Helder licht in de duisternis

                                 28 januari 2024, Esnasdup, San Blas, Panama

Het is al weken onrustig voor de kust van Colombia, bij de beruchte kaap van Baranquilla. Daar moeten we omheen als we, vanuit Curaçao, Santa Marta of Cartagena willen aandoen. Meer smaken zijn er niet aan de noordkust van Colombia. Andere zeilers in de haven, die naar Panama gaan, kijken ook dagelijks naar de voorspellingen, in afwachting van een weer- en windgaatje. Ook zij vrezen Baranquilla. Achter die kaap reist Pico Cristobal vanaf de kust omhoog naar meer dan 5000 meter, met val- en rukwinden tot gevolg die ver in de Caribische Zee de zeilers lastigvallen. Want het is algemeen bekend dat het daar altijd 10 knopen harder waait dan de voorspellingen. 30 knopen is nog te doen, maar als je 40 kan verwachten dan rest maar een optie: wachten. 40 kan immers zomaar 50 zijn en dat is zware storm met metershoge golven. Nee dank u! En als het maar hard blijft waaien bij Baranquilla, week na week, puilt de haven van Curaçao Marine Zone aan het Schottegat behoorlijk uit. Alle boxen zijn bezet, de aanlegsteigers voor passanten ook en daar liggen boten soms dubbel in het kleine haventje.

Karin, Liselot en ik houden een beraadslaging. Liselot’s tijd is beperkt, ze wordt knorrig van het wachten, en San Blas in Panama wil zij sowieso zien. Panama én Colombia aandoen is niet realistisch meer. We besluiten Colombia over te slaan en bij een windgat direct naar Panama te zeilen. In de tussentijd hebben we het ontzettend fijn in Curaçao. Deze ‘rots der struikeling’, zoals mijn geliefde auteur wijlen Boelie van Leeuwen zijn eiland noemde, heeft ons aangenaam verrast. Een potpourri van culturele invloeden, vermengd met een flink portie toerisme, maakt Curaçao tot een veelzijdig eiland. We gaan het in dit opgewekte blog niet hebben over de minpunten (aftakelend koraal, grote cruiseschepen, vervuiling, armoede, corruptie enz), maar roemen de fijne dingen. Vriendelijke vrolijke mensen. Dushi! Snorkelen! Fijne terrassen aan zee. We doen een opfris-duikcursus en duiken daarna een paar keer. De Christoffelberg beklimmen. De Tafelberg idem. Wandelen bij Sint Jorisbaai terwijl Liselot met haar kite over de baai scheert. En ’s avonds een biertje op de boot, in een bar of onder de palapa in de haven.

Karin maakt vrijwel dagelijks lange ochtendwandelingen in Willemstad, terwijl ik het gevecht aanga met die eeuwige kluslijst. Nieuwe gasleiding: ik heb acht winkels bezocht eer ik de juiste koppelstukjes heb gevonden. Dieselonderhoud, alle filters had ik in meervoud meegenomen uit Nederland. Windvaan smeren, kapot zonnepaneel vervangen, haperende navigatie-instrumenten aan de gang krijgen, navigatieverlichting repareren. Alles wat draait of scharniert toont kwaaltjes of piept op z’n minst, want het fijne stof in de lucht zit in alle lagers en kieren. Om die reden heb ik de windmolen niet gefixeerd tijdens onze afwezigheid, al

DCIM100GOPROGOPR0480.JPG

draaiend houdt hij zichzelf schoon. Al het werk aan het onderwaterschip hebben we de eerste zes weken gedaan, toen Catherine op de kant stond. De zeilen zitten er inmiddels ook op. We zijn vertrekklaar als het windgat zich eindelijk aandient.

Na een laatste barbecue op de werf nemen we afscheid van de achterblijvende boten. Het was zó gezellig daar! Ik start de motor, vele hulpvaardige handen helpen ons de krappe box uit. Zwaaien, toeteren, het gaat jullie goed! Achter ons gooien ook Sabali en Coral Moon van onze vrienden Mark en Donna de trossen los. Morgen volgen Kujira en Rare Breed. Bestemming: San Blas, Panama. We tuffen met z’n drieën onder de hoge Julianabrug door, waar we met Liselot’s auto zo vaak overheen zijn gereden. Stuurboord ligt Otrabanda, bakboord Punda, als de motor van de Pondjesbrug wordt opgestart en de drijvende brug voor ons open scharniert. Erachter, in de monding van de baai, klotst het. Gedrieën leggen we onszelf op zee in de wind en hijsen de zeilen. Dan zeilen we voor de wind en een paar uur later ankeren we alweer in de baai van Santa Krus. We gaan nog even snorkelen en in het water wensen de drie boten elkaar een behouden vaart naar Panama. Morgenochtend beginnen we van hieruit onze vier- a vijfdaagse tocht naar San Blas: ongeveer 700 zeemijlen, 1300 kilometer. We gaan er even goed voor zitten!

Allemachtig, wat gaan we hard! We hadden gerekend op een beetje stroom mee, maar gaan als de brandweer. 10 knopen, 18,5 km per uur, een fietser zou aan moeten zetten om ons bij te houden. Zo stormen we de eerste dag op de San Blas af. Coral Moon, een slag groter, gaat nog sneller en verdwijnt in de middag achter de horizon. Sabali, iets eerder vertrokken, horen we nog even op de marifoon, maar is ook uit zicht. Dan zijn we alleen op de Caribische Zee, geen vrienden om ons heen, de komende dagen staan Karin, Liselot en ik er alleen voor. De tweede dag vallen we terug tot onze reguliere vaart: 5,5 a 6 knopen. Het is prachtig zeilweer, de sfeer is ontspannen. We hebben voor drie dagen vooruit gekookt en de pasta bolognese, risotto funghi en pompoensoep is diepgevroren in de vriezer op de werf. ‘Wat zullen we eten?’ is het favoriete gespreksonderwerp, gevolgd door een beoordeling van de maaltijd, die telkens positief uitpakt: ‘Mmm het was heerlijk!’ Gevolgd door een verbeterpuntje: ‘Volgende keer iets meer champignons’. Zo ontspannen kan zeezeilen zijn. Ook de derde dag gaat het op z’n boerenfluitjes met zo’n 15 a 20 knopen wind, 4 á 5 Beaufort, de goede kant op. Wel zien we een paar keer enorme boomstammen en stronken drijven, afkomstig uit het Colombiaanse regenwoud, meegesleurd door de brede Rio Magdalena bij Baranquilla. We hebben geluk nodig om daar niet tegen aan de varen. Vooral ’s nachts. Tijdens mijn wacht, vroeg in de derde nacht, zie ik aan bakboord de weerlichten die vanachter de horizon de bewolking verlicht. Blij dat we daar niet zijn.

De vierde dag neemt de wind af, we zetten een tijd de motor bij als aan het eind van de middag de wind als een zuchtje  terugkeert. Tegen mijn gewoonte in zeilen we ongereefd de avond in. Karin houdt wacht en Liselot en ik gaan slapen, als de dunne sikkel van de wassende maan achter de horizon schuift.

Wie trekt er aan m’n been? Wie maakt me wakker uit deze diepe slaap? ‘Eric, de wind trekt aan, wakker worden!’ Ik brom wat over een verstoorde droom. ‘Kom, we moeten reven!’ Ik keer terug in de werkelijkheid, hoor de wind suizen in het wand en voel dat Catherine te veel helling maakt. Reddingsvest aan en in een oogwenk sta ik paraat in de kuip. Twintig plus knopen, 5 á 6 Beaufort, niks aan de hand, maar een rif zeilt veel comfortabeler met minder druk op het roer. Het fijne van Catherine is dat alle lijnen in de kuip te bedienen zijn, en dat is wel zo veilig. Zeker nu in het pikkedonker. In een kwartiertje hebben we samen het klusje geklaard. Het zeilt beter, maar de zee is onrustig, rommeliger dan eerder. Later, tijdens mijn wacht en daarna die van Liselot, blaast de wind met 25-30 knopen, uitschieters daarboven. 7 Beaufort. Als het licht wordt kijken Liselot en ik bij de wisseling van de wacht naar de zee: chaos. Golven van alle kanten, ze klotsen tegen elkaar op, ze lijken tegen elkaar op te bieden; ik ben lekker hoger dan jij! En hoog zijn ze. Karin schat ze op vijf meter, ik hou het op vier, maar het voelt als zes. Als Catherine in een golfdal ligt, kijken we omhoog tegen de watermassa aan. Indrukwekkend ja, dit hebben we de laatste keer meegemaakt in 2019, toen we vanuit Lissabon naar Porto SantoLissabon naar Porto Santo zeilden. Catherine, bescheiden scheepje, kan het makkelijk hebben, maar vermoeiend is het wel.

Overdag blijft het flink waaien en de zee blijft irritant onregelmatig en hoog. Weer een boomstronk, op enkele tientallen meters afstand. Dan maakt Catherine opeens een zwieper, we houden ons vast. Al snel pakt Catherine de draad weer op. Later kwakt er een enorme plens water tegen de buiskap: waar kwam die golf opeens vandaan? Af en toe wordt Catherine opgetild door een heel steile golf; dan weet ik dat vlak erna, als het water onder de boot wegrolt, ze de grip op het water verliest, alsof ze los komt, flink helling maakt, oploeft en even van haar koers afwijkt. En zo werken we ons de hele dag in deze zware zee naar San Blas, wetend dat bij aankomst de volgende uitdaging wacht. Want we komen ’s nachts aan in een met riffen en ondieptes vergeven gebied. Of we moeten zes uur bijliggen, vertragen en de volgende ochtend aankomen, maar we zijn eensgezind: nee. We zetten koers naar Hollandes Cays, een plukje eilanden, buitenpost van San Blas. Ja, onze maritieme geschiedenis, gevoed door de ooit bejubelde VOC-mentaliteit, achtervolgt ons met argwaan, want wat zullen onze zeevarende voorvaderen hier nou weer hebben uitgespookt? Waar elders in de Cariben de inheemse bevolking zowat is uitgeroeid na komst van westerlingen, is in de San Blas de inheemse Guna-bevolking gelukkig alive and kicking en zijn ze zelfs semi-autonoom: Guna Yala noemen ze hun gebied.

We hebben de kaarten bestudeerd, zowel digitaal als van papier, de koers uitgezet, taken verdeeld. 22.00 uur: land in zicht, middels een paar flauwe lichtjes tegen de zwarte achtergrond. Waarschijnlijk ankerverlichting van een paar jachten. Onwaarschijnlijker zijn het lampjes van huizen, want Guna’s leven in hutten, er is op de buiteneilanden geen elektriciteit, behalve wat stroom via zonnepanelen. We proberen de lichtjes te vertalen naar de kaart: ‘Het moeten ankerlichten zijn’, zegt Liselot, zelf een bijzonder helder licht, gedecideerd, nadat ze een peiling heeft genomen. Dan komt de zeebodem omhoog, van pakweg 2 kilometer naar 1500, 1000, naar 200 meter. De golfslag verandert, ik hield rekening met een nog wildere zee, maar het wordt juist gelijkmatiger. We ontkoppelen windvaan Arie en Liselot gaat sturen. Dan is het 50 meter diep en ligt volgens de kaart het eerste eiland aan stuurboord, maar we zien het niet. Of toch, daar, een vage contour. Alle navigatie gaat via de kaart, want oriënteren op zicht is er niet bij. Te donker en bovendien zijn de gevaarlijkste riffen onder water.  We koersen om de ondieptes heen, die al menig schip in dit gebied naar de verdoemenis heeft geholpen. Vorige week nog, een zeiljacht bij Porvenir, iets verderop, waar we later moeten inklaren. Pats boem, op een rif, vast, lek, niet meer te redden, total loss. Geen gewonden gelukkig. Ik probeer er niet aan te denken, hou m’n hoofd bij de navigatie. Karin kan zich in de maanloze nacht niet oriënteren: ‘ik hoop dat jullie weten wat je doet.’ Hier moeten we 90 graden naar stuurboord. Na de koerswijziging varen we westwaarts en komen we in de luwte van het volgende eiland. Liselot start de motor. We leggen de boot in de wind: we strijken de zeilen, ik bind, vanzelfsprekend aangelijnd, het grootzeil op de giek. Als ik in de kuip terug ben, zie ik dat Karin ongerust is. ‘Maak je geen zorgen, we weten wat we doen.’

Van binnen ben ik ook gespannen. De nacht is zwart, en toch zullen we de nauwe opening tussen twee eilandjes moeten vinden. Liselot stuurt. We kijken samen op de kaart. ‘Iets stuurboord Lies, zo blijven we in het midden van het vaarwater’. Als we een piepklein eilandje passeren, Quinquindup, gaan we wat stuurboord uit. Dan zijn we voor de twee eilanden waar we tussendoor moeten: Ogoperiadup rechts en Kalurgirdup links. We zien het silhouet van de palmbomen, maar de twee eilanden lijken één: we moeten vertrouwen op de kaart, er is beslist een doorgang. Liselot stuurt Catherine noordwaarts richting de opening, met haar blik op de kaart, Karin en ik kijken om ons heen. Dan wijken de eilanden, het zijn er twee, we zien de opening, een vaarwater, amper 100 meter breed, tussen de onbewoonde eilanden. ‘We gaan goed’, zeg ik tegen Liselot en Karin, maar ook tegen mezelf. Het is donker, bijna zwart, dan zien we een witte catamaran, rechts om het hoekje. ‘Daar is de ankerplaats’. We varen om de boot heen, we zien de verlichting in de kuip, ik begeef me naar de boeg en maak het anker klaar. We zien het water tegen het strandje slaan, we willen niet te dichtbij, maar verderop is het behoorlijk diep, tegen de 20 meter. Een eerste ankerpoging: we liggen vast, maar naar mijn zin te dicht op het eiland. Een tweede poging in iets dieper water bevalt beter. Liselot zet de motor in z’n achteruit en ik check of het anker zeker-weten houdt. En dat doet het. We liggen vast en veilig voor anker! Als Liselot de motor uitzet, horen we louter het geraas van de golven op het strand. Verder niets. We kijken elkaar aan: wat zijn we opgelucht! We hebben het gefixt en geven elkaar een high-five. Wat een etmaal was dit, we zijn moe, moe! Tegen middernacht oppert Liselot: ‘Ankerbiertje?’

Eric

We zijn inmiddels zes weken in de San Blas. In een volgend blog doet Karin er snel verslag van, ze is al druk aan het typen!

En heb je de nieuwe Zeilen editie van februari al gezien? Daarin staat ons uitgebreide verhaal over onze reis in de noordoostelijke Cariben! En in Zeilen van december 2022 staat ons andere, nog uitgebreidere verhaal over onze reis in de zuidoostelijke Cariben.

Met ups en downs via Sint Maarten naar Curaçao

We staan op de kade in het haventje van Sint Eustatius, kortweg ‘Statia’. Verderop ligt Catherine in de Oranjestad Baai te rollebollen op de deining, alsof ze danst op de reggae die vanuit het Boardwalk Café over het water klinkt. Schudden met je buik, links rechts, omhoog omlaag, de mast zwiept heen en weer zoals de danseres met haar armen in de lucht zwaait en haar heupen draait. De ankergrond is prima, maar de onophoudelijke deining maakt dat de meeste zeilers dit bijzondere eiland mijden, of zich na een nacht hotseklotsen vermoeid weer uit de voeten maken. Wij gaan er ook vandoor, na een geweldige week in onze airbnb, zoals Karin in het vorige blog heeft beschreven. Bij het uitchecken is de opgewekte douanier optimistisch over de kansen van Statia als zeilersbestemming: ‘Er zijn vergevorderde plannen om de haven te moderniseren. Voor de vrachtschepen, maar ook voor zeilers. Er komt een pier, waarachter de zeilschepen kunnen ankeren. De aanbesteding is afgerond en de bouw kan beginnen. Binnen twee jaar zou het klaar moeten zijn.’ Dat zou voor Statia en zeilers een geweldige ontwikkeling zijn!

Na een uurtje is Catherine vaarklaar, gaan we ankerop en varen de baai uit. Als we een geankerd vrachtschip zijn gepasseerd, hijsen we de zeilen en koersen met de klok mee, westelijk langs Statia. Al snel hebben we de passaatwind te pakken, zetten Arie aan het werk, het is het begin van een zorgeloze oversteek naar Sint Maarten. Na vijf uur, Sint Maarten zijn we inmiddels tot dichtbij genaderd, komt een sleepboot recht op ons af. Hij trekt een flinke bak, is matig bestuurbaar, dus wij wijken uit. Dit soort gevaartes kom je regelmatig tegen in de Cariben. Vooral ’s nachts moet je op je hoede zijn. De bak is slecht of soms zelfs helemaal niet verlicht. Als je denkt even achter de sleepboot langs te gaan knal je dus op de staalkabel. Ja, dat is echt gebeurd! Wij, voorzichtig als we zijn, houden ruim afstand.

