Dominica: ‘Stop or I’ll shoot!’

1 juli 2022

De zon is al een tijdje onder, de volle maan verlicht de ankerplek bij Saint Pierre, noordelijk Martinique, als we aanstalten maken te vertrekken. Weggaan bij nacht is anders, het is een beetje spannend, doet me denken aan toen ik als kind ‘s nachts uit bed stapte, het huis doodstil, en stilletjes door de gordijnen naar buiten gluurde en zag dat de wereld tot stilstand was gekomen. Wij beginnen straks aan de overtocht naar Dominica, volgens velen misschien wel het mooist van alle Caribische eilanden. Dat willen we met eigen ogen zien. Motor starten, ik begeef me naar de ankerbak, Karin aan het roer, de ankerlier trekt het anker uit de grond en omhoog, waarna Karin de boot 180 graden draait, de baai uit, weg van ondieptes en rotsen, richting de Caribische zee. We doen wat we moeten doen na elk vertrek: grootzeil hijsklaar maken, zeilbandjes eraf, Karin draait de boeg in de wind, autopilot aan, ruimte op de schoot, Karin bedient de lier in de kuip, ik help mee bij de mast, het zeil staat, en terug op koers. We bevinden ons nog in de luwte van de vulkaan, het is rustig, en draaien de genua, het grote voorzeil, uit. Daar is het moment dat de wind krachtig genoeg is om de motor uit te zetten. We zijn zeilend. Alleen het geluid van bruisend water langs de romp van Catherine, en de wind in de zeilen. Als de zeilen goed zijn getrimd, neemt de windvaan het over van de elektrische autopilot. Dat is een magisch moment. Catherine vertoont dan alle kenmerken van een levend wezen, met een homeostase, een zichzelf in stand houdende evenwichtssituatie. Geen fossiele of elektrische energiebronnen, maar een gesloten krachtensysteem, aangestuurd door wind.

We zien het silhouet van Martinique naast ons, als de eerste lange oceaangolven die zich tussen Dominica en Martinique persen, ons bereiken. We gaan omhoog, omlaag, bergje op, dal in. Dan trekt de wind aan. Tussen eilanden is de wind sterker, door een tunneleffect vanwege de bergen. Toch is de wind sterker dan verwacht en voorspeld. Zoals altijd eigenlijk. Geen 15-20 knopen, maar meer dan 25. Voor de zeil-leken: een knoop is iets meer dan een mijl per uur. 25 knopen is dan 46 km/uur, windkracht 6 op de schaal van Beaufort. Niks aan de hand, we zeilen halve wind, beetje aan de wind probleemloos de volgende dag tegemoet. Totdat de wind verder aantrekt. De genua hebben we dan al een stuk ingerold. Catherine klapt af en toe in een golfdal, duwt het water opzij, ze trilt, schudt, maakt geluiden die horen bij een schip dat werkt, dat windkracht omzet in voortstuwing en waterverplaatsing.

De windmeter doet er steeds een knoopje bij, tot de wind stormachtig  wordt: 30 á 35 knopen, windkracht 7, uitschieters naar 8. Hoe harder de wind, hoe meer herrie. Thuis, vanaf de bank in de woonkamer zou ik denken, poehee, pittig, met een bootje van elf meter in deze omstandigheden, laat maar, ik kijk liever Netflix. Maar het went snel, er is niks aan de hand, Catherine koerst probleemloos op Dominica af, Karin slaapt al, ik hang in de kuip en doe af en toe een hazenslaapje.

Bij dageraad varen we langs Dominica. Het eiland gaat grotendeels schuil achter een dik wolkenpak dat rond de bergen hangt. De zee is plat, tot rust gekomen achter het eiland.  Wij varen door, onze bestemming ligt aan de noordwestkant: Portsmouth. Dan zie ik de eerste plakken zeewier, sargassum, vanuit de Atlantische oceaan wordt dat massaal naar de Cariben geblazen. Het wier hoopt zich meestal op aan de oostkusten, maar nu drijft het hier, in de luwte van het eiland. Catherine baant zich een weg door het bruine drijvende veld. De wind is maar net genoeg om te zeilen, we gaan niet sneller dan 2 knopen, maar de ochtend is zo prachtig mooi, en Catherine kabbelt in vrijwel volledige stilte zo lieflijk voort dat ik het wel prima vind. We hebben geen enkele haast.

