug naar de marina, die in de loop van de week steeds gezelliger wordt. Er komen steeds meer andere nederlandse zeilers aan die ook net de Atlantische Oceaan hadden overwonnen. Bijna allemaal zijn het leden van een facebookgroep voor zeilers die dat jaar zijn vertrokken. Door alle verhalen van Karin en Eric had ik het gevoel ze ook allemaal al te kennen. Onder het genot van Parbo biertjes wisselen we onze ervaringen op zee uit tot in de late uurtjes. Op een avond barsten brulapen in de bomen vlak naast ons los in een bizar, griezelig gebrul. We hadden de brulkoren vanaf de boot vaker rond zonsonder- en opgang in de verte gehoord, maar nu klonk het wel heel dichtbij.
In het vliegtuig ergens boven de Atlantische Oceaan, besef ik pas wat een enorme afstand we hebben afgelegd met ons scheepje. Met het vliegtuig is het al ver! We zijn ontzettend blij dat we deze etappe van de reis hebben mee kunnen maken.

Een behouden vaart pa en ma en tot snel!

Liselot