Even later varen de Simpson Bay binnen, niet wetende dat deze dag een vervelende wending neemt. Er liggen veel zeilboten voor anker, we zien onze vrienden van de Coral Moon, varen erlangs, ik besluit wat dichter bij het strand te kijken. Immers, we steken met ons vleugelkieltje niet zo diep. Dan voltrekt zich een akelig avontuur. Een ongelofelijk stomme fout van deze doorgaans zo voorzichtige en zorgvuldig navigerende schipper leidt tot een paniekerige situatie. We liggen net vóór het voorste geankerde schip. Het wordt ondieper: 3. 2,8. 2,2. Karin zegt: ‘niet verder varen!’ Ik zet de motor in z’n achteruit. De dieptemeter zegt 2.0. We liggen bijna stil als de hele boot trilt, de vloeiende beweging in het water is opeens een schokkend geschuif van onze kiel over hard steen. Ik vloek. Verdomme! Karin slaakt een angstig gilletje. Ik probeer rustig te blijven en Karin gerust te stellen: ‘we gingen heel langzaam, we zijn zo los.’ Motor in de achteruit. Niks. Vol gas. Niks. Nog een keer. Niks, geen beweging. Ik kijk Karin aan. Zie de paniek in haar ogen. Nog een vertwijfelde poging tot geruststelling: ‘Komt goed’. De motor loeit op het maximale toerental. Niks. Muurvast. Ik pak de marifoon. ‘We need some help.’ Het duurt een paar minuten die uren lijken te duren, maar dan zijn er vier, vijf dinghies met bebaarde mannen. Lijnen worden aangereikt, er wordt geroepen, geschreeuwd, geduwd, getrokken. Niks. Muurvast. De enige optie lijkt nu te zijn het schip schuin te leggen en een beetje te draaien. Ik weet: dit kan me mijn roer kosten. Maar misschien hebben we mazzel. We draaien de genua uit, Catherine ligt een beetje scheef, draait om het draaipunt – de kiel – en onze motor brult, alle baardmannen trekken en duwen met hun dinghies. Catherine komt zachtjes in beweging, maar dan hoor ik een angstaanjagend gekraak. Het gaat door merg en been. Ik weet: mijn roer gaat er aan. Dan zijn we los. Maar het roer zit vast, we zijn stuurloos. We worden naar een plekje gesleept, een stukje terug, vlakbij Coral Moon, en laten het anker vallen. We bedanken de mannen, die net zo snel weer weg zijn als dat ze er waren. Dan is het stil. Karin en ik kijken elkaar met holle ogen aan. Ik verontschuldig me bij Karin: het is 100% mijn fout. Ze trilt nog na, is misschien zelfs in shock, maar weet toch een samenhangend antwoord te formuleren: ‘Jij neemt als kapitein altijd alle verantwoordelijkheid. Het gaat altijd goed. Nu gaat het een keer mis. Ik neem je niets kwalijk.’ Ikzelf wel. Ik ben doodop. Leeg. Vervloek mezelf. Zo voelt het dus als je een onomkeerbare stommiteit bent begaan. Acceptatie is de enige weg.

De volgende dag, na een slechte nacht, proberen we ons te herpakken. Het is Karins verjaardag. Donna en Mark van de Coral Moon proberen ons tijdens het etentje bij de Yacht Club op te beuren. Dat lukt, hoewel daar behoorlijk wat drank voor nodig is. Mark spreekt me bemoedigend toe, terwijl Donna en Karin gezellig zitten te keuvelen. ‘It happens to everyone. Every skipper makes a stupid mistake some time. It happens to all of us.’ Het doet niets af aan mijn stommiteit – waarom wilde ik zo dicht bij het strand, waarom heb ik niet goed op de kaart gekeken, waarom was ik zo onzorgvuldig terwijl ik normaal gesproken duizend keer op de kaart kijk – maar het helpt me de situatie te accepteren. Shit happens. Je kunt niet jaren over de wereldbol zeilen zonder een fout te maken.

Zondagochtend. Daar is Dion. Hij komt langszij en knoopt ons vast. Met honderden pk’s achter zijn schuitje sleept hij ons naar de werf, Bobby’s Mega Yard. Een geluk bij een ongeluk dat die zo dichtbij is! De brug bij de Yacht Club gaat open, Dion stuurt onze slecht bestuurbare sleepcombinatie behoedzaam maar gedecideerd naar de kade. De ochtend erop worden we eruit getild. Peter is er dan ook. Iedereen die we spraken zei: ‘Pete, the Dutch guy, he’s your man.’ Betrouwbaar, een vakman die regelmatig dit soort schades herstelt. Catherine hangt in de riemen, de schade aan het roer is aanzienlijk. Een scheur en een verbogen buis waar het roer omheen is gebouwd: de roerkoning is als een banaan.

Peter is druk, het duurt enkele dagen voordat hij zich fulltime op het roer kan storten. Hij werkt zich uit de naad, het zit een beetje tegen, behoorlijk zelfs, als blijkt dat de oude roerkoning te zeer verbogen is om recht te buigen. Gelukkig is er op het eiland een nieuwe te vinden met dezelfde diameter. Maar wat blijkt: er is een minimaal verschil, de buis is een pietsie te breed, fractie van een millimeter. Dat levert een hoop werk en vertraging op. Uiteindelijk staat het nieuwe roer onder de boot, alles past, de roerkoning glijdt in de hennegatskoker, roer vast en we kunnen het water in. De volgende dag monteert Peter de hele stuurinrichting – kabels, kwadrant – en dan is het klaar. Catherine wordt genezen verklaard. Bedankt Peter, je bent een kanjer!

In de tussentijd voelen we ons thuis op Sint Maarten. Ook hier vriendelijke mensen, lokalen en ook zeezeilers van allerlei pluimage: zuipende zeilers die nooit meer wegkomen, wedstrijdzeilers met stoere verhalen, bedaagde vertrekkersechtparen zoals wij en beroepszeilers die boten opknappen, verkopen, verhuren en op allerlei zeilmanieren hun geld verdienen. De laatste avond brengen we door bij Lagoonies, gezellig zeilers-café-restaurant, met een Amerikaans stel dat we via Peter hebben leren kennen. Het is ouderwets gezellig, de anekdotes vliegen over tafel, we lachen, drinken, laten de sores van het roer achter ons. We zijn klaar voor het vervolg van onze reis.

De volgende ochtend checken we nogmaals het weer en de wind en besluiten te gaan. De komende vier dagen is het rustig, geen fronten die passeren, een stabiele ruime wind van 15-20 knopen, wellicht met windstoten tot maximaal 25 knopen. Perfect. De brug gaat open, we zwaaien naar een toeschouwer bij de jachtclub, gaan achter de Amerikanen aan onder de brug door, zij gaan linksaf, goede reis, wij gaan rechtdoor. Zeilen omhoog, koers uitzetten, motor uit. Arie stuurt Catherine de komende 500 zeemijl (x 1,852 = 926 kilometer) naar Curaçao.

We zijn vier nachten op zee. De volle maan verlicht de Caribische Zee, we lijken de enigen, van horizon tot horizon vaart niets behalve wij. De eerste avond verschijnt er een vaag lichtje aan de horizon: een vrachtschip in de verte. De tweede dag zien we ook welgeteld één schip, op grote afstand. Het is rustig, geen onverwachte gebeurtenissen, alles onder controle. Catherine glijdt met volle zeilen soepeltjes door het water, de deining maakt ons loom. Een groep tuimelaars brengt vrolijkheid, wat zijn ze heerlijk speels en enthousiast, ze schieten pijlsnel alle kanten uit, spelen met elkaar en lijken Catherine uit te dagen, ze kijken af en toe omhoog naar de roepende tweevoeters aan dek, en dan verdwijnen ze weer zo snel als ze gekomen zijn. De niet-meer-volle maan is de derde nacht weer ietsje kleiner geworden, komt wat later op, maar verlicht de rest van de nacht nog steeds de zee, veelvormige wolken lichten op in het maanlicht, als abstracte sculpturen in een museum. Elke avond, tijdens de schemering, steken we een rif in het zeil, hoewel er eigenlijk geen aanleiding voor is, maar we willen ’s nachts niet verrast worden door een windvlaag of tropische bui. Tijdens de derde dag beginnen we uit te kijken naar onze aankomst in Curaçao, waar Liselot op ons wacht. Wat een mooi vooruitzicht om haar daar te zien! Tijdens de vierde nacht krijgen we Bonaire in beeld en belanden in drukker vaarwater. Een groot containerschip komt recht op ons af. We liggen op ramkoers. Volgens de reglementen moet hij voor ons wijken, maar lijkt dat niet van plan: de groene en rode boordlichten zijn beide te zien, en liggen steeds een beetje verder uit elkaar, wat betekent dat het schip snel dichterbij komt, wat wordt bevestigd door het ais dat al een tijdje het alarm doet afgaan. Via de marifoon roep ik het schip op. Geen reactie. Ik probeer het nog twee keer, maar de stuurman reageert niet. Door de verrekijker zie ik de hoge boeg, het flinke stuurhuis en breedte van het schip dat nog steeds recht op ons afkomt. Het gevaarte is nu op enkele honderden meters genaderd. Ik wil de motor starten om sneller te kunnen uitwijken, als op dit laatste moment het schip bijstuurt. Zoals de regels voorschrijven, maar ik vervloek de stuurman die niet reageerde op mijn oproepen en zo niet bijdroeg aan een veilige vaart.

Bonaire licht op, lijkt dichtbij, als de wind vrijwel wegvalt. Na wat twijfelachtige pogingen de vaart erin te houden, start ik de motor. Zo varen we tussen Bonaire en Curaçao door als de vierde dag aanbreekt. Karin verschijnt aan dek, maar het heeft voor mij nu geen zin een slaapje te doen, zo dichtbij de eindbestemming. Na een tocht van negentig uur, varen we door de smalle doorgang naar het Spaans Water, de populaire lagune en ankerplaats. Nog even goed opletten, ik navigeer nauwkeuriger dan ooit na ons avontuur in Sint Maarten, stuur Catherine langs de ondieptes en even later liggen we te dobberen achter ons anker. We zijn er!

Even later vaar ik met Billy naar het steigertje, waar Liselot en haar huisgenoot Kaj staan te wachten,  wapperend met een vlaggetje van Curaçao. Even later zitten we in de kuip, met een lekkere lunch terwijl we bijpraten over van alles: natuurlijk ons roergedoe, de heerlijk zorgeloze zeilreis hierheen, maar vooral over hoe leuk Liselot het hier heeft, met haar werk in het ziekenhuis, fijne collega’s, de gezelligheid in de vrije tijd, het kiten, restaurantjes, snorkelen. Eigenlijk mogen Liselot en Kaj helemaal niet aan boord komen, want we moeten nog inklaren. Dat doen we na de lunch.

We rijden naar Willemstad, dwalen door de fraaie wijk Punda, tussen de gekleurde huizen door, op zoek naar de immigratiedienst, die blijkt verhuisd, lopen naar het nieuwe onderkomen, de papieren blijken niet helemaal te kloppen, maar dat is eigenlijk geen probleem. We zoeken de customs, die is ook verhuisd naar een achteraf bouwwerk in een groezelig doodlopende weg, ook daar kloppen de papieren niet, ook hier is dat na wat zorgelijke blikken uiteindelijk helemaal geen probleem. Dan moeten we ook nog naar de havenmeester, die zit aan de andere kant van de haven, maar het is inmiddels te laat. Dus daar rijden we de dag erop naartoe, we rijden over de hoge Julianabrug, daaronder is het havenkantoor en die is eigenlijk alleen met de auto te bereiken. Hoe doen andere zeilers dat als ze geen Liselot hebben die de weg weet en een auto heeft? We vragen het tijdens een biertje in de kuip aan Mark en Donna, onze vrienden van de bovenwinden, waar we vlakbij zijn geankerd. ‘It’s incredible! It took us three days to complete the clearance procedure!’ We zien de humor ervan in, ook omdat alle ambtenaren en functionarissen zeer vriendelijk en behulpzaam waren.

De dagen erop nemen Liselot en Kaj ons op sleeptouw. We rijden naar Westpunt, waar we lopend tussen doornstruiken door een piepklein strandje weten te vinden. De teenslippers zijn niet het perfecte schoeisel; dagen later roep ik nog een keer ‘au!’ als ik de zoveelste doorn uit de zool pluk. We gaan naar de Sint Joris Baai en zien dat Liselot goed heeft leren kiten, ze vliegt door de lucht, een jaar nadat ze op Carriacou haar eerste lesjes kreeg, toen ze vanuit Trinidad enkele weken met ons meezeilde. We bezoeken haar werkplek, het Curaçao Medical Center, een hypermodern ziekenhuis, prachtig ontworpen met een open centrale hal waar een natuurlijk windje voor verkoeling zorgt. Als Liselot zich omkleedt en in een oogwenk van een zorgeloze levensgenieter verandert in serieuze arts, krijgen we een rondleiding over de afdelingen en maken kennis met wat collega’s. Als de dienst van Dokter Lies begint en ze de spoedeisende hulp binnenloopt, zwaaien we nog even en gaan Karin en ik op zoek naar bus 6A richting Spaans Water.

De sfeer in de bus is uitgelaten en wordt een bijna feestelijke ervaring. We praten en lachen met een oudere, extraverte passagier. Wat blijkt? Hij heeft in Rotterdam op hetzelfde ROC gewerkt als Karin. We spreken af dat hij ons als taaldeskundigen, docent en leermiddelenontwikkelaar, voorstelt aan de minister van onderwijs, maar zoals verwacht komt daar natuurlijk niets van terecht. Terug op de ankerplaats trekken we de conclusie: Curaçao is leuk, gezellig, gastvrij, met vriendelijke en hulpvaardige mensen.

Het is tijd om ons vertrek voor te bereiden. We organiseren een borrel aan boord, een drukke boel met collega’s van Lies die goed mengen met de zeezeilers. We hebben nog een weekje voordat we voor een paar maanden terugvliegen naar Nederland. Kaj en Liselot komen aan boord, we varen het Spaans Water af en komen op zee. Op de genua zeilen we in een uurtje naar Willemstad. De pondjesbrug, officieel de Koning Emmabrug, zwaait voor ons open. Het is een grappig bouwsel, drijvende brug op pontons die in beweging komt door een benzinemotor met schroef. Op de kade staan allemaal mensen te kijken en te zwaaien, en in het groepje zien we opeens een filmende Donna staan! Zij en Mark zijn hierheen gekomen met bus 6A om ons te begroeten en filmen  (klik op het linkje). Wat een leuke verrassing! We varen verder, onder de hoge Koningin Julianabrug door, en varen het Schottegat op. We passeren de Arctic Sunrise van Greenpeace, afgemeerd aan de kade. We gaan rechtsaf het hoekje om, daar ligt onze tijdelijke thuishaven van Curaçao Marine. Na twee nachtjes aan de steiger wordt Catherine opgetild en naar de stalling gereden. Wij sluiten onze reis af in een fijne airbnb, genieten van het zwembad. Bedankt Naomi en Nick voor de gastvrijheid! We maken Catherine schoon en klaar voor een paar maanden rust, we doen nog wat leuke dingen met Liselot en Kaj en dan zitten we opeens in het vliegtuig naar huis, op weg naar vrienden, familie. Wanneer en waarheen we onze zeilreis voortzetten? Dat laten we weten als we een strak plan hebben.

Groetjes en liefs van Karin en Eric

 

Sint Eustatius: een wel heel bijzondere gemeente van Nederland

Achter ons wordt de groene vulkaan van Sint Kitts steeds kleiner. We zeilen op een rommelig zeetje met vreemde draaiwinden richting Sint Eustatius. Eric maakt zich druk over een zeilboot die alleen op de genua, op enige afstand, ons met gemak voorbij vaart. ‘Hoe kan dat nou, wij varen met grootzeil èn genua en zij hebben alleen hun genua uit?’ Ik ben er niet zo mee bezig, ik droom weg bij de herinneringen aan Sint Eustatius, of zoals de inwoners hun eiland liefkozend noemen: Statia. Alweer tien jaar geleden woonden en werkten we daar. Ik denk terug met gemengde gevoelens aan die tijd. Negatieve herinneringen zijn inmiddels verwerkt en nu kan ik niet wachten om positieve ervaringen op te doen. Ik verheug me er enorm op om op eigen kiel het eiland te bezoeken. Ik weet nog zo goed dat ik in ons huisje op White Wall, de oostpunt van het eiland, regelmatig uit het keukenraam stond te kijken naar de blauwe oceaan en fantaseerde over hoe we met Catherine misschien ooit op het eiland zouden aankomen. ‘Kijk’, zegt Eric, ‘vanaf zee kun je goed zien waarom White Wall zo is genoemd’. We zien een enorme witte krijtrots en met de verrekijker zien we ons huisje van toen: het witte blokkendoosje.

We varen langs Statia en herkennen van alles: daar is de Road to White Wall en het huis van die steenrijke Amerikaan, verderop zien we Oranjestad en Fort Oranje. In de baai liggen twee andere zeilboten te stuiteren. We passeren de boot die ons zo overtuigend inhaalde. Een vrolijke vrouw staat op de voorpunt, zij begroet ons enthousiast en zegt in onvervalst Brits: ‘the holding is good but the swell is rather tough’. Dat de deining in deze baai vrij spel heeft wisten we al. Maar toch moet je het zelf weer ervaren om te weten hoe het is. Dit is de zwaarste deining die we achter anker ooit hebben meegemaakt. Catherine zwenkt van links naar rechts en door de boot lopen is een zelfde ervaring als met stevige golven op zee. We zijn blij dat we een huisje op Statia hebben gehuurd. In mijn ooghoek zie ik nog hoe onze Engelse vrienden in gevecht zijn met hun bijboot die ze te water proberen te laten. Even later doen wij hetzelfde. Alleen kiezen wij ervoor om Billy maar gewoon van het voordek in het water te smijten. In je bijboot stappen met deze deining is nogal een gedoe. Timing is belangrijk: Catherine gaat omhoog en omlaag en Billy de bijboot van links naar rechts. Eén, twee hup en ik zit! Alle bagage in Billy voor ons weekje landrottenbestaan en op naar de douane.

Bij de dingy-steiger zit Minke, onze contactpersoon van het huisje, al op ons te wachten. Eerst nog inklaren. Dat gaat dit keer van een leien dakje. Op elk eiland gaat de inklaarprocedure weer anders en op sommige eilanden is het een ware beproeving. We hebben al vier verschillende digitale systemen moeten invullen. Maar op de meeste eilanden moeten er meerdere formulieren met de hand worden ingevuld, vaak met een aantal carbonnetjes ertussen. Bij de douane treffen we de Britse buren en we spreken af ‘s avonds voor een sundowner in het Boardwalk Café.