Dan clusteren de plakken wier zich samen tot dikke tapijten. De wind laat het nu volledig afweten. Met de motor probeer ik tussen de bruine oppervlakten te sturen, maar vergeefs, het wier blijft hangen aan het roer en de schroef, de motor schrikt, het toerental zakt, ik zet de motor even in z’n vrij en met de schroefbladen in de vaanstand glijdt het wier van de schroef. Zo motoren we verder tot er weer net genoeg wind is om te zeilen. Om de haverklap veeg ik bossen wier van het windvaanroer, als Portsmouth in zicht komt. Karin is er inmiddels bij komen zitten. ‘Goeiemorgen!’

We worden in de baai welkom geheten door Albert. Hij zit in zijn boot en adviseert ons aan de noordkant te ankeren. Daar is een officieuze jachtclub gevestigd, Pays, Portsmouth Association for Yacht Security. Albert is daarbij aangesloten en hij legt ons uit dat zij de geankerde jachten helpen, een oogje in het zeil houden, helpen met inklaren en met barbequeavonden voor wat gezelligheid zorgen. We aarzelen even, want is mooi en rustig, maar omdat we ook wel van wat reuring houden volgen we zijn advies op. Als we in de middag aan wal gaan en het Pays gebouwtje binnen lopen, zien we dat deze jachtclub andere kenmerken heeft dan die van, pakweg, een jachtclub op Isle of Wight of in IJmuiden. Hier geen fauteuils maar houten planken, geen bar maar een koelbox. Een groep mannen hangt onderuit in de banken, enkele met een stevige joint in de hand, omringd door rookwalmen en een lui reggaedeuntje rolt uit de speakers. ‘Yeah man, welcome!’

Eentje neemt ons bij de hand, verzekert ons dat alles in orde komt, adviseert ons een biertje te bestellen terwijl hij ons inklaart bij de douane en immigration. Wij zitten op het terrasje, sippend van het lokale Kubuli-bier, prima spul, als we kennismaken met de ambulante groenteboer die zich voorstelt als King George. Gehuld in vodden is zijn spraak vanwege ontbrekende tanden soms lastig te volgen. Zijn aanbod is nogal beperkt, maar omdat hij duidelijk verlegen zit om wat klandizie, kopen we een paar mango’s. Hij vertelt dat hij burgemeester van New York is geweest, laat terloops zijn paspoort zien en besluit zijn betoog met de mededeling dat hij ook nog CEO bij een of ander bedrijf is. We zouden King George elke dag zien, een folkloristische figuur met een grote fantasie, niet opdringerig, wel amusant en opgewekt, die de mango’s zelf plukt en andere groente en fruit overal vandaan scharrelt.

We huren een auto, de beste manier om in korte tijd het eiland een beetje te leren kennen. Het rijden is vermoeiend, de ene na de andere bocht, nooit een recht stuk, altijd alert op overstekende kippen, zwerfhonden, dorpsbewoners en kuilen in de weg. Nogal avontuurlijk dus, maar hoe mooi! De weelderige begroeiing begint direct buiten het dorp en via bergweggetjes rijden we naar de andere kant van het eiland. Onderweg maken we wandelingen, die steevast bij watervallen uitkomen. De een is nog mooier dan de ander.

Het allereerste ritje is het meteen raak. We rijden door het verlaten noorden van het eiland, stoppen even bij een borrelende zwavelbron – we bevinden ons in een vulkanische zeer actieve regio – en rijden een paar kilometer door naar het begin van het paadje dat ons naar een waterval zal voeren. Best leuk toch, een waterval, laten we gaan kijken! We verwachten weinig, watervallen vallen vaak tegen, te weinig water, of vervuild, plastic flessen en andere troep van dagjesmensen, te veel mensen vaak ook. Het begin van het pad is vlak, dan omhoog, daarna is het klauteren over de rotsen in een kloof. Na een half uur worden we onthaald op een waar spektakel! De rotswanden voor, links en rechts op enkele meters afstand gaan loodrecht omhoog, met daartussen een kletterende watermassa. We kijken omhoog, recht boven ons een metersgroot rotsblok probeert naar beneden te vallen maar zit klem tussen de wanden. Brrr! We durven er niet onder te gaan staan. Er is verder niemand en dat zal bij de andere watervallen en paden die we bewandelen niet anders zijn. Dat de Cariben meer zijn dan een dreadlock holiday, strand, rum punch onder de parasol en snorkelen in een blauwe zee wisten we al. Maar dat de eilanden zoveel natuurschoon herbergen en dat daar bijna niemand komt, lokalen noch toeristen, dat heeft ons tijdens deze reis enorm verrast.