Ons huurhuisje blijkt naast ons oude blokkendoosje aan de weg naar White Wall te staan. We zitten op de veranda en ervaren hetzelfde serene sfeertje als toen: dezelfde zeebries, dezelfde geluiden van de vogels en het ruisen van de wind door de palmbomen. We voelen ons direct thuis. Door de heg kijken we naar het blokkendoosje van vroeger en herinneringen komen bovendrijven. Als we met de huurauto Statia verkennen, zien we dat er weinig veranderd is. Statia ademt nog hetzelfde slaperige, goedmoedige sfeertje uit. Mensen groeten ons vriendelijk en we herkennen sommige gezichten van tien jaar geleden. Ons favoriete Chinese restaurant, Cool Corner, blijkt helaas gesloten wegens vakantie. Bruce, de eigenaar  van het restaurant, ontmoeten we later in zijn supermarkt die hij ook heeft. Hij herkent ons nog van tien jaar terug!

Op Statia is wat onderhoud verricht: een paar wegen zijn verbeterd en het vliegveld is opgeknapt. Bij het vliegveld is een prachtige nieuwe rotonde gemaakt en alle straten hebben naambordjes gekregen. Tien jaar geleden moest je omschrijven waar je woonde: het derde huis na Big Stone of het laatste huis van White Wall of dat blauwe huisje naast de Cool Corner. De straatnaambordjes zijn half Nederlands, half Engels. Er wordt steeds minder Nederlands gesproken en geschreven in deze bijzondere gemeente van Nederland. In het onderwijs is in 2014 gekozen voor het Engels als instructietaal en daarmee is het hele schoolsysteem veranderd. Tien jaar geleden was er nog een Nederlands schoolsysteem. De kinderen gingen naar de havo of het vmbo. Nu is het Nederlands teruggebracht tot een vak op de basisscholen en in het voortgezet onderwijs. De leerlingen doen nu in het Engels een Caraïbisch examen.

Er zijn een paar leuke barretjes en restaurants bijgekomen. Onze favoriet is het Boardwalk Café. We ontmoeten onze Britse buren van de baai. Als wij vertellen dat we onder de indruk waren van de snelheid van hun boot, biechten ze op: ‘we were cheating’. Ze hadden de motor aan toen ze ons voorbij stoven. Zij waren daarentegen onder de indruk van ons: serieuze zeilers met volle zeilen. Na het heerlijke eten komt een bekende dj en gaat het volume voluit: we kunnen elkaar niet meer verstaan. De jongeren van Statia verzamelen zich en het wordt big party. Wij oudjes besluiten onze borrel te beëindigen en Donna en ik dansen onze weg naar de dinghy’s, verbaasd nagekeken door de plaatselijke jeugd. Marc merkt daarbij droog op z’n Brits op: ‘too much booze’.

Op zondag gaan we de Quill op. Dat is de naam van de vulkaan van Statia, de op één na hoogste berg van Nederland. Dit is de mooiste wandeling van Statia, herinner ik me van tien jaar geleden. We nemen twee anderhalve liter flessen mee, een stevige lunch en een meloen. Het belooft een pittige tocht te worden. Naar boven is goed te doen. We lopen nog lekker in de schaduw van de bomen en we bereiken spoedig de top. Daar op dezelfde plek waar onze kinderen toen ook waren, eten we onze lunch en maken we een keuze voor het vervolg. We besluiten eerst de vulkaan te ronden en dan te kijken of we nog puf hebben om af te dalen in de krater. Het wordt een pittige tocht. Veel losse stenen en klimmen en klauteren. Eric herkent de blauwe markeringen met verf die hij maakte toen hij als vrijwilliger werkte voor natuurbehoud organisatie Stenapa. ‘Kijk die streep daar, ik herinner me dat daar het pad onduidelijk werd en ik een markering heb gezet’. Na een tijdje begin ik het zwaar te krijgen en zie dat ons water opraakt. Het is loeiheet en het zweet gutst van me af. Ik kan me niet beheersen als ik de fles aan mijn mond zet en klok al het kostbare vocht achterover. Wat nu? Het water is op en we zijn pas halverwege de toer rond de vulkaan. Dan zien we een bordje van de Botanical Garden, we weten dat de tuin in onbruik is geraakt, maar hopen toch dat daar water te vinden is. Eric gaat naar beneden en ik blijf achter en wacht. Een half uurtje later komt Eric terug: ‘de tuin was niet veel soeps maar kijk wat ik heb gevonden’ en hij tovert een volle fles water tevoorschijn. Er was daar een volle cistern met tap waarmee ik de fles heb kunnen vullen’. Overal op Statia gebruikt men cisterns om het regenwater op te kunnen vangen dat als drinkwater dient. We kunnen weer verder en maken onze toer rond de vulkaan af, het is prachtig en thuis wacht ons een heerlijke koude Carib. Een biertje smaakte nog nooit zo lekker.

Naast toeristische bezoekjes zijn we hier ook om wat werk te doen. Eric heeft als auteur en leider van een projectgroep een methode Nederlands als vreemde taal voor Caraïbisch Nederland ontwikkeld: Nederlands onder de zon. Ik heb toen ook meegewerkt met het maken van oefeningen en inspreken van leesteksten. Er zijn vier basisscholen op Statia en we bezoeken er twee: de grootste en de kleinste. Op de grootste school worden we verwelkomd door groep vijf en hun vakleerkracht Nederlands. De kinderen hebben vragen voorbereid en we geven antwoord in het Nederlands en hier en daar extra uitleg in het Engels. De kinderen zijn ontzettend enthousiast over Erics verhalen. Ze kennen de figuurtjes uit de verhalen en vertellen over hun eigen ervaringen met bijvoorbeeld heremietkrabben, naar aanleiding van het verhaaltje: woningruil, over deze dieren die bij elkaar komen op de berg en schelpen ruilen omdat ze te groot zijn geworden voor hun eigen schelp. Alle verhalen gaan over Statia, Saba en Sint Maarten, over de dieren en over het eiland. Ze zijn enthousiast over de tekeningen en de foto´s die ze herkennen uit hun eigen leefwereld. Ze willen van alles weten: hoe heeft u de verhalen bedacht, hoe lang duurt het maken van een boek, wie heeft de tekeningen en foto’s gemaakt, hoe kwam u op het idee voor de boeken, wat is uw favoriete verhaal, waarom heten de heremietkrabben Pamela en Edwin. Het is gezellig, de leerkracht is hartelijk en begeleidt de kinderen op een rustige, vriendelijke en enthousiaste manier. De kinderen vertellen dat ze bij het verhaal ‘Pannenkoeken bakken’ ook echt pannenkoeken zijn gaan bakken met hun juf. En op mijn vraag of de pannenkoeken lekker waren antwoordden ze: ’Ja heel lekker met stroop en suiker.’ Zo hebben ze spelenderwijs Nederlandse woorden geleerd. Het wordt een hartverwarmend bezoek, Eric krijgt kippenvel van ontroering terwijl het 30 graden is! ´Zo is Nederlands leren toch hartstikke leuk´, zeg ik. De juf is het er mee eens.

Op de kleinere school wacht ons een andere ervaring. De boeken ‘Nederlands onder de zon’ liggen ongebruikt in de kast. De leerkrachten weten nog niet zo goed hoe er mee om te gaan. Volgens de directeur missen ze een handleiding. De leerkrachten hebben zoveel veranderingen te verwerken dat dit teveel voor ze is. We beloven extra begeleiding. Wel zijn we welkom in de klasjes. De kinderen gaan enthousiast met ons op de foto en als we het schoolplein opgaan, waar ook kippen rondscharrelen, ontstaat er grote consternatie. Er loopt een enorme krab op de veranda. De kinderen schreeuwen en sommigen gaan op een stoel staan. Een juf veegt de krab met een bezem het schoolplein af en Eric de schrijver van de boeken vangt de krab in een krat en laat hem tweehonderd meter verderop vrij. Eén van de kinderen roept semi-teleurgesteld: ‘there goes my lunch’.

Er volgen nog twee bezoekjes: één aan het plaatselijke museum en één aan het supernieuwe, super- de-luxe resort aan de noordoost kant van het eiland.

We lopen naar het museum dat midden in het dorp staat. Het is een mooi wit huis met een knalrode bloeiende tamarindeboom ervoor. De expositie in het plaatselijk museum gaat over de geschiedenis van Sint Eustatius. Hoe Sint Eustatius in de 18e eeuw de Gouden Rots werd genoemd. Er waren plantages en er werd volop handel gedreven. In die hoogtijdagen kwamen er meer VOC handelsschepen naar ‘the Golden Rock’ dan naar Amsterdam. De pakhuizen lagen vol met goederen. Nog steeds staan de restanten van de pakhuizen langs de baai. Je kunt er met duiken of snorkelen nog van alles vinden. De dame van het museum laat me haar ketting zien gemaakt van blue beads:  ‘allemaal zelf gevonden, je moet er niet naar zoeken, maar op een dag vind je er gewoon eentje’. Blue beads zijn kralen waarmee de slaafgemaakten werden ‘betaald’ door de Nederlanders. Na de afschaffing van de slavernij werden ze door de vrijgemaakte slaven in zee gegooid en tot de dag van vandaag worden ze gevonden in zee of spoelen ze aan. Als ik de expositie bestudeer krijg ik weer datzelfde plaatsvervangende schuldgevoel. Slaven werden beschouwd als handelswaar en staan op de prijslijsten tussen vee en goederen. Wat een vreselijk onrecht is deze mensen aangedaan. Ik had het met de mevrouw van het museum over excuses aanbieden. Zij vindt dit ook belangrijk, maar het allerbelangrijkste vindt zij een breder bewustzijn bij de mensen. Overal moet er meer aandacht voor dit onderwerp zijn en vooral in het onderwijs, zodat we leren van de geschiedenis. Hier zie je de geschiedenis zo klip en klaar terug: hoe Nederland z’n kolonies uitbuitte en tot op de dag van vandaag zo’n welvarend land is over de ruggen van de Caraïbische bewoners en voormalig bewoners. De dame van het museum is zelf al een poosje op zoek naar haar roots. Eén afstammingslijn, tot zeven generaties terug, heeft ze terug kunnen vinden en die voert naar Guinea Bissau.

Op de laatste dag gaan we naar het nieuwe, on-Statiaanse, super-de-luxe resort aan de noordoost zijde van het eiland. Tijdens onze ronding van de vulkaan hadden we het resort al zien liggen. Een gigantische oppervlakte van vele hectares in de middle of nowhere. Tien jaar geleden reden we er met onze scooters weleens heen: een dorre rotsachtige vlakte met een enkele kale boom en wat scharrelende geiten. We rijden op een stoffige, verwaarloosde weg vol kuilen en gaten om ons doel te bereiken en vroegen ons direct af welke welgestelde hotelgast hier gebruik van zal maken. Welgesteld, omdat de kamerprijzen gaan vanaf 600 Euro. Een Nederlandse multi-miljonair die met rozenkweken zijn fortuin heeft verdiend is deze onderneming in 2019 begonnen. Als we aankomen zien we een enorm parkeerterrein met een paar auto’s. Dat belooft inderdaad geen grote drukte. We bezoeken het resort en worden onderweg vriendelijk begroet door medewerkers. We zijn zwaar onder de indruk, van hoe dit droge, dorre terrein is veranderd in een oase. Overal zien we jonge palmbomen, planten en bloemen. We lopen langs witte gebouwen en bungalows. Er zijn twee helderblauwe zwembaden met rondom lege ligbedden en ingeklapte parasols. Alles staat gereed voor hotelgasten, maar er is niemand. We lopen verder door de zinderende hitte richting grens van het resort, een rand met daarachter de rotsige kustlijn. Er is geen strand, dus is er een enorm zoutwaterbassin aangelegd. Bij de prachtig ingerichte Bobby’s beach bar bestellen we een drankje en de ober vertelt dat die avond een beroemde dj (dezelfde als van het Boardwalk Café) gaat draaien en dat de Statianen in grote getalen naar het resort zullen komen. Terug richting de ingang kunnen we mee met een toeristentreintje en we verbazen ons weer over alle lege voorzieningen en het prachtig aangelegde resort. Er is echt geen gast te bekennen. Natuurlijk levert dit resort werkgelegenheid op voor de bevolking van Statia, maar gaan hier ooit gasten komen met al die toeristische eilanden als Sint Maarten, Sint Barth en Antigua zo dichtbij? Zo ja, gaat dan dit nog echte, authentieke Caraïbische eiland totaal zijn charme verliezen?

In het volgende blog beschrijft Eric hoe het tijdens onze reis vaak meezit, maar soms ook tegenzit.

Karin

 

Eilandhoppen in de noordelijke Cariben

Statia, 10 juni 2023

Met een straf windje in de rug kruisen we de zeestraat tussen Les Saintes en Guadeloupe af. Met Catherine’s zeilen eerst over bakboord, daarna langs de zuidkust over stuurboord. Na een uurtje glijden we langs de westkust van het Franse overzeese departement. We zijn een tikje teleurgesteld: geen mooie ankerbaaien, stranden of beschutte plekjes. De jachthaven ziet er ook niet uitnodigend uit, waren we sowieso niet van plan, dus we zeilen door. We hebben onze hoop gevestigd op Petite Anse, op de kaart een kleine, beschutte baai. We varen naar binnen, zien een wit strandje, er ligt een handjevol zeilboten, hier gaan we ankeren. Hopelijk kunnen we ergens water vinden om onze vrijwel lege tanks te vullen. Ik vraag het aan een voorbijvarende man in een padvinderskostuum in z’n bijbootje. Er is een kraan op de kant. De man stelt zich voor als Thomas en is een hulpvaardige Duitser. Hij past op een catamaran in de baai, woont op een berghelling in een hutje, verzorgt daar wat zwerfhonden en katten en leeft van een klusje hier en daar. Onze versvoorraad is op en Thomas rijdt Karin met z’n autootje naar de super. Hoe aardig! Kom daar maar eens om in Rotterdam. Natuurlijk geven we Thomas een mooie fooi voor zijn spontane aanbod.

De volgende ochtend roept de man van de duikschool vanuit zijn rubberboot naar iedereen die het wil horen: ‘Dolphins!’ Twee dolfijnen zwemmen de baai in, een grote en een kleine, moeder en haar jong. Als ze twee rondjes hebben gezwommen spring ik met de actiecamera het water in, wie weet blijven ze nog even. En dan gebeurt het wonderlijke:  de dolfijnen blijven in de buurt, ik kom heel dichtbij, ze zwemmen langs en onder me door, Karin is er inmiddels ook en zij ziet de dieren op twee meter afstand. Ze schrikt zelfs opzij omdat ze zo dichtbij zwemmen! Het is een prachtige, indrukwekkende ervaring. De meterslange moeder kijkt ons in de ogen, het jong drinkt af en toe bij haar, het is een schitterend schouwspel.

We zijn gelijk verliefd op de baai. De aardige Thomas, de dolfijnen, en het krakkemikkige restaurantje (‘bonsoir mes enfants’ zegt de bejaarde uitbater als we op mijn 61e verjaardag aanschuiven op de houten bank), het is zo gastvrij en lekker ongedwongen. Petite Anse is onze uitvalsbasis. We huren een auto en trekken de bergen in. In dit zuidelijke deel van Guadeloupe, Basse Terre, domineert de vulkaan Soufrière het landschap. Wij rijden erheen en beginnen aan een wandeling (‘difficile’) naar de watervallen die van de steile hellingen naar beneden storten, de Chutes du Carbet. Net als op Martinique zijn de wandelingen keurig gemarkeerd, dankjewel Europese Unie, maar dat maakt de tocht er niet minder zwaar op. Het begin is vlak en met vlonders toegankelijk gemaakt, het laatste stuk is klauteren op handen en voeten over de rotsblokken, soms hangend aan de hulptouwen. Vooral Karin heeft het zwaar als ze last krijgt van haar kniebanden, een oude sportblessure. Maar ze bijt door de pijn heen en krijgt de beloning van een waterval van meer dan 100 meter hoog. De natuur is overweldigend en indrukwekkend, gister met de dolfijnen, nu bij de Chutes.

Maar de geschiedenis die we de volgende dag opzoeken maakt mogelijk nog meer indruk. Het slavenmuseum in hoofdstad Pointe-à-Pitre is beroemd en geprezen, het werd in 2017 verkozen tot Europees museum van het jaar. Het verhaal van slavernij wordt van A tot Z verteld, heden en verleden, op verschillende continenten en bij meerdere culturen. Misbruik en slavernij is van overal en alle tijden, maar de industrieel opgezette slavenhandel door de West-Europese landen krijgt in dit Memorial ACTe logischerwijs de meeste aandacht. De verschrikkingen van toen staan in schril contrast met de gastvrijheid die wij hier in de Cariben dagelijks ervaren van de nazaten van al die mensen die dit onrecht generaties lang hebben moeten ondergaan. Tegen onze regering zouden we willen zeggen: bied nou eindelijk eens die excuses aan. We rijden terug naar onze Catherine door Pointe-à-Pitre, een spookstad op zaterdag. In de uitgestorven straten zien we de fraaie Creoolse straatkunst, die we na vandaag niet los kunnen zien van het verleden.

Karins knie hindert haar te erg om de dag erop mee te lopen naar de top van de Soufrière. Bij het beeldje van de Maagd van Guadeloupe, de beschermheilige van Latijns Amerika, keert ze om. Ik loop in mijn eentje naar de top en merk dat het een heel andere ervaring is om alleen te lopen. Het loopritme gaat bijna over in trance, gedachtes gaan de vrije loop en er komt voor het eerst deze reis weer eens een ideetje op voor een nieuw liedje. Ik pak mijn phone en maak snel wat notities, hopelijk genoeg om later de muziek opnieuw te kunnen oproepen, want die cd waar we in Nederland aan werken als ik terug ben moet ook eens af! Ideeën zijn vluchtig, je moet ze pakken voor ze weg zijn. Op de top van de Soufrière is niet veel te zien, flarden koude mist bezorgen een prettige sensatie na maanden tropenhitte, maar hinderen het uitzicht op de krater van deze actieve vulkaan.  In 2017 trokken orkanen Irma en Maria over het gebied, enkele wandelroutes werden toen onbegaanbaar, maar mijn route is goed aangegeven en begaanbaar. Eenmaal terug aan de voet van de berg tref ik Karin. We nemen het ervan in het thermische bad, verwarmd door de vulkaan, en rijden daarna het steile, kronkelende bergweggetje af, terug naar Catherine in de baai.

Na een weekje in Petite Anse is het tijd om te gaan. We gaan nog een keer eten in het restaurantje (‘la même poisson, la même dessert, la même vin blanc, la même femme?’ grapt de gastheer/ober/kok) en we gaan de volgende dag ankerop. Dag Petite Anse, hallo Deshaine. In dit leuke stadje hangen we een paar dagen rond, bezoeken de markt en de lokale loodgieter die ons hopelijk aan wat onderdeeltjes voor de lekkende douchekraan kan helpen. ‘Non’ luidt zijn antwoord op elke vraag die ik stel. Heeft u een koppelstukje? Een doucheslang? Een andere oplossing? Een suggestie wellicht? ‘Non’. Ik geef het op, niet iedereen is aardig en behulpzaam, en zit even later met Karin aan een koud biertje. De dag erop wandelen we naar de heuveltop en dalen aan de andere kant af naar een vrijwel verlaten strand. Dan trekken we de conclusie dat het tijd is om verder te zeilen. De kalender is onverbiddelijk, het orkaanseizoen komt eraan en we willen nog veel meer noordelijke eilanden bezoeken voordat we in juli naar het orkaanveilige Curaçao afdalen.

In 1997 zat ik naar het NOS Journaal kijken, toen de beelden van een allesverwoestende vulkaanuitbarsting de huiskamer bereikten. Wat een natuurgeweld! Deze vulkaan Soufrière – er zijn meerdere Soufrières in de Cariben –  op Montserrat werd in 1995 opeens actief. Iedereen werd door de eerste uitbarsting verrast. Na een volgende klap in 1996 volgde in 1997 een enorme explosie. De bergtop spatte uit elkaar. Alle bewoners van het hoofdstadje Plymouth waren geëvacueerd, toch is het een wonder dat er niet meer dan 19 doden vielen. Die tv-uitzending voedde mijn ontzag voor natuurkrachten en -geweld en Montserrat staat er symbool voor. Nu hebben Karin en ik vanaf Catherine Montserrat in het vizier, terwijl een stevige 6 Beaufort ons gereefde zeilbootje naar de zuidwestpunt blaast. Van verre zien we al de glooiende helling die is gevormd door de lavastromen. We zien ook de ruïnes van het verwoeste Plymouth. Die middag gaan we voor anker in Rendezvous Bay en klaren in. Het lukt ons om met onze buren, een stel dat vanuit de Falklands hierheen is gezeild, mee te gaan op excursie. Spoorslags worden de permits geregeld door onze gids Sun, die opgroeide in Plymouth en ons de plekken uit zijn jeugd laat zien. Daar, de bibliotheek. Kijk, hier woonde ik. Daar, de stadsklok waar alle jongeren ’s avonds elkaar ontmoetten. ‘Ik heb er zulke fijne herinneringen aan. Er is niets meer van over’, zegt Sun. Hij heeft honderden keren bezoekers rondgeleid, maar we zien dat de verwoesting hem nog steeds emotioneert. Daar, zegt hij, zie je de bovenste van zes etages van een hotel. De onderste vijf lagen zijn verdwenen onder as. Tweederde van Montserrat is verwoest en verboden gebied. De vulkaan slaapt, kan weer actief worden en houdt het eiland in de houdgreep. Hoe moet het nu verder met Montserrat? ‘We are living in limbo’, zegt Sun.

Op het leefbare deel van Montserrat bruist het eiland. De ontzettend vriendelijke bewoners laten zich niet kisten. Velen hebben jaren doorgebracht op andere eilanden of zijn naar Groot-Brittannië geweest en weer teruggekeerd. Niet iedereen kwam terug, de eilandbevolking is na 1997 gehalveerd, maar de mensen die wij ontmoeten hebben de draad opgepakt. Voor jongeren is het natuurdrama iets uit het verleden. Ze weten niet beter. Het toeval wil dat precies op de avond van ons bezoek aan Plymouth een BBC-documentaire in première gaat, die vrijwel  gelijktijdig op de BBC-tv en in het culturele centrum op Montserrat wordt vertoond. Keurige dames en heren en netjes geklede kinderen bezoeken de voorstelling in het gebouw dat is gedoneerd door George Martin. Kent u die nog? Hij was de producer van de Beatles. Hij had in de jaren tachtig een muziekstudio op Montserrat. Talloze sterren hebben hier muziek opgenomen: Paul McCartney, Dire Straits (Brothers in Arms), The Police (Synchronicity) en nog vele, vele anderen. Er is een documentaire over gemaakt: Under the volcano. Na het vulkaangeweld organiseerde George Martin een benefietconcert en van de opbrengst is onder andere dit culturele centrum gebouwd. Aan de wand hangen afdrukken van handen van al die beroemdheden. Opvallend is dat de handen van gitaarhelden veel kleiner zijn dan de mijne!

We verlaten Montserrat. Want wij zijn reizigers, we moeten verder, hoewel we soms het gevoel hebben dat we liever willen blijven waar we zijn. Maar ja. Volgende eiland dat we aandoen na een dagdeel zeilen: Antigua. Een Saint Tropez voor rijke zeilers, dat heeft voor ons het voordeel dat er van alles te koop is voor de boot. We hebben dringend een nieuwe accu nodig. En installatiespulletjes voor die douchekraan. We vinden de spullen direct, vullen vervolgens de watertanks terwijl een protserige Amerikaan met zijn werkelijk enorme catamaran – met de stars and stripes die nog groter is dan hemzelf schreeuwerig wapperend opdat iedereen het moet zien dat hij Amerikaan is, hijzelf staat op zijn apenrots achter het stuur op wel vijf meter hoogte – ons nog even in de weg zit. Wij varen de haven uit, gaan gelijk het hoekje om, naar een stille baai, wat een rust hier weg van de poeha, om vandaaruit de volgende ochtend ankerop te gaan en koers zetten naar Barbuda. Een uur of vijf zeilen.

Barbuda? Nee, niet Barbados, Barbuda. Een stipje op de kaart, het eilandje hoort bij Antigua. Het contrast met het moedereiland kan niet groter. Het is plat, met prachtige kilometerslange witte stranden, in het midden een grote lagune met ongerepte mangrovebossen en een vogelreservaat waar de fregatvogel zich massaal voorplant. Het is oppassen hier in de kustwateren, het gebied is matig in kaart gebracht, de Navionics-kaart waarschuwt om goed uit te kijken voor ondieptes met rotsen en riffen. Karin staat op de punt en ja hoor, recht voor ons doemt een flink rif op, dat we herkennen aan de afwijkende, groenige kleur en waar golven soms op breken. We gaan er met een boog omheen en gooien het anker uit in zandgrond. Het is vrij open, maar we liggen redelijk. We zien de eerste twee dagen helemaal niemand, niet op het strand of het onontgonnen gebiedje erachter. Daar struikelen we bijna over het kadaver van een paardje of ezel. We snorkelen bij het koraalrif waar we omheen voeren: het is het mooiste en gezondste dat we tot nu toe in de Cariben hebben gezien. Dan gaan we iets verder kijken, twee uurtjes zeilen om het westhoekje, in de hoop er iets meer beschutting te vinden.

We varen vlak langs het witte strand, dan passeren we de doorgang naar de lagune. Golven breken, witte koppen, blauw zeewater ontmoet donkerder binnenwater.  De diepte neemt wat af maar blijft minimaal drie meter. Dat is genoeg. Verderop zien we daken, volgens de kaart moet daar ergens onze ankerplek zijn. Als we dichterbij komen zien we dat het de resten zijn van een luxe hotel. Het is in zee gezakt toen orkaan Irma hier in 2017 overheen raasde. Een heel stuk strand is verzwolgen door de zee en heeft het hotel meegenomen, de doorgang naar de lagune is een stuk verbreed. Een groep zwerfhonden blaft ons vanaf het strand tegemoet. Na drie dagen Barbuda hebben we nog steeds geen mens gezien. Catherine ligt inmiddels onrustig maar vast achter het anker. We maken bijboot Billy klaar, want we gaan alvast uitklaren in het hoofdstadje Codrington. Na een paar honderd meter begint de motor te pruttelen en houdt ermee op. We roeien terug naar Catherine. Ik pruts wat aan de motor, vermoed wat water in de carburateur, die ik aftap, en we gaan weer. Even later klotsen we door de opening en varen de lagune binnen. Het lijkt een tropisch Tjeukemeer, groter maar net zo ondiep. Na een half uur knopen we Billy vast aan de kade en zien eindelijk de eerste bewoners. Douane en immigratie zijn in het dorp. Twee stoere jongemannen wijzen ons vriendelijk de weg. Rechtdoor tot de kerk. Yeah man! Als we erheen lopen zien we een troosteloze leefomgeving. Irma heeft hier werkelijk alles weggevaagd. De ene bouwval na de andere, een paar huisjes zijn hersteld, enkele nieuwe zijn gebouwd, de meeste huizen zijn provisorisch bewoonbaar gemaakt. Mannen werken aan de telecommast. Codrington is stoffig, heet, vervuild, maar de mensen vriendelijk. Nadat Irma Barbuda letterlijk met de grond heeft gelijk gemaakt, zijn alle mensen geëvacueerd. Twee jaar lang is Barbuda onbewoond geweest. Dieren bleven achter, zoals die verwilderde honden op het strand, en de ezels en paardjes die nu hun kostje bij elkaar scharrelen in het stadje. Een man jaagt een vermagerd paardje weg: de dieren zijn overbodig en proberen zoals de mensen hier te overleven. Het contrast met de prachtige stranden is enorm. Zal Barbuda er weer bovenop komen? Enkele zeilers bezoeken het eiland weer, maar de paar resorts en hotels die er waren zijn vrijwel allemaal beschadigd en gesloten. Ook nu weer zien we, na Montserrat, dat de natuur niet met zich laat fukken.

Dit gebied, noordoost Cariben, de bovenwindse eilanden, is een toeristische trekpleister. Het is de plaats voor resorts, luxe hotels en afgesloten privé-domeinen voor de beroemden op aarde. Een aantal Caribische eilanden wordt dagelijks platgewalst door de duizenden passagiers van grote cruiseschepen, die als een zwerm muggen bezit nemen van een stadje en dan als een speer weer vertrekken. Antigua, Sint Maarten, Anguilla, Sint Baths bieden de ultieme dreadlock holidays, onder parasols met cocktails en zwembaden. Wij ervaren dit gebied totaal anders. We liggen meestal als enigen in een vergeten baai of aan het strand. Als we wandelen in de heuvels komen we niemand tegen. Er is nog zoveel te ontdekken, meer dan wij in de paar maanden dat we hier zijn kunnen doen. We zijn onder de indruk van wat het natuurgeweld kan aanrichten, maar misschien nog wel meer door de ongelofelijke gastvrijheid en vriendelijkheid van al die bewoners die er op hun eiland het beste van maken.

Dan is er nog één landje dat we aandoen, voordat we  koers zetten naar Sint Eustatius: Sint Kitts and Nevis. Een dag zeilen volgt, halve wind 20-25 knopen, een echte pittige zee. Waar komen opeens die hoge golven vandaan? Heeft het gestormd op de oceaan? We zeilen prima, maar het is behoorlijk hotseklotsen. Einde middag varen we door The Narrows, dat Nevis van hoofdeiland Sint Kitts scheidt. Ook hier weer oppassen voor ondieptes, aldus de vaarwijzer. We ankeren linksaf om de hoek bij het hoofdstadje van Nevis, Charleston, aan de voet de vulkaan. Daar klaren we in. Na de verwoesting van Barbuda is duidelijk dat dit eilandje geluk heeft gehad. De huisjes spik en span, fleurig geschilderd, op straat is het een vrolijk gebeuren. We zitten op het bankje in het centraal gelegen miniparkje, en zien iedereen voorbij trekken: moeders met kindjes, mannen in uniform, de dorpsgek zit naast ons en groet vrijwel iedereen, twee meiden lopen achter hun mobieltje aan, stoere jongens kijken hen na, oma ploft ook even naast ons neer, een passerende suv met boem-boem-speakers probeert indruk te maken, de minibusjes kondigen toeterend hun aanstaande vertrek aan, want we zitten blijkbaar naast de busstop. Hier op Nevis gaat het leven z’n dagelijkse gangetje. Na drie nachtjes koersen we naar Sint Kitts, een uurtje varen tot Shitten Bay. Het is de uithoek van het eiland, hier is geen bebouwing, we horen alleen de geiten op de hellingen. Wij liggen er als enigen, enkele tientallen meters verder ligt een verroest scheepswrak, op de rotsen gekwakt tijdens een of andere storm. Dan komen de dagjesmensen, opeengepakt op felgele catamarans, ze snorkelen een uurtje bij het wrak en zijn weer weg. De volgende dag, als we gesnorkeld hebben bij het wrak, krijgen we bezoek. Een paar bijen houden zich op bij de buitendouche. Dan zie ik een bij terugvliegen naar het land, hij haalt zijn vrienden, en komen er later hele zwermen zich laven aan ons zoete water. Blijkbaar hebben ze dorst in deze droge tijd. Helaas worden het er meer en meer, ze vliegen ook naar binnen, hangen aan de keukenkraan. We raken niet in paniek, maar het voelt onaangenaam, het zijn er te veel. Dan ontdekken we dat we ze met emmers zout water kunnen verjagen. Na een uurtje oorlog tegen de bijen (sorry!) zitten we met een biertje opgelucht in de kuip. Als we de volgende ochtend wakker worden van het gezoem van nieuwe bijenzwermen gaan we ankerop.

We varen de jachthaven van de hoofdstad in. Na Antigua hebben we elke nacht matig geslapen door het gerol van Catherine op de deining. Wat is het heerlijk om na twee maanden weer eens aan een steiger te liggen! We doen wat boodschapjes, kijken rond in het sfeerloze stadje Basse-Terre. We hebben moeite ons open te stellen, we hebben zoveel indrukken opgedaan de laatste weken dat we behoefte hebben aan rust. En vooral: Sint Eustatius, Statia, het eiland waar we tien jaar terug een half jaartje hebben gewoond, een zeer bewogen periode, ligt vlakbij op ons te wachten. Morgen zeilen we er heen.

 

Eindelijk weer zwervend over zee

Het Verdrag van Parijs, in 1815 overeengekomen na Napoleons definitieve nederlaag bij Waterloo, had een aantal verrassende bijeffecten. Eén ervan is dat ik nu aan een ronde, rode Bordeaux, appelation contrôlée, nip, bijgestaan door sneetjes baguette met Blue d’Auvergne en een rijpe, inzakkende camembert. Dit alles aangeschaft in een supermarché op Marie Galante, het Schiermonnikoog van Guadeloupe, het Caribische departement van Frankrijk, dat in 1815 gek genoeg aan Frankrijk werd geschonken, terwijl het land de wonden likte na Napoleons vernederende nederlaag. De geschiedenis kent vele rare zijsprongen en werkt door in het heden, vaak pijnlijk, nu aangenaam. Karin nipt aan haar Chardonney nummer twee, terwijl we terugblikken op de laatste maand hier in de Cariben. Hoe zijn we hier beland, nadat Catherine in Trinidad op 4 april na een flinke klusbeurt te water werd gelaten, terwijl we nooit eerder van Marie Galante hadden gehoord? Of van Les Saintes, waar we morgen heen zeilen?

Het is 14 april, 33 jaar plus één dag nadat Karin en ik elkaar de eerste kus gaven, als we het haventje van Peake uitvaren en we een fase van onze reis afsluiten: in 2020 zijn we door covid in Trinidad beland en werd Peake onze tijdelijke thuishaven. Vandaag begint een nieuw avontuur.  Het is middag, na een half uurtje is ons tochtje alweer klaar als we ankeren in Scotland Bay. Morgenochtend vertrekken we vanaf hier, uitgerust na een nacht tussen brulapen die wonen op de steile beboste hellingen waar geen mens zich waagt. ’s Ochtends check ik alles drie keer; het blijft altijd spannend om na langere tijd weer een overtocht te doen met een nacht op zee. Rond 11 uur starten we de motor, het geknor van het dieseltje klinkt na een grote onderhoudsbeurt geruststellend. Hup, ankerop, we hijsen het gereefde grootzeil, motoren nog even door de Bocas del Dragon en als we deze slangenmuil – door Columbus zo genoemd – verlaten komen de korte steile golven, aanrollend vanaf de Atlantische oceaan, ons tegemoet. Vorig jaar werden we erdoor verrast, maar deze keer zijn we voorbereid. We rollen de genua voor driekwart uit, de motor gaat uit, Arie de windvaan staat ook paraat en voordat we het goed en wel doorhebben, zeilt Catherine zichzelf. Makkelijk gaat het niet: Catherine maakt harde klappen als zij voor de zoveelste keer in het golfdal stort. De hele boot trilt en schudt.

We zijn weer alleen en op onszelf aangewezen, op zee, met z’n tweeën op ons bootje van 11 meter. Het blijft een bijzonder gevoel dat dit zomaar kan. Een zeiltje hijsen en ver, ver weg zeilen. We weten nog steeds niet wat de eindbestemming van ons meerjarige zeilavontuur wordt, wel dat we deze keer koers zetten naar tussenstop Carriacou, zo’n 120 zeemijl verderop. En daarna Guadeloupe.