Het beginpunt van de volgende wandeling is moeilijk te vinden, maar we zijn vastberaden om het voormalige slavenpad ‘Jacko’s trail’ te belopen. Bij een eethuisje vragen we de uitbater of zij misschien weet waar het pad is. Ze buigt voorover, haar forse boezem op de toonbank, ik vraag me af waarom ze zo doordringend kijkt, en ze zegt: ‘Just wade through the river’. Nee, zelf heeft ze dat nooit eerder gedaan, lacht ze, maar echt, aan de overkant begint het pad. Even later staan we aan de rivieroever. Een meter of twintig breed, het water stroom vrij snel.  Karin waadt er doorheen, ik val met de iPhones in de tas bijna om, maar blijf overeind. Even later staan we op een helling met fruitbomen en kruidenbosjes, met verderop een huisje. Een vrouw staat ervoor, komt ons tegemoet, vraagt een bescheiden bedrag voor de toegang tot het pad dat zij en haar man onderhouden. We klauteren over het slavenpad, uitgehouwen uit rotsen, het is pittig want de treden zijn soms een meter hoog, en we hangen als beloning een half uurtje rond bij de rivier. Ook hier is weer helemaal niemand.

Als we terug zijn raken we opnieuw aan de praat met de vrouw, die zich voorstelt als Eunice. Ze woont hier al veertig jaar, heeft haar gezin grootgebracht en houdt van dit simpele leven. ‘The clean air keeps me healthy’,  zegt de tanige vrouw van zestig en moeder van vier, met lange dreadlocks en een kleurige doek als rok. Deze zelfbewuste vrouw straalt kracht uit, er ontwikkelt zich een boeiend gesprek over geneeskrachtige kruiden, leven in harmonie met de natuur. Onder deze primitieve omstandigheden voelt ze zich rijker dan westerse stadsmensen en is ze gelukkig, het is een bewuste keus om hier te wonen, ze wil hier nooit weg. Een beetje elektriciteit via een zonnepaneel, water vangt ze op, de was en wassen doet ze in de rivier, en het benodigd geld verdient ze met de verkoop van gewassen, af en toe een geit en enkele puppy’s die ondertussen onze voeten besnuffelen. Wij leggen ons leven uit: stadsmensen op en top, maar nu genieten we er volop van dat we elke dag omringd zijn door de natuur van de zee, kusten en baaien. Eunice luistert belangstellend, stelt enkele vragen, luistert. Het wordt al wat later, we nemen afscheid en ze wenst ons een veilige reis toe. Onderweg naar Pays is Karin in de auto opvallend stil. Is er iets? ‘Die vrouw intrigeert me. De wijsheid, kracht, de vrijheid van denken, de keuzes die ze maakt. Heel bijzondere vrouw.’

Elke dag, na onze autoritten en wandelingen, als we bij Pays aankomen, is King George bereid een paar mango’s te verkopen en een praatje te maken. Wat blijkt? Hij heeft ook nog connecties bij de Caribische bank en laat een bankpasje zien. ‘You see? Caribbean bank RBC! You want to see the gold? Let’s go tomorrow!’ Fluitend loopt hij verder, ‘have a nice evening!’ Weinigen dragen hun lot zo luchthartig als King George.

Zondagavond is er barbecue voor de zeilers, georganiseerd door Pays. All you can eat. Geroutineerd worden de kippen en de vismoten gedraaid boven de kolen, de borden worden met een ruime hoeveelheid salade opgediend en de rum punch is onbeperkt beschikbaar. De reggae staat hard, ‘we’re jamming’, we dansen op blote voeten in het zand, maken nieuwe vrienden en praten met vele anderen. Op de vraag ‘where are you heading?’ komen uiteenlopende antwoorden: allerlei eilanden in Cariben, Panama en de Pacific, maar ook de VS en de Intracoastal Waterway (ICW) en de terugrit naar Europa. Inspirerend, Karin en ik weten het nog niet, eigenlijk behoren al deze bestemmingen tot de mogelijkheden. Waar gaan we heen? De tijd zal het leren, eerst maar eens via Saint Lucia (volgend blog, we lopen een beetje achter!) terug naar Trinidad.