Ik kijk omhoog, zijn de zeilen goed getrimd? Ook als ik weet dat ze prima staan, kijk ik er duizend keer naar. Had ik deze keer beter niet kunnen doen, want de klep van mijn petje wordt gevangen door de wind en ligt in zee. In een flits denk ik: goeie man-over-boord oefening, snel gevolgd door de laat-maar beslissing. De pet zit vol gaten, met een verroest logo erop en verfvlekken. Ik neem afscheid van de pet die ik al draag sinds ons vertrek uit Nederland in 2019.

Aan de horizon doemt Hibiscus, een groot boorplatform, op. We zijn op onze hoede, want vorige week liep hier een zeiljacht op een onbestemd ding. Boem! In een klap lag de boot stil. Was het een walvis? Of, zoals de schipper vermoedde, een of andere pijpleiding? De boot kwam met een deuk in de kiel maar zonder ernstige averij aan in Chaguaramas. De schrik zat erin, de zeilersgemeenschap raakte er niet over uitgepraat. Wij houden gepaste afstand van Hibiscus.

Het fel verlichte booreiland verdwijnt achter de horizon als de lichtgloed van Grenada dichterbij komt. Rond middernacht zeilen we langs de zuidkust en ronden de zuidwestkaap. Het gebiedje staat bekend als de ‘washing machine’ vanwege de rommelige, ondiepe zee waar stroming en wind een ingewikkelde dans met elkaar aangaan. Vannacht valt het mee, en als we de kaap hebben gerond valt de wind weg. Zoals verwacht, achter elk eiland is de wind geluwd. Motorend gaan we de nacht in en op de motor varen we de nacht ook weer uit. Als de zon opkomt zijn we Grenada gepasseerd, de wind trekt aan, motor uit, zeilen gaan omhoog. We varen over de onderwatervulkaan Kick ‘m Jenny, maar gelukkig is er geen geologische activiteit te bespeuren. Geen gasbellen of gerommel. Twee uurtjes later varen we de baai van het onbewoonde Ronde Island binnen, gooien het anker uit en doen een dutje. Rond het middaguur gaan we weer ankerop en worden we met een stevige Caribische bries naar Carriacou geblazen. Dan zit ons eerste oversteekje erop.

Carriacou voelt als thuiskomen na een lange vakantie. We lopen een aantal bekenden tegen het lijf, collega-zeilers en nemen plaats in bekende restaurantjes. We worden hartelijk verwelkomd, onder andere bij Hard Wood. Een suggestieve naam, met expliciet logo op de gelijknamige boot. Het suggereert een machosfeertje maar drie generaties vrouwen in het bescheiden onderkomen zorgen voor een warm, knus sfeertje. Drie Engelse dames op leeftijd zuipen zich klem, lokale bejaarde mannen bespreken luidkeels de actualiteit van het eiland, twee zeilers uit Rotterdam mengen zich moeiteloos in het gezelschap. ‘Welcome back!’, zegt mevrouw Hard Wood. Haar kleinkind, die we vorig jaar nog als zuigeling een aai over de bol gaven, is nu een goedlachse dreumes en gaat van hand tot hand. Ook Karin geeft het kindje een warme knuffel. Dit is een café, restaurant, buurthuis en huiskamer ineen, zeg ik tegen oma Hard Wood. ‘Yes!’ lacht ze instemmend.

Na enkele nachten in Tyrell Bay en bij Sandy Island ankeren we om de hoek bij Saline Island, waar we zeeschuimer Addy en zijn Annie nog even gedag zeggen. Geweldig dat onze koelkast op zonne-energie zoveel benodigde biertjes kan koelen! Addy heeft er acht rondjes Atlantische Oceaan opzitten, we kwamen hem in 2019 tegen op Porto Santo. De volgende dag is het tijd om te gaan, we zeilen door. Nu gaan we twee nachten de zee op. Bestemming Marie Galante bij Guadeloupe.

Het wordt een voorbeeldig tochtje. 15 knoopjes wind, rustige zee, tijd voor goede gesprekken, gelanterfant en ook koken is nu geen probleem. De equatoriale zeestroming duwt ons in de rug, we gaan harder dan verwacht. Omdat we niet in de nacht willen aankomen op Marie Galante, halen we de vaart uit Catherine. De tweede nacht is magisch: vrijwel windstil, maar nèt genoeg wind om de zeilen te bollen, de zee is volkomen vlak onder een uitbundige sterrenhemel. Catherine glijdt met een slakkengangetje geruisloos over het water dat Dominica en Guadeloupe scheidt. Als de zon opkomt trekt de wind aan, we vinden bij Saint Louis een beschutte ankerplaats. Daar vinden we in de supermarkt alles waar we zo’n trek in hebben. We verplaatsen de boot naar Anse Canot, een prachtige baai met witte krijtrotsen á la Dover. Erachter ligt een rivier. We lopen erheen met de opblaaskano op mijn rug en ervaren weer eens de bijzondere weldaad van zoet water.

Marie Galante is plat en dat is bijzonder in deze door vulkanisch geweld gevormde eilanden. Aan de horizon zien we de bergen van Les Saintes, de volgende bestemming, een groepje kleine eilandjes, bejubeld in de gidsen, populair bij zeilers. Eenmaal daar blijkt het een toeristisch bolwerk van jewelste. Zo anders dan het slaperige Marie Galante, Carriacou en de andere Grenadines! We ontvluchten de drukke strandjes en de toeristenwinkels en lopen de berg op. Opmerkelijk: op deze prachtige wandelroute komen we vrijwel niemand tegen. Het is even afzien, steil, warm, maar op de top is het uitzicht geweldig.

De volgende dag bezoeken we Fort Napoleon, want ook hier heeft het Verdrag van Parijs zijn effect gehad. Napoleon werd verbannen en was in Europa persona non grata. Maar hier, op Terre de Haut van Les Saintes, besloten de Fransen een fort te bouwen en hun voormalig leider te eren die Europa in een poel van oorlogsellende heeft gestort. De geschiedenis kent vele rare zijsprongen en werkt door in het heden, realiseren we ons die avond wederom, als we de Bordeaux en Chardonney ontkurken.

Van Saint Lucia naar uitvalsbasis Trinidad

Rotterdam, december 2022

Met ons hoofd zitten we in de Cariben, maar een blik naar buiten haalt ons terug naar de werkelijkheid. De regen valt onophoudelijk uit de donkergrijze lucht, de Hollandse westenwind giert rond ons vooroorlogse, in de Rotterdamse kleibodem scheefgezakte pandje. De decembermaand is nat, een binnenvaartschip vaart behoedzaam over de mistige Delfshavense Schie, de week erop is het koud, met ’s ochtends de rijp op het groen. Net als in 2018, een half jaar voor ons vertrek met Catherine voelen we opnieuw het verlangen naar verre, warmere oorden, de zin om onbekende landen en kleine eilanden te gaan bezoeken, zin om uit de voorspelbare alledaagsheid te stappen. We hebben het heel fijn in Nederland, met alles wat we doen, vrienden, familie, ons gezin. Maar. Het kriebelt en knaagt. De reiziger heeft nooit rust. Dus gaan we weer. Begin 2023 hervatten we onze zeilreis om te gaan zwerven langs de Caribische eilanden.

Voordat we verder zeilen kijken we terug op de laatste maanden. Want wat is er veel gebeurd sinds ons vorige blog!

Het is half juni, als we in de kuip zitten, Catherine voor anker in de monding van Marigot Bay, Saint Lucia, na een drukke dag op stap met onze gehuurde terreinwagen. “Over twee weken gaat onze vlucht naar Nederland,” zegt Karin. Ze kijkt er een beetje mistroostig bij. We zeilen zuidwaarts, richting Trinidad. Het orkaanseizoen is aangebroken en in Trinidad is de kans heel klein dat een tropische storm of een heuse orkaan je bootje aan diggelen blaast. “We moeten vertrekken, richting Trinidad, om haasten te voorkomen.” Verstandige opmerking. In tijdnood maken zeilers vaker verkeerde keuzes. Ofwel: een zeiler zonder haast heeft altijd wind mee. Nu hebben we nog marges om slecht weer te vermijden. Karin voegt eraan toe: “Ik wil wel graag een tussenstopje maken in Carriacou. We hebben het daar zo fijn gehad.” De volgende dag gaan we ankerop. We zeilen langs de Pitons, de twee pieken die als een soort Euromast symbool staan voor het land: zelfs het lokale bier is ernaar vernoemd. Dan zeilen we langs Saint Vincent en alle Grenadines, de dag wordt nacht en weer dag, de eilanden trekken aan bakboord als een film voorbij, terwijl we met een heerlijk stabiele halve wind op z’n boerenfluitjes voort gaan. Gek, maar nu we weten dat we binnenkort weer in Nederland zullen zijn genieten we extra van het zeezeilen.

Eenmaal in Carriacou, voor anker bij Sandy Island, lezen we op Facebook een bericht van een zeiler in de buurt: “Am I the only one who is freaking out?” Bij het bericht staat een screenshot van Windy. Donkerrood overheerst. Verwachte winden tot wel 60 knopen. Geen verwoestende orkaan, maar pakweg 110 km/u wind, windkracht 11, is een gevaar voor schip en bemanning. Veel is nog onzeker, de storm komt over vijf dagen, maar juist daarom besluiten we niet af te wachten. De komende dagen is het weer gunstig voor de oversteek naar Trinidad. In Tyrell Bay van Carriacou, waar we uitklaren en de watertanks van Catherine aftoppen met drinkwater, is de storm hét gespreksonderwerp: “Wat doen jullie?” Wij twijfelen niet: we gaan. Eerst sturen we Catherine tussen Carriacou en Ronde Island door, om oostelijk langs Grenada, de kant van de oceaan, te zeilen. De oversteek naar Trinidad wordt de laatste van dit seizoen. En misschien wel de mooiste. Niet eerder tijdens onze reis is de halve wind zo stabiel als nu: constant 18-20 knopen, geen vlagen, geen gedoe. `s Nachts passeren we het lichtjesfestival van Hibiscus, het grote olieplatform, en in de vroege ochtend is daar de ruige kustlijn van Trinidad. Al urenlang horen we op de marifoon oproepen voor Tiger Lily, de boot die enkele uren voor ons vertrok vanuit Carriacou. We horen geen antwoord. Er zou toch niets aan de hand zijn? Het laatste uur gaat de motor aan, Venezolaanse vissers varen voorbij, zwaaiend, de snelle veerboot naar Tobago scheurt langs. We sturen door de Boca del Dragon, de Slangenmuil, de smalle opening tussen Trinidad en het eilandje Monos. Stevige getijdestroom tegen, de motor, hard toe aan een onderhoudsbeurt, moet er nog even aan trekken, en dan zijn we een half uur later in de Golf van Paria, de deining is weg, het voelt als binnenwater. Nog een zeemijl en dan pakken we een ankerbol in Chaguaramas. Het voelt vertrouwd, als thuiskomen: home is where the heart is. We zien Tiger Lily voor anker liggen: alles is oké.

 De weersvoorspelling is er niet beter op geworden, de storm trekt zuidelijker dan eerder verwacht en zou zelfs Trinidad kunnen raken. We willen naar de veilige ankerbaai Scotland Bay, maar moeten eerst inklaren. Daarvoor hebben we een Health Clearance nodig. Een ambtelijke formaliteit, we zijn gevaccineerd dus het is geen probleem, maar we hebben die verklaring nodig van het ministerie van gezondheid. Die laat op zich wachten, ondanks aandringen van de geweldig behulpzame Yvanna van Peake, waar we komende week Catherine op de kant zetten. Pas op de ochtend van de storm gaat het licht op groen. Met onze gezondheidsverklaring tuffen we met Billy de bijboot naar de customs en immigration. Nadat de carbonpapiertjes, nodig om alle formulieren in viervoud te kopiëren, hun werk hebben gedaan en alle stempels zijn gezet, varen we eindelijk naar Scotland Bay. Gelukkig is er genoeg plek: een handjevol boten zijn vastgeknoopt aan de mangroven. Wij liggen midden in het baaitje, met net genoeg ruimte om te zwieren. Het is inmiddels aan het schemeren en het regent als ik vanuit Billy het tweede anker uitbreng. Dan is het wachten op wat komen gaat. Maar er komt niets! Het blijft heel de nacht windstil en stil, afgezien van de brulapen en de regen op het dek van Catherine. Vanaf Carriacou horen we de volgende dag van vrienden dat de wind daar aantrok tot 40 knopen, minder dan voorspeld, enkele jachten hadden krabbende ankers, maar er zijn geen ongelukken gebeurd. En in Trinidad heeft het flink geregend, met overstromingen tot gevolg. Maar de wind bleef gelukkig weg. De dagen erna, westwaarts,  zou de storm aanzwellen, kreeg de naam Bonnie, en boven de Caribische Zee werd Bonnie een orkaan die, eenmaal aan land in Midden Amerika, flinke ravage zou veroorzaken.

De volgende dag in Chaguaramas zitten we aan het bier met onze nieuwe vrienden van Tiger Lily, een liefdevol Braziliaans gezinnetje. We hebben nog een week voor onze vlucht naar huis en besluiten tot een tochtje naar Chacachacara en Tiger Lily reist de dag erop ons achterna. Het is twee uurtjes zeilen over de Golf van Paria. Het kleine, hoefvormige Chacachacara, onbewoond, omcirkelt ons als het ware. We zijn de enigen hier, waarschijnlijk omdat het zo dicht bij Venezuela ligt, dat een bedenkelijke reputatie heeft voor piraterij. Preventief heb ik de ais uitgezet en het ankerlicht brandt ’s nachts niet. We zijn onzichtbaar. De patrouillerende Coast Guard komt even om het hoekje en stelt ons gerust. Met enige fantasie zie ik de Santa Maria van Columbus liggen, die hier in augustus 1498 voor anker lag. Chacachacara was tijdens de oorlog een Amerikaanse marinebasis en een leprakolonie tot 1984. We stappen op het steigertje en gaan aan land. Het is een spookachtig eiland, de roofvogels cirkelen boven de klapperende golfplaten daken van het verlaten ziekenhuis en de barakken. De stapelbedden staan er nog. Een begraafplaats. Een overwoekerde toegangsweg. Verder is er niets. Een groter contrast met het stereotiepe beeld van de Cariben – parasollen, beach bars, de dreadlock holiday, barbeques op het strand – is nauwelijks denkbaar. Na Chacachacara, terug bij Peake, met Catherine opgebokt tussen andere vertrekkersboten, beleven we nog één keer een gezellig avondje met andere cruisers. De flesjes Carib in de bak met ijs, de barbecue rookt, de gesprekken gaan over en weer. Zeilen in de Cariben: zoveel afwisseling, we zijn er nog lang niet op uitgekeken.

De KLM vliegt ons naar Schiphol. Joris haalt ons op en opeens zijn we thuis. Vreemd en vertrouwd tegelijk. Vertrouwd vanwege Joris, Liselot, poes Pippie, ons huis, de buurt, de buren, vrienden, Rotterdam, de terrasjes. We kennen hier elke straathoek. Twee dagen later sta ik al met mijn muziekvrienden in de oefenruimte. De plannen voor een optredentje zijn snel gesmeed. Dezelfde week bekijken we een campertje, een pittig busje met hefdak. Alsof die op ons staat te wachten! We rekenen af en rijden een paar dagen later de showroom uit. Liselot is dan al verhuisd naar ons vorige appartement. We rijden ons campertje naar het charmante jachthaventje De Hitsert, waar Liselot met vriendinnen Irene en Maud een bejaarde Victoire 25 in de vaart houdt. We zeilen een dagje mee op het Haringvliet, Joris en Maud komen langs en tijdens het nuttigen van wat versnaperingen wordt ons blauwe busje gedoopt tot Bes. We rijden de week erop via de Vogezen naar Zwitserland, wandelen door bossen en bergen, rijden door naar de Auvergne, waar we een weekje bij Le Vertige verblijven. Een prachtlocatie, gastvrij gerund door een ex-collega van Karin en zijn vrouw.

Terug in Nederland ontvoeren Joris, Liselot en Maud ons de dag erop naar Schiermonnikoog. Het wordt een heerlijk verrassingsweekend, een verlate viering van onze verjaardagen. In Hotel Van der Werff drinken we biertjes met de bemanning van Zeevalk: we kwamen ze in maart 2020, een week voor corona, tegen op de Surinamerivier, maakten op het water een praatje van 10 minuten, zij kwamen aan, wij vertrokken naar Tobago. Ze runnen nu de boetiek Zouterik op Schiermonnikoog. Karin begint die maandag gelijk aan haar nieuwe baan bij haar oude werkgever: Nederlandse les aan Oekraïense minderjarigen. Dat had ze onder de tropenzon vanuit de kuip in Catherine al geregeld.

We helpen Joris met zijn nieuwe motor in zijn zeiljacht Jonathan. Hij en Maud kopen een huis in de buurt. Liselot heeft inmiddels gesolliciteerd in het ziekenhuis op Curaçao: daar begint ze in januari bij de interne geneeskunde. Ik ga verder met muziek opnemen met muziekvrienden Pim, Eva en ook Joris speelt mee. Eigen composities die, gerealiseerd tussen het wereldzeilen door, moeten resulteren in een mooie cd: ‘Sail away, the wind tells me where to go. Sail away, I don’t know where I’ll be. Sail away, and drop the anchor in some shallow sea”. Weinig dingen zijn mooier dan muziek maken, creëren, uitvoeren en luisteren. Nou ja, misschien is zeezeilen nog mooier. Misschien.

Dan zijn we in mineur: onze allerliefste kat Pippie is ziek. Hoe lang heeft ze nog te leven? We genieten van haar aanwezigheid zo lang het kan en knuffelen zoveel we kunnen. Als ik in november twee weekjes naar Trinidad vlieg om te klussen aan Catherine krijg ik al snel het voorziene bericht: het gaat niet langer. De volgende dag laten Karin, Joris en Lies haar vreedzaam inslapen. Ik huil mee op afstand, alleen in de kuip van Catherine.

Mijn verhaal over de Cariben ligt dan al bij de eindredactie van Zeilen magazine. Ik heb maar liefst twaalf pagina’s ruimte gekregen om een mooi verhaal te maken! Als de Zeilen van december dan op de mat valt is het spannend, maar gelukkig ziet het er geweldig mooi uit, de eindredactie heeft het werk goed gedaan, er zijn fraaie zeekaarten bij getekend met suggesties voor routes en ankerplaatsen die zijn gebaseerd op onze eigen ervaringen en waarnemingen. Een voorproefje vind je hier. We zitten inmiddels in december, de kerst nadert. Dan staat de glashandel voor de deur en begint de steiger op te bouwen. De hele voorgevel van ons pand krijgt dubbel glas. Met behoud van het mooie glas-in-lood.

Vrienden vragen regelmatig wat onze plannen zijn. “We weten het nog niet precies, ergens in 2023 gaan we weer zeilen.” Bladerend door Zeilen, ons eigen verhaal herlezend, trekken we een plan. We boeken onze KLM-tickets de volgende dag. Karin werkt door tot de krokusvakantie. Ik vlieg in februari vooruit, om Catherine vaarklaar te maken. Motoronderhoud, schroefaslager, electriciteitsdingetjes en verlichting, schilderwerk en antifouling en een lijst aan kleinere en minder kleine klusjes. Karin vliegt in maart via Curaçao, waar ze Liselot opzoekt, daarna door naar Trinidad. Dan zeilen wij noordwaarts, naar Sint Maarten en de eilanden daar in de buurt, en vlak voor het orkaanseizoen naar Curaçao, naar Liselot. Dan zien we wel weer verder. Hoe dan ook, langzaamaan gaan we westwaarts… En wat daar achter de horizon ligt…

Trouwens, bekenden en onbekenden, leuk dat jullie ons blog lezen! We vinden het ontzettend leuk om ons verhaal te delen en jullie een beetje deelgenoot te maken. Niet om jullie de ogen uit te steken, maar vooral om te inspireren. Weggaan is het moeilijkst, als je eenmaal onderweg bent gaat alles vanzelf en kom je in een heerlijke flow. Dat geldt voor een lange zeilreis, maar ook voor een rugzakreis door Azië of een camperreis naar Portugal. Naast dit blog hebben we een facebookpagina en instagram. Neem daar ook eens een kijkje. We plaatsen foto’s, wat filmpjes en korte berichtjes in het Engels zodat ook onze niet-Nederlandse zeilvrienden, dat worden er al zeilend steeds meer, ons kunnen volgen.

Prettige Kerstdagen en alvast een gezond en gelukkig 2023 gewenst!

Groetjes, ook van Karin,

Eric

 

Dominica: ‘Stop or I’ll shoot!’

1 juli 2022

De zon is al een tijdje onder, de volle maan verlicht de ankerplek bij Saint Pierre, noordelijk Martinique, als we aanstalten maken te vertrekken. Weggaan bij nacht is anders, het is een beetje spannend, doet me denken aan toen ik als kind ‘s nachts uit bed stapte, het huis doodstil, en stilletjes door de gordijnen naar buiten gluurde en zag dat de wereld tot stilstand was gekomen. Wij beginnen straks aan de overtocht naar Dominica, volgens velen misschien wel het mooist van alle Caribische eilanden. Dat willen we met eigen ogen zien. Motor starten, ik begeef me naar de ankerbak, Karin aan het roer, de ankerlier trekt het anker uit de grond en omhoog, waarna Karin de boot 180 graden draait, de baai uit, weg van ondieptes en rotsen, richting de Caribische zee. We doen wat we moeten doen na elk vertrek: grootzeil hijsklaar maken, zeilbandjes eraf, Karin draait de boeg in de wind, autopilot aan, ruimte op de schoot, Karin bedient de lier in de kuip, ik help mee bij de mast, het zeil staat, en terug op koers. We bevinden ons nog in de luwte van de vulkaan, het is rustig, en draaien de genua, het grote voorzeil, uit. Daar is het moment dat de wind krachtig genoeg is om de motor uit te zetten. We zijn zeilend. Alleen het geluid van bruisend water langs de romp van Catherine, en de wind in de zeilen. Als de zeilen goed zijn getrimd, neemt de windvaan het over van de elektrische autopilot. Dat is een magisch moment. Catherine vertoont dan alle kenmerken van een levend wezen, met een homeostase, een zichzelf in stand houdende evenwichtssituatie. Geen fossiele of elektrische energiebronnen, maar een gesloten krachtensysteem, aangestuurd door wind.

We zien het silhouet van Martinique naast ons, als de eerste lange oceaangolven die zich tussen Dominica en Martinique persen, ons bereiken. We gaan omhoog, omlaag, bergje op, dal in. Dan trekt de wind aan. Tussen eilanden is de wind sterker, door een tunneleffect vanwege de bergen. Toch is de wind sterker dan verwacht en voorspeld. Zoals altijd eigenlijk. Geen 15-20 knopen, maar meer dan 25. Voor de zeil-leken: een knoop is iets meer dan een mijl per uur. 25 knopen is dan 46 km/uur, windkracht 6 op de schaal van Beaufort. Niks aan de hand, we zeilen halve wind, beetje aan de wind probleemloos de volgende dag tegemoet. Totdat de wind verder aantrekt. De genua hebben we dan al een stuk ingerold. Catherine klapt af en toe in een golfdal, duwt het water opzij, ze trilt, schudt, maakt geluiden die horen bij een schip dat werkt, dat windkracht omzet in voortstuwing en waterverplaatsing.

De windmeter doet er steeds een knoopje bij, tot de wind stormachtig  wordt: 30 á 35 knopen, windkracht 7, uitschieters naar 8. Hoe harder de wind, hoe meer herrie. Thuis, vanaf de bank in de woonkamer zou ik denken, poehee, pittig, met een bootje van elf meter in deze omstandigheden, laat maar, ik kijk liever Netflix. Maar het went snel, er is niks aan de hand, Catherine koerst probleemloos op Dominica af, Karin slaapt al, ik hang in de kuip en doe af en toe een hazenslaapje.

Bij dageraad varen we langs Dominica. Het eiland gaat grotendeels schuil achter een dik wolkenpak dat rond de bergen hangt. De zee is plat, tot rust gekomen achter het eiland.  Wij varen door, onze bestemming ligt aan de noordwestkant: Portsmouth. Dan zie ik de eerste plakken zeewier, sargassum, vanuit de Atlantische oceaan wordt dat massaal naar de Cariben geblazen. Het wier hoopt zich meestal op aan de oostkusten, maar nu drijft het hier, in de luwte van het eiland. Catherine baant zich een weg door het bruine drijvende veld. De wind is maar net genoeg om te zeilen, we gaan niet sneller dan 2 knopen, maar de ochtend is zo prachtig mooi, en Catherine kabbelt in vrijwel volledige stilte zo lieflijk voort dat ik het wel prima vind. We hebben geen enkele haast.

Dan clusteren de plakken wier zich samen tot dikke tapijten. De wind laat het nu volledig afweten. Met de motor probeer ik tussen de bruine oppervlakten te sturen, maar vergeefs, het wier blijft hangen aan het roer en de schroef, de motor schrikt, het toerental zakt, ik zet de motor even in z’n vrij en met de schroefbladen in de vaanstand glijdt het wier van de schroef. Zo motoren we verder tot er weer net genoeg wind is om te zeilen. Om de haverklap veeg ik bossen wier van het windvaanroer, als Portsmouth in zicht komt. Karin is er inmiddels bij komen zitten. ‘Goeiemorgen!’

We worden in de baai welkom geheten door Albert. Hij zit in zijn boot en adviseert ons aan de noordkant te ankeren. Daar is een officieuze jachtclub gevestigd, Pays, Portsmouth Association for Yacht Security. Albert is daarbij aangesloten en hij legt ons uit dat zij de geankerde jachten helpen, een oogje in het zeil houden, helpen met inklaren en met barbequeavonden voor wat gezelligheid zorgen. We aarzelen even, want is mooi en rustig, maar omdat we ook wel van wat reuring houden volgen we zijn advies op. Als we in de middag aan wal gaan en het Pays gebouwtje binnen lopen, zien we dat deze jachtclub andere kenmerken heeft dan die van, pakweg, een jachtclub op Isle of Wight of in IJmuiden. Hier geen fauteuils maar houten planken, geen bar maar een koelbox. Een groep mannen hangt onderuit in de banken, enkele met een stevige joint in de hand, omringd door rookwalmen en een lui reggaedeuntje rolt uit de speakers. ‘Yeah man, welcome!’

Eentje neemt ons bij de hand, verzekert ons dat alles in orde komt, adviseert ons een biertje te bestellen terwijl hij ons inklaart bij de douane en immigration. Wij zitten op het terrasje, sippend van het lokale Kubuli-bier, prima spul, als we kennismaken met de ambulante groenteboer die zich voorstelt als King George. Gehuld in vodden is zijn spraak vanwege ontbrekende tanden soms lastig te volgen. Zijn aanbod is nogal beperkt, maar omdat hij duidelijk verlegen zit om wat klandizie, kopen we een paar mango’s. Hij vertelt dat hij burgemeester van New York is geweest, laat terloops zijn paspoort zien en besluit zijn betoog met de mededeling dat hij ook nog CEO bij een of ander bedrijf is. We zouden King George elke dag zien, een folkloristische figuur met een grote fantasie, niet opdringerig, wel amusant en opgewekt, die de mango’s zelf plukt en andere groente en fruit overal vandaan scharrelt.

We huren een auto, de beste manier om in korte tijd het eiland een beetje te leren kennen. Het rijden is vermoeiend, de ene na de andere bocht, nooit een recht stuk, altijd alert op overstekende kippen, zwerfhonden, dorpsbewoners en kuilen in de weg. Nogal avontuurlijk dus, maar hoe mooi! De weelderige begroeiing begint direct buiten het dorp en via bergweggetjes rijden we naar de andere kant van het eiland. Onderweg maken we wandelingen, die steevast bij watervallen uitkomen. De een is nog mooier dan de ander.

Het allereerste ritje is het meteen raak. We rijden door het verlaten noorden van het eiland, stoppen even bij een borrelende zwavelbron – we bevinden ons in een vulkanische zeer actieve regio – en rijden een paar kilometer door naar het begin van het paadje dat ons naar een waterval zal voeren. Best leuk toch, een waterval, laten we gaan kijken! We verwachten weinig, watervallen vallen vaak tegen, te weinig water, of vervuild, plastic flessen en andere troep van dagjesmensen, te veel mensen vaak ook. Het begin van het pad is vlak, dan omhoog, daarna is het klauteren over de rotsen in een kloof. Na een half uur worden we onthaald op een waar spektakel! De rotswanden voor, links en rechts op enkele meters afstand gaan loodrecht omhoog, met daartussen een kletterende watermassa. We kijken omhoog, recht boven ons een metersgroot rotsblok probeert naar beneden te vallen maar zit klem tussen de wanden. Brrr! We durven er niet onder te gaan staan. Er is verder niemand en dat zal bij de andere watervallen en paden die we bewandelen niet anders zijn. Dat de Cariben meer zijn dan een dreadlock holiday, strand, rum punch onder de parasol en snorkelen in een blauwe zee wisten we al. Maar dat de eilanden zoveel natuurschoon herbergen en dat daar bijna niemand komt, lokalen noch toeristen, dat heeft ons tijdens deze reis enorm verrast.

Het beginpunt van de volgende wandeling is moeilijk te vinden, maar we zijn vastberaden om het voormalige slavenpad ‘Jacko’s trail’ te belopen. Bij een eethuisje vragen we de uitbater of zij misschien weet waar het pad is. Ze buigt voorover, haar forse boezem op de toonbank, ik vraag me af waarom ze zo doordringend kijkt, en ze zegt: ‘Just wade through the river’. Nee, zelf heeft ze dat nooit eerder gedaan, lacht ze, maar echt, aan de overkant begint het pad. Even later staan we aan de rivieroever. Een meter of twintig breed, het water stroom vrij snel.  Karin waadt er doorheen, ik val met de iPhones in de tas bijna om, maar blijf overeind. Even later staan we op een helling met fruitbomen en kruidenbosjes, met verderop een huisje. Een vrouw staat ervoor, komt ons tegemoet, vraagt een bescheiden bedrag voor de toegang tot het pad dat zij en haar man onderhouden. We klauteren over het slavenpad, uitgehouwen uit rotsen, het is pittig want de treden zijn soms een meter hoog, en we hangen als beloning een half uurtje rond bij de rivier. Ook hier is weer helemaal niemand.

Als we terug zijn raken we opnieuw aan de praat met de vrouw, die zich voorstelt als Eunice. Ze woont hier al veertig jaar, heeft haar gezin grootgebracht en houdt van dit simpele leven. ‘The clean air keeps me healthy’,  zegt de tanige vrouw van zestig en moeder van vier, met lange dreadlocks en een kleurige doek als rok. Deze zelfbewuste vrouw straalt kracht uit, er ontwikkelt zich een boeiend gesprek over geneeskrachtige kruiden, leven in harmonie met de natuur. Onder deze primitieve omstandigheden voelt ze zich rijker dan westerse stadsmensen en is ze gelukkig, het is een bewuste keus om hier te wonen, ze wil hier nooit weg. Een beetje elektriciteit via een zonnepaneel, water vangt ze op, de was en wassen doet ze in de rivier, en het benodigd geld verdient ze met de verkoop van gewassen, af en toe een geit en enkele puppy’s die ondertussen onze voeten besnuffelen. Wij leggen ons leven uit: stadsmensen op en top, maar nu genieten we er volop van dat we elke dag omringd zijn door de natuur van de zee, kusten en baaien. Eunice luistert belangstellend, stelt enkele vragen, luistert. Het wordt al wat later, we nemen afscheid en ze wenst ons een veilige reis toe. Onderweg naar Pays is Karin in de auto opvallend stil. Is er iets? ‘Die vrouw intrigeert me. De wijsheid, kracht, de vrijheid van denken, de keuzes die ze maakt. Heel bijzondere vrouw.’

Elke dag, na onze autoritten en wandelingen, als we bij Pays aankomen, is King George bereid een paar mango’s te verkopen en een praatje te maken. Wat blijkt? Hij heeft ook nog connecties bij de Caribische bank en laat een bankpasje zien. ‘You see? Caribbean bank RBC! You want to see the gold? Let’s go tomorrow!’ Fluitend loopt hij verder, ‘have a nice evening!’ Weinigen dragen hun lot zo luchthartig als King George.

Zondagavond is er barbecue voor de zeilers, georganiseerd door Pays. All you can eat. Geroutineerd worden de kippen en de vismoten gedraaid boven de kolen, de borden worden met een ruime hoeveelheid salade opgediend en de rum punch is onbeperkt beschikbaar. De reggae staat hard, ‘we’re jamming’, we dansen op blote voeten in het zand, maken nieuwe vrienden en praten met vele anderen. Op de vraag ‘where are you heading?’ komen uiteenlopende antwoorden: allerlei eilanden in Cariben, Panama en de Pacific, maar ook de VS en de Intracoastal Waterway (ICW) en de terugrit naar Europa. Inspirerend, Karin en ik weten het nog niet, eigenlijk behoren al deze bestemmingen tot de mogelijkheden. Waar gaan we heen? De tijd zal het leren, eerst maar eens via Saint Lucia (volgend blog, we lopen een beetje achter!) terug naar Trinidad.

We hebben de auto nog een dag als we besluiten niet te ver weg te gaan en een strand te bezoeken. We parkeren de auto langs de kant van de weg, lopen een slingerpad af naar beneden en een prachtige baai opent zich voor ons. Een enkele badgast en een welkom door een keurige gastvrouw die even later aerobict in de zee. Palmbomen, het strand wit, de zee blauw en het water warm. We lopen omhoog en nemen ontspannen plaats in onze huurautootje. Hier kan ik niet keren, te link zonder zicht op welk verkeer er aankomt. Ik rij een stukje verder en bij een breder stuk rechte weg keer ik de auto. Er komt niets aan, maar links zie ik wat beweging. Wat is dat? Het lijkt een wegversperring, verkeerscontrole? Wat er de komende seconden gebeurt is nauwelijks na te vertellen, het lezen duurt langer dan de belevenis. Ik zie een man in camouflage uniform. Karin hoort de man iets roepen. Een toevallige passant kijkt om, de enige in de wijde omtrek, ik vraag hem door het autoraampje: ‘is he shouting at you or us?!’ Ik zie de man op ons af komen rennen. Karin denkt: een guerillastrijder! Ik denk: ik sta dwars op de weg, ik moet snel keren. Karin hoort: ‘Stop the car!’ Ik zie dat die vent een f***ing automatische geweer bij zich heeft! Karin hoort: ‘Stop or I’ll shoot’. We zijn in de aap gelogeerd. In een flits denk ik: mijn god, politie, ze denken dat we de auto willen keren omdat zij daar staan. De gecamoufleerde politieman staat met gericht geweer naast ons. ‘Get out of the car! Now!’ Hij trekt de achterklep open. Ik stap uit, met de handen omhoog. ‘Why are you avoiding the police!?’ Voordat ik kan antwoorden herhaalt hij zijn vraag. Ik zie dat hij behoorlijk opgefokt is. ‘I’m not, please let me explain’, probeer ik zo rustig mogelijk te antwoorden. Hij staat het mij niet toe, nu zegt hij: ‘You are avoiding the police!’ Ik zie Karin, ze kijkt naar mij, ik kijk naar het indrukwekkende vuurwapen, nog nooit zoiets gezien, naar de onrustige ogen van de agent, die nog buiten adem is van zijn sprintje naar ons toe. Ik vertel het verhaal van het strand, maar hij pruimt het niet, schudt nee. Ongeloofwaardig. Te toevallig dat we precies hier willen keren. Dan, opeens, staat zijn superieur naast hem. We hadden hem niet zien aankomen. Hij luisterde mee, ziet dat wij onschuldige en onbenullige toeristen zijn. Geen verdachte spullen in de kofferbak, alleen natte zwemspullen. Hij sust, de agent met het wapen zwijgt, maar hij wil het laatste woord hebben: ‘Never turn the car here. It’s too dangerous.’ We rijden weg, hijgen nog wat na, en moeten dan hartelijk lachen om de situatie. ‘You are avoiding the police! Stop or I’ll shoot!’