We hebben de auto nog een dag als we besluiten niet te ver weg te gaan en een strand te bezoeken. We parkeren de auto langs de kant van de weg, lopen een slingerpad af naar beneden en een prachtige baai opent zich voor ons. Een enkele badgast en een welkom door een keurige gastvrouw die even later aerobict in de zee. Palmbomen, het strand wit, de zee blauw en het water warm. We lopen omhoog en nemen ontspannen plaats in onze huurautootje. Hier kan ik niet keren, te link zonder zicht op welk verkeer er aankomt. Ik rij een stukje verder en bij een breder stuk rechte weg keer ik de auto. Er komt niets aan, maar links zie ik wat beweging. Wat is dat? Het lijkt een wegversperring, verkeerscontrole? Wat er de komende seconden gebeurt is nauwelijks na te vertellen, het lezen duurt langer dan de belevenis. Ik zie een man in camouflage uniform. Karin hoort de man iets roepen. Een toevallige passant kijkt om, de enige in de wijde omtrek, ik vraag hem door het autoraampje: ‘is he shouting at you or us?!’ Ik zie de man op ons af komen rennen. Karin denkt: een guerillastrijder! Ik denk: ik sta dwars op de weg, ik moet snel keren. Karin hoort: ‘Stop the car!’ Ik zie dat die vent een f***ing automatische geweer bij zich heeft! Karin hoort: ‘Stop or I’ll shoot’. We zijn in de aap gelogeerd. In een flits denk ik: mijn god, politie, ze denken dat we de auto willen keren omdat zij daar staan. De gecamoufleerde politieman staat met gericht geweer naast ons. ‘Get out of the car! Now!’ Hij trekt de achterklep open. Ik stap uit, met de handen omhoog. ‘Why are you avoiding the police!?’ Voordat ik kan antwoorden herhaalt hij zijn vraag. Ik zie dat hij behoorlijk opgefokt is. ‘I’m not, please let me explain’, probeer ik zo rustig mogelijk te antwoorden. Hij staat het mij niet toe, nu zegt hij: ‘You are avoiding the police!’ Ik zie Karin, ze kijkt naar mij, ik kijk naar het indrukwekkende vuurwapen, nog nooit zoiets gezien, naar de onrustige ogen van de agent, die nog buiten adem is van zijn sprintje naar ons toe. Ik vertel het verhaal van het strand, maar hij pruimt het niet, schudt nee. Ongeloofwaardig. Te toevallig dat we precies hier willen keren. Dan, opeens, staat zijn superieur naast hem. We hadden hem niet zien aankomen. Hij luisterde mee, ziet dat wij onschuldige en onbenullige toeristen zijn. Geen verdachte spullen in de kofferbak, alleen natte zwemspullen. Hij sust, de agent met het wapen zwijgt, maar hij wil het laatste woord hebben: ‘Never turn the car here. It’s too dangerous.’ We rijden weg, hijgen nog wat na, en moeten dan hartelijk lachen om de situatie. ‘You are avoiding the police! Stop or I’ll shoot!’

Als onze tijd in Dominica er bijna opzit zijn we dikke maatjes geworden met Franko en Lilian. Biertje bij hun, bij ons, een paar op de kant. Ze wonen op hun stoere Hallberg Rassy, een stuk groter dan onze Catherine. Helaas scheiden onze wegen als we ankerop gaan en richting Saint Lucia zeilen. We nemen afscheid van Dominica met de belofte ‘we’ll come back!’, en zeggen gedag tegen onze nieuwe vrienden: ‘we’ll meet again!’ Zij gaan via Los Roques, een eilandengroep van Venezuela, richting ABC-eilanden. Maar een volgend jaar, een volgend zeilseizoen, zo zegt onze intuïtie, zouden we ze zomaar ergens kunnen treffen. Want wij gaan waar de wind ons brengt en dat doen wel meer zeilers.