Als onze tijd in Dominica er bijna opzit zijn we dikke maatjes geworden met Franko en Lilian. Biertje bij hun, bij ons, een paar op de kant. Ze wonen op hun stoere Hallberg Rassy, een stuk groter dan onze Catherine. Helaas scheiden onze wegen als we ankerop gaan en richting Saint Lucia zeilen. We nemen afscheid van Dominica met de belofte ‘we’ll come back!’, en zeggen gedag tegen onze nieuwe vrienden: ‘we’ll meet again!’ Zij gaan via Los Roques, een eilandengroep van Venezuela, richting ABC-eilanden. Maar een volgend jaar, een volgend zeilseizoen, zo zegt onze intuïtie, zouden we ze zomaar ergens kunnen treffen. Want wij gaan waar de wind ons brengt en dat doen wel meer zeilers.

 

Martinique, Cariben of Frankrijk?

                                                                31 mei 2022

‘Eric, weet je zeker dat je hier ankert? Liggen we niet te dicht bij dat bolletje?’, roept Karin terwijl ze wijst naar een kleine rode bal in het water. Een vissersboeitje, misschien navigatiebol, denk ik. In een flits maak ik een inschatting en afweging: afstand, windrichting, lengte ankerketting. ‘Zit wel goed!’, roep ik vanaf de boeg van Catherine terwijl ik het anker laat zakken en mijn onderbewustzijn zegt dat dat bolletje ons nog problemen kan bezorgen. Karin zet de motor in de achteruit, Catherine blijft waar ze is: het anker houdt. Na vier uur motoren langs de zuidkust van Martinique tegen stroom en wind in gaat eindelijk de motor uit. Wat een rust! Verderop liggen honderden, zo niet enkele duizenden jachten, voor anker, aan ankerbollen, of aan lange steigers in de marina. Blijkbaar hebben al die luxe huur-catamarans die ons in de Grenadines nautisch voor de voeten liepen, hier hun thuishaven. Hier zijn vele mensen op zoek naar hetzelfde: een unieke zeilvakantie. Dream Yachts! Wij liggen in deze kilometers brede baai, aan de andere kant, naast de mangroven, beschut tussen ondieptes van koraalsteen. Een paar jachten om ons heen, waaronder enkele verlaten en verwaarloosde boten die wonderlijk genoeg nog drijven, voor de rest is het groen van de palmbomen en mangroven. Mooie plek! Prima uitvalsbasis om uitstapjes te maken. Om te beginnen gaan we direct naar de supermarkt, want die rode wijn met camembert moet direct worden gescoord. Ook nu maak ik een inschatting: afstand naar de steiger en daarna een stukje lopen. Moet kunnen, ook al zijn we behoorlijk vermoeid na een etmaal zeilen met weinig slaap en begint het al te schemeren.

We varen met bijboot Billy naar de steiger, dat blijkt met ons 2,5 pk-tje verder weg dan gedacht, halverwege varen we op een ondiepte, tuffen verder en knopen vast aan de bolder. Terwijl we door het stadje lopen, geen 5, geen 10, geen 20 minuten maar inmiddels een half uur, denken we hetzelfde. Karin spreekt het uit: ‘We lijken wel junks! We hadden gewoon op de boot moeten blijven.’ Uiteindelijk lopen we door de air conditioned supermarché en vergapen ons aan de overdaad, die na de betrekkelijke schaarste in de Grenadines, op ons af komt. Tig merken chips. Honderd soorten kaas. Duizend soorten wijn, of moeten we zeggen chateaus en appelations. We plukken uit de schappen waar we voor kwamen, lopen terug, stappen in Billy, varen terug naar de boot die we in het donker met moeite kunnen vinden en dan zitten we in de kuip, te moe om te genieten van de lekkernijen. Tijd om ter kooi te gaan.

We keken uit naar Martinique, hadden er zoveel over gehoord. Geen zeiler slaat tijdens een Caribisch rondreisje het eiland, deel van de Europese Unie, over. Alle bootonderdelen en klusspullen zijn er te krijgen en Europa is nu eenmaal lekker geordend en duidelijk. Karin en ik besluiten het eiland te leren kennen met de auto, maar eerst maken we een wandeling langs de zuidkust. Een prachtig wandelpad kronkelt via bos van baai naar baai. Alles perfect aangegeven en… schoon, geen plastic! Als die viezigheid er niet is, realiseer je je pas hoe gewoon het is geworden, al die troep en vervuiling. We nemen een duik in de vierde baai en keren om, want de avond komt eraan.

Martinique laat zich tijdens onze autotochtjes van zijn beste kant zien. We vinden de ene na de andere wandelroute via Maps.me, het wandelequivalent van Google maps. Allerlei ecosystemen doen we aan tijdens urenlange wandelingen waarbij we niemand tegenkomen. Waar zijn al die wereldzeilers en andere toeristen? Of wandelende Martinicanen? Aan de Atlantische kant dalen we af door tropisch bos met eeuwenoude woudreuzen, het bos gaat over in mangrove, een verdwaalde palmboom ertussen, dan opeens wit strand met op het halfdroge deel stoere plantjes, ware pioniers, die zich niet laten afschrikken door het zeezout en zo de boel koloniseren, met hun inspanningen houden ze het zand vast zoals helmgras in Hollandse duinen. In zee de volgende ecologische zone met dikke plakken zeewier, dat we tijdens onze Atlantische oversteek zo vaak tegenkwamen. De bruine drijfplant wordt naar Caribische westkusten geblazen, hoopt zich op, gaat daar rotten en stinken, tot onvrede van velen, met opruimacties als gevolg. Hier, tijdens onze wandeling, is het wier nog fris, niks aan de hand, en verbazen we ons erover dan we over een breedte van pakweg twintig meter vijf ecologische zones waarnemen. Een tropenboom met metersdikke stam staat pal achter het strand. Prachtig!

Een week lang brengt de auto ons naar de mooiste plekjes. We lopen ons suf, op een glibberig modderpad glijden we uit, het is af en toe zuchten en puffen van inspanning, maar wat is het hier mooi! Na een uur glibberen en glijden leidt het modderpad ons naar een loopbrug over een riviertje. Dan begint het te regen. Eerst proberen we te schuilen onder een geplukt bananenblad. Als kind las ik Suske en Wiske, die deden dat ook. Ik dacht: dat ga ik ook een keer doen. Verderop zien we een poeltje, helder water, visjes zwemmen in het natuurlijke aquarium, er is niemand in de buurt, wat kan ons het schelen, kleren uit en plons! Als de regen ophoudt drogen we ons af en vervolgen de wandeling. Onderweg laat Karins zool bij de neus van de schoen los. Het elastiekje van een mondkapje biedt soelaas. Dan begint de zool ook achter los te laten. Het tweede elastiekje eromheen. Ook de andere schoen, van een gerenommeerd merk, krijgt hetzelfde euvel. We offeren nog een mondkapje op. Gemankeerd weten we de auto te bereiken, spoelen de modder van ons af en rijden terug naar de baai van Le Marin.

De mangrove naast onze ankerplaats is een magische plek. Een beschutte baai in een baai, met schoon zwemwater, geen zuchtje wind, tenzij er weer een bui overkomt. Tijdens zware stormen knopen zeilers hier hun boten vast aan de mangrovewortels. Vooral tijdens orkanen is het op hoop van zegen en een schietgebedje houden, meer kun je dan niet doen. Sommige boten doorstaan het, andere zijn gezonken en liggen er nog steeds. We schrikken ons een hoedje als we bijna op zo’n gezonken jachtje varen tijdens een tuftochtje met Billy. De boot, ooit een oceaanzeiler, is gestript, alles van waarde of nut is eraf gesloopt, wat rest is de kale romp onder water. Een beetje onheilspellend!

We hebben wel weer eens zin in een echte Sailor’s Bar, zo’n tent waar mannen met baarden en slecht verzorgde gebitten te vroeg aan het bier zitten en wereldzeilers stoere zeilverhalen vertellen. Helaas, die bar hebben we op Martinique niet kunnen vinden. Wel horeca waar goed gevulde portemonnee’s worden geleegd voor meergangen diners, wijn en bier tegen stevig tarief, vakantiegangers van dikke catamarans laten zich verwennen langs menukaarten op Europese standaard. Veel uitgeven in korte tijd, want aanstaande maandag wacht de baas je op in het kantoor.

Na twee weken begint het bij ons te jeuken. Waar zijn we? In de Cariben? Of in Frankrijk? Zijn we, zeilend in het kielzog van de ontdekkingsreizigers van weleer, zoals we onze reis een tikje pretentieus hebben aangekondigd in maandblad Zeilen, bezig aan een avontuurlijke reis langs Caribische eilanden? Of lummelen we wat rond, zoals de gemiddelde vakantieganger in augustus in Frankrijk? De Creoolse cultuur lijkt verstopt achter borden van de Europese Unie, hier delft de reggae het onderspit tegen de verleidingen van westerse welvaart. Zo langzamerhand is het tijd om door te zeilen naar de volgende bestemming.

Eerst varen we nog een keer met Billy de hoek om, naar ankerplek Saint Anne. Een paar honderd boten liggen hier voor anker bij dit stadje. Ook Thomas, de Nederlands sprekende Duitse welzijnswerker die we in Trinidad hebben leren kennen, ligt hier. We hebben al aan aantal keren afgesproken en ook nu drinken we een paar biertjes op het dorpspleintje. Terwijl we de afhaalpizza’s verorberen, spelen zeilerskinderen met lokale leeftijdsgenootjes, ze scheuren op skateboards en fietsjes over het pleintje, zigzaggen tussen nietsvermoedend publiek, botsen af en toe tegen iemand op, de dorpszwervers drinken hun sterke drank op het laatste bankje, een stelletje ernaast, een bejaard echtpaar op de volgende, het is van alles wat door elkaar. Het is een uiterst charmant plaatsje en met het katholieke kerkje – Franse stijl – in onze rug bespreken we van alles. Thomas heeft geen huis, alleen zijn boot. Wat is thuis? Een huis of een gevoel? Wat is rijkdom, materieel bezit of vrijheid? Het is een fijne avond die eindigt met de voorspelling dat onze koersen wel weer zullen kruisen en dat ook dan het bier weer koud staat.

Het waait die ochtend harder dan voorspeld. Komt vaker voor in deze regio, een tijdelijk verschijnsel, die wind gaat wel weer liggen. We gaan ankerop, Karin aan het roer, ik haal de ankerketting binnen. Dan wordt de boeg gegrepen door de wind, het lukt Karin niet de boot in de wind te houden en we liggen dwars op de wind. Ik haast me terug naar het roer, geef een dot gas, stuur in de wind. ‘Waar is het bolletje?’, roept Karin. Dat boeitje zit ergens onder de boot. Verdomme. Dat ellendeding, ik had niet zo dicht erbij moeten ankeren. Ik had tijdens het ankeren niet zo gemakzuchtig moeten zijn! Dan floept de rode bal onder de boot vandaan, maar het kwaad is geschied: het ding zit vast aan ons anker en de ankerketting. Vloek. Vloek! Op mezelf. Wat nu? Ik probeer het anker en de rode bol omhoog te krijgen, maar het is te zwaar voor de ankerlier. De wind sleurt ons naar een ondiepte en we sleuren het rode onding mee. Ik haast me terug naar het roer, geef extra gas, ten koste van alles moeten we voorkomen dat we op de grond lopen. Als ik probeer een plannetje te maken, ik overweeg al het anker op te geven en los te maken, terwijl Karin oppert om de rode bol met de pikhaak omhoog te trekken, dan komt de buurman met zijn bijboot aangescheurd. Hij kijkt een beetje nors, ‘No English’, ‘Pas de problème’, en haalt vanuit zijn bootje het boeitje uit het water, gelukkig zit er geen betonblok onder maar een ankertje dat hij los weet te krijgen van onze ankerketting. Dit loopt met een sisser af. ‘Merci beaucoup monsieur’,  roep ik hem na als hij weer wegscheurt. Nors, maar zeer behulpzaam!

We motoren naar de bunkersteiger, waar we de watertanks vullen, en gaan dan op weg. Ik neem me voor op de volgende ankerplek voorzichtiger te zijn, doordachter te werk te gaan. We laten de baai van Le Marin achter ons, gevolgd door een houten tweemaster met een donkere rookpluim van slecht verbrande diesel achter zich. Ik herinnerde me het verhaal van zo’n schip dat hier gezonken was tijdens de vorige zware storm, weer is gelicht en opgeknapt. Zou dat dit schip zijn? Zo veel zeilschepen, zo veel verhalen en kleine en grote drama’s; ons gehannes met het rode bolletje steekt er gelukkig magertjes bij af.

De zuidkust van Martinique is rommelig vaarwater. Met de wind in de rug en geen zijwaartse druk op het zeil, maar met golven die van alle kanten komen, worden we door elkaar gehusseld. De tweemaster kruist af: zigzaggend met de wind mee. Zo waggelt het minder. Ik volg dat voorbeeld. We ronden de zuidkaap en een uurtje later varen we het piepkleine baaitje van Anse Noir binnen. Er liggen maar vier boten, we passen erbij. Anker uit, voldoende afstand van de rotswand en andere boten. Motor uit. Rust. En wat een prachtige omgeving rondom dit baaitje met zwart vulkaanzand! We wilden hier een nachtje rusten, maar blijven drie dagen. We snorkelen boven een gezond koraalrif en maken een wandelingetje in de buurt. Dan is het tijd om verder te gaan, naar de meest noordelijke ankerplek van Martinique, Saint Pierre, springplank naar het volgende eiland Dominica.

Anse Noir was goed beschut. Als we op zee zijn merken we pas hoe hard het waait. Uit voorzorg waren we met een dubbel rif vertrokken, maar met de 25-30 knopen had een derde rif in het grootzeil het zeilcomfort verhoogd. We gaan wel als een speer, Catherine klokt 8 knopen, razendsnel voor deze gezette dame op leeftijd. Dan zijn we bij Saint Pierre, we gooien een kilometer van het plaatsje – lekker rustig – het anker uit in 7 meter diepte, en schommelen vredig met een rood wijntje en olijven in de aanslag in de avondzon.

De wereld is een wonderlijke plek. Dat laat Saint Pierre zien. Het was de hoofdplaats van de Fransen op Martinique, een bestuurlijk centrum en levendig handelsplaatsje met zo’n 20.000 inwoners. In 1902 begint vulkaan Mont Pelée zich te roeren. Eerst wat gerommel, er zijn wat overstromingen, modderstromen, maar ach, dat gebeurt wel vaker. En dan, in een keer, een enorme explosie: de vulkaan barst uit, ontploft, en het hele plaatsje is in een oogwenk verwoest. Vrijwel iedereen komt om het leven, behalve een veroordeelde die is beschermd door zijn gevangenis. Saint Pierre is weggevaagd, de bewoners verhuisd naar het hiernamaals. Wij lopen door het stadje, achter de boulevard liggen de ruïnes; er is geen mens, tropische bomen overwoekeren de vernielde bouwsels uit de koloniale tijd. Saint Pierre is een soort museum, een vergeten spookstadje, een stille getuige van de kracht van Moeder Natuur. Voor het strand liggen over een strook van meer dan een kilometer tientallen wrakken, bijna allemaal schepen die zijn gezonken door de uitbarsting. Een zo’n schip ligt op zwemafstand van onze ankerplek. We drijven erboven met onze snorkelsets. Al snorkelend lopen de kriebels over mijn rug bij het zien van het dek en de spanten. Een scheepswrak boezemt ontzag in. Ik neem me voor bij onze volgende oversteek, naar Dominica, extra voorzichtig te zijn.

Eric

 

 

 

 

 

 

Trinidad – Grenada: komen en gaan

 

Carriacou, Grenada, 24 maart 2022

‘Eriek!’ Ik lig ondersteboven in de motorruimte, in een onmogelijke houding, onderzoek een langzaam druppelende diesellekkage, en herken het Franse accent van Laurent. Hij vraagt zich af wanneer we nou echt klaar zijn om het water in te gaan, of de belangrijkste klussen nu toch echt gedaan zijn. Ik vraag me hetzelfde af bij zijn boot. Wanneer is hij vaarklaar? ‘Eriek, can you help me with my engien?’ Tuurlijk, ik ben nooit te beroerd een helpende hand uit te steken, maar ik moet zelf nog flinke stappen zetten om de kluslijst te verkorten tot aanvaardbare omvang. De lijst is lang. Nieuwe oven installeren. Motorsteunen verstevigen. Motor kleine beurt geven. Bilgepomp aan de praat krijgen. Verstaging nalopen en afstellen. Nieuw anker vastmaken en een plek vinden voor het oude, dat dienst gaat doen als reserveanker. Autopilot repareren. Accu’s vervangen. Andere klussen zijn geklaard: antifouling zit erop, 200 meter beschimmelde lijnen gewassen, nieuwe pakking in de schroefaslager. De nieuwe putting van de voorstag zit er ook op. De oude was midden op de oceaan afgebroken, een pittig stressmoment, het had zomaar onze mast kunnen kosten, lees een eerder blog daarover en ons artikel in Zeilen magazine. Omdat dit blog beperkt is qua lengte, hou ik het hierbij, maar de kluslijst is veel langer met kleine en grotere klussen. Daar ga ik dan de rest van de week mee verder om de week erop zeilklaar te zijn. Een beetje druk staat er wel op de planning, want Liselot staat te popelen om te vertrekken. Zij heeft vijf weken voordat ze aan haar nieuwe baan begint.

Einde middag kijk ik met Laurent naar zijn proefdraaiende diesel. Het ding loopt na wat aanvangsproblemen prima. Ook een Westerbeke, net als de mijne, verguisd in Nederland, waar Yanmar en Volvo Penta de voorkeur krijgen, maar erbuiten hoor ik er vaak goede verhalen over. De mijne pruttelt na een revisie al een paarhonderd uur goed door. De Amerikaanse marine schijnt grootafnemer te zijn van ‘Westerbiek’. Dat zal toch iets zeggen? Als de proefdraai klaar is, zegt Laurent: ‘Eriek, tonight barbeque?’ Goed idee. En zo wisselt het harde werken zich af met aangename momenten van ontspanning. ’s Avonds wisselt ons groepje zeilers onder de mangoboom hun ervaringen uit, veel details over klusproblemen, ook inspirerende verhalen over mooie zeilbestemmingen en ankerplekjes. Laurent vertelt nogmaals zijn verhaal: in Guyana is hij ’s nachts aangevaren op de rivier door een flink schip, met forse averij tot gevolg. Voor zijn vrouw was deze ervaring zo traumatiserend dat ze niet meer verder wil zeilen. Elke zeiler vertelt zijn of haar verhaal, het bier staat in een emmer met ijs, de barbecue gaart grote lappen vlees waar onze vegaburgers en aubergine schril bij afsteken. Ik speel ‘Blue Sunday’ op m’n gitaar, Braziliaanse Gui trommelt mee op z’n bongo’s, de Pool van de catamaran rammelt mee met een muziek-ei, men eet, men zingt, men drinkt, ouwehoert, neemt een haaltje van een rondgaande joint, een scheutje rum, de honden van de werf komen ook even buurten, het is een mooie avond.

Op een ochtend schrikken we van het nieuws over Oekraïne. Oorlog, vooral in de vorm van ordinair Europees landjepik, was toch iets van de vorige eeuw? Hier in de Cariben lijkt het allemaal zo ver weg, maar het is dichtbij. Wat gaat dit brengen? Een bevriend Russisch zeilersstel loopt verslagen rond, ze vinden het vreselijk. Ze maken zich zorgen over hun zoon in Moskou: straks wordt hij opgeroepen voor het leger.

De dagen gaan voorbij op de werf van Peake. Dan breekt de dag aan dat Catherine te water gaat. Nog een paar dagen later, een afscheidsbarbeque en dan is het zover. De dag van vertrek is aangebroken. We kienen ons vertrek zo uit dan we de stroom van een paar knopen mee hebben in de Boca del Monos, de smalle doorgang tussen het eilandje Monos en Trinidad. Eerst maar eens het krappe haventje van Peake uit zien te komen. Onze nieuwe vrienden lopen spontaan uit om een handje te helpen met de lijnen: meer hulp dan lijnen. Thomas, de goedmoedige Duitser, hij heeft me gitaar zien spelen zonder plectrum en geeft me er een mee (‘you may need this’), De Portugese Tini met haar schattige zoontje van anderhalf Cairi, natuurlijk is daar Laurent, een omhelzing, een foto, wees voorzichtig, de havenmeester, de buurboten, iedereen zwaait en roept. Bye! Take care! Fair winds!

We varen de kom uit, varen nog even langs Gui, vader van Cairi, dan is het afscheid gedaan en zetten we de knop om. Reddingsvesten aan. Naar het dek, zeilbandjes eraf, zeilen hijsen, stootwillen naar binnen, Catherine gaat na bijna twee jaar weer de zee op. De motor blijft aan als we door de Bocas sturen. We zetten ons schrap, om de hoek is de Caribische Zee, daar wacht de wind op ons, is stroming, kan het opeens tekeer gaan. En dat doet het ook. De golven komen aanrollen vanaf de oceaan, ze zijn kort met witte koppen, dit is geen zondagmiddagtochtje op de Grevelingen, dit is aanpoten. Catherine wordt opgetild, krijgt niet de tijd om van de steile golven af te glijden, de boeg komt geheel uit het water en we knallen op het golfdal. Boem! En nog een keer, en nog een keer. Catherine krijgt het na twee jaar rust gelijk flink te verduren. Kaboem! Liselot houdt de boot op koers, terwijl ik de windvaan aan de praat probeer te krijgen. Hoe werkt dat ding ook al weer? Ik had alles klaargemaakt, maar blijkbaar heb ik iets verkeerd gedaan. Catherine draait op de vaan als een dronken banaan alle kanten op. Pas na een half uur, of nog langer, kom ik erachter: we hebben een jaar lang wind mee gehad, nu komt de wind van voren, het kwadrant staat 180 graden gedraaid. Links wordt rechts, stuurboord wordt bakboord. Ik herstel mijn denkfout en Arie stuurt Catherine als vanouds rechtsdoor. Pfff… nu hebben we tijd om de zeilen te trimmen, te navigeren, allerlei dingen en lijntjes te controleren of af te stellen. Om eerlijk te zijn: het is pittig. Boem, we knallen voor de zoveelste keer in een golfdal. Als schipper moet ik positiviteit en controle uitstralen, ik denk dat ik dat doe, maar van binnen hoor ik mezelf zeggen: het wordt een vermoeiend ritje. Terwijl ik doodmoe van klussen, regelen en te korte nachten van een lichte spanning aan deze tocht ben begonnen. Ons vertrek een dag uitstellen was geen optie, want de wind trekt de komende dagen verder aan. Even doorbijten dus. Karin heeft het moeilijk, het pilletje helpt niet, ze is katterig, trekt zich terug. Liselot is een kei, samen krijgen we Catherine op een aangenamere manier op koers. Het gaat steeds beter, naarmate de zeebodem dieper ligt, worden de golven iets minder steil en kort, Catherine krijgt er ook meer plezier in, de ware wind is van een vlagerige 25 tot 30 knopen (6 a 7 Beaufort), afgezwakt tot een gelijkmatigere 20 knopen. We zeilen hoog aan de wind, Grenada lijkt net bezeild, het gaat erom spannen of we onze bestemming halen zonder laveren. Dan zeilen we de nacht in. Liselot gaat slapen. Ik ben alleen in de donkere nacht.

Aan de horizon doemt een rood licht op: olieplatform. De komende uren zal die langzaam voorbij glijden, terwijl wij met een vaartje van vijf knopen richting Grenada gaan. Het is twee jaar geleden, maar de nachtwacht voelt vertrouwd en aangenaam. De wind zwakt verder af. Windvaan Arie doet z’n werk, ik zet de wekker die me elk half uur wakker maakt, ik sta op, kijk rond, kijk op de AIS of er schepen in de buurt zijn. Dan zoek ik weer de beschutting onder de buiskap en dommel weer in. Dit ritme van de nacht voelt prettig en kan ik lang volhouden. Dan neemt de wind verder af tot 10 a 15 knopen. We zijn met de werkfok ondertuigd. De stroom zet ons weg, zo is Grenada niet bezeild. Ik zie het nog een uurtje aan, als ik Liselot aan dek roep, want ik ga liever niet in mijn eentje in het donker naar voren, ook al ben ik aangelijnd. Even later is de grotere genua gebold, neemt de vaart toe en gaan we weer lekker.

De laatste paar uur wordt duidelijk dat we moeten gaan kruisen. Helaas. De stroming, in deze regio heel matig gedocumenteerd, is sterker westelijk dan verwacht en gehoopt. Het wordt een ploeteren tegen wind en stroming in, maar dan naderen we vroeg in de middag toch echt de hoofdstad van Grenada: St. George. We ankeren niet maar grijpen een bolletje, maken onze lijn eraan vast en besluiten lekker te gaan rusten. Klotsend op de milde deining zien we een zonsondergang uit duizenden. Onze eerste oversteek zit erop.

De dag erna lopen we door het vriendelijke en oud-koloniale stadje, klaren in, kopen lokale simkaarten, doen boodschappen en zetten koers naar de drukste ankerbaai van Grenada: Prickley Bay, want hier kan Liselot eindelijk haar surfboard gebruiken. In Prickley Bay is het zeilleven eigenlijk een beetje saai. Veel zeilers hangen hier langere tijd rond, of komen zelfs de baai niet meer uit. Het brengt een wat saai ons-kent-ons sfeertje met zich mee, we voelen ons niet uitgenodigd om ons te mengen. Wel maken we een wandeling naar de volgende twee baaien en Hog Island. Hier liggen ook tientallen zeilboten, maar hangt een totaal andere sfeer! Hier hadden we liever geankerd, achteraf bezien. Geen luxe restaurants, maar twee of drie geïmproviseerde stalletjes waar je op een boomstronk je biertje drinkt. Jongeren dansen op muziek, lachen als het begint te regenen, een groepje mannen leegt een stapel zeeappels, waarvan de binnenkant blijkbaar eetbaar is. Nooit geweten! We babbelen met een Duitse dame van middelbare leeftijd, ze is hier al vijftien jaar, trots wijst ze op een bescheiden bootje: ze is sinds vorige week de eigenaar.

Het is tijd om het binnenland in te gaan. We pakken een minibusje, de chauffeur rijdt als een dolle over de slingerwegen en zet ons af bij Grand Etang National Park. Daar lopen we een modderpad op en beklimmen de Mount Qua Qua, de een na hoogste berg van het eiland. Bovenop zien we aan de ene kant de oceaan, aan de andere kant de Caribische Zee. Indrukwekkend! Het is een glij- en modderpartij van jewelste, we komen bruin en gebutst terug bij het bezoekerscentrum, waar de waterkraan en zelfs een douche ons toonbaar maken voor de busrit naar beneden.

We zeilen verder, houden de vaart erin want Liselot heeft dan nog maar een dag of tien. We stoppen bij het onderwaterpark, een beeldentuin op de zeebodem. Die avond ankeren we in de prachtige Halifax Bay. Het is geen kleine baai, maar aan twee kanten hangen leidingen over het water, liggen enkele scheepswrakken en in het midden is het nogal diep. We zoeken de zijkant op. Het is de eerste keer dat ons anker serieus op de proef wordt gesteld, met een rotswand en -bodem op dertig meter afstand. Spannend. Gelukkig graaft de Kobra zich goed in en Catherine ligt vast.

Na een eerste duik vaart een catamaran de baai binnen. Het is de ‘Amazing’, met Nieuw Zeelandse/Australische bemanning, die dezelfde route volgt als wij. We hebben ze ontmoet in Trinidad, in Prickley Bay en nu Halifax. Zo is het zeilen in de Cariben: een komen en gaan van bekende boten. In Trinidad en Prickley Bay troffen we Shady Lady, kompanen in Charlotteville, Tobago, tijdens de eerste, chaotische maanden van de coronapandemie.

We  maken ons klaar voor de korte oversteek naar Ronde Island, niet veel meer dan een flink rotsblok. Het basalt is opgestuwd door de ernaast gelegen onderwatervulkaan Kick ‘em Jenny. We mogen niet te dicht bij de krater varen, maar zeilen wel over de hellingen. Boven de krater kunnen gasbellen naar boven borrelen, als je daar vaart met je bootje, dan zak je naar beneden en is het afgelopen. Rondom het eiland is flinke stroming, we zetten de motor bij, het is even vervelend hotseklotsen, maar dan laten we het anker vallen in de beschutting van het eiland. We nemen een duik, koken een heerlijk maaltje, trekken een biertje open bij zonsondergang. De dag erop varen we bijboot Billy II (Billy I is niet meer) het strandje op, we banen ons een weg tussen het struikgewas, cactussen en lianen omhoog. Dan staan we op de berg, kijken over de baai. De enige andere boot vaart net weg, dan zijn we alleen op dit eiland. Aan de horizon vaart Amazing voorbij, die treffen we later wel weer.

 

Die middag gaan we door naar Carriacou, ter grootte van Schiermonnikoog, tien zeemijl verder. Het wordt een mooie zeildag. Zo kan het dus ook, geen gebeuk en geram op de brekende golven, maar een vriendelijk vaartje over een blauwe, niet te hobbelige zee. We moeten wel opkruisen, zo worden de tien mijlen er twintig, als we in de namiddag Tyrell Bay binnenvaren. Na een dagje rondkijken en borrelen met Amazing varen we in een uurtje tijd naar het onbewoonde, piepkleine Sandy Island. Daar hangen we een paar dagen rond, snorkelen, hangmatteren, een stukje rennen op het witte strand en met Amazing een avond een vreugdevuur van palmtakken, gepofte vis en aardappelen, we spelen gitaar, de rumpunch is heerlijk, en dan varen we met Billy rond middernacht, de halve maan is inmiddels opgekomen, terug naar Catherine. De volgende dag, een beetje brak, wandel ik over het strand als een viertal vrolijke lokale dames in bikini me aanspreken. ‘Taking a stroll? Could you take a picture of us?’ De vier gaan er goed voor staan, ze genieten zichtbaar van dit dagje uit. ‘I will take another photo form a different angle’, zeg ik, als me een paar meter verplaats. De ondeugendste van het stel heeft er zin in: ‘Different angle? I will show you a different angle!’ Ze draait haar volle achterste naar de camera en bukt voorover. ‘Is this the right angle?’ De dames gieren het uit en bedanken me voor de foto.

Dan wordt het tijd om te bunkeren in Tyrell Bay. We nemen afscheid van Amazing, varen weg van Sandy Island, rollen de genua uit, zeilen de hoek om, als een jacht ons nadert. Opmerkelijk: een zeilboot zonder mast. We besteden er verder geen aandacht aan. Een paar uur later, als we dobberen in de baai, vaart een bebaarde man in een bijbootje langs. Ik herken de houding en het postuur. ‘Laurent!’ Wat doet hij hier? Hij draait zich om, stuurt zijn dinghy naar ons. Ik steek twee duimen op. Hij antwoordt met één duim naar beneden. Laurent, normaal gesproken de vrolijkheid zelve, kijkt bedrukt. Als hij in de kuip zit, voorovergebogen, doet hij zijn verhaal. Onderweg van Trinidad naar Martinique sloeg het noodlot toe. Vier uur ’s nachts hoorde hij een knal. Hij stond op en was verbijsterd toen zijn mast was omgevallen en in het water lag. Afgebroken als een luciferhoutje. Hij inspecteerde zijn boot: geen lekkage of verdere schade. Dan is hij uren bezig de stagen los te maken om de mast in zee te laten zakken. Vervolgens motort hij verder en belandt in Carriacou. Hij heeft geluk gehad, de mast had op hem kunnen vallen, dan had hij dit niet kunnen navertellen.

Zeilen lijkt soms makkelijk, in harmonie met de elementen. Soms is het uitdagend, met harde wind en hoge golven. Soms is het gevaarlijk, als het materiaal het begeeft. Dan heb je geluk nodig. Zoals Laurent, en zoals wij, toen onze voorstag los schoot midden op de oceaan. Laten we hier maar niet te lang bij stilstaan. We nemen vandaag afscheid van Liselot en ons avontuur gaat dan verder. Dag lieve schat, het was heerlijk je een maand aan boord te hebben. Liefs!

Eric

 

 

 

 

 

Gehecht aan Charlotteville als loodsmannetjes aan Catherine

Bon Accord, Tobago, 17-6-2020

‘Kijk nou, die vissen zijn meegekomen uit Pirate Bay!’, roep ik verbaasd als ik wat mangoschillen over boord kieper. Eric komt kijken en ziet hoe de pilot sharks, zoals ze hier worden genoemd, vliegensvlug heen en weer zwemmen tussen de boot en de mangoschillen. Ze voelen zich thuis bij ons en, als ze niet onze voedselresten verorberen, hechten ze zich met hun zuignappen vast aan de boot. Pilot sharks, zo genoemd omdat ze op kleine haaitjes lijken, worden in het Nederlands loodsmannetjes genoemd. Officieel zijn het ‘remora’, vissen die zich vasthechten aan grote zeedieren zoals haaien, dolfijnen, walvissen en nu dus aan onze Catherine.

Er wonen meer vissoorten onder onze boot. De laatste weken in Pirate Bay was onze populariteit bij de vissers enorm gestegen omdat er zich een ware kolonie cavalli’s rondom onze boot had verzameld. De vissers kwamen voor de cavalli, ze haalden de een na de andere op met hun simpele lijntje met aas. Af en toe vingen ze per ongeluk een pilot fish maar die werd dan afgekeurd en teruggegooid. We kregen altijd een cavalli als een soort pacht, omdat het min of meer ‘onze vissen’ waren. Toen we aangekomen waren in onze nieuwe baai kregen we een berichtje van onze oude buurtjes Shady Lady, waarvan we ’s ochtends afscheid hadden genomen: ‘de cavalli zijn naar Shady Lady verhuisd en er ligt er al een in de pan!’

Na drie maanden valt het afscheid van Charlotteville ons zwaar.  We hechten ons aan Charlotteville als loodsmannetjes aan Catherine! Gedurende de Coronaperiode hebben we hier een veilig toevluchtsoord gevonden. Voor mijn gevoel hadden we het niet beter kunnen treffen. Alles is te krijgen in het dorp, de mensen zijn enorm vriendelijk en gastvrij en we zijn samen met Shady Lady de enige ‘yachties’. In het begin vonden we het spannend, we wisten niet wat de toekomst zou brengen. We vonden het heel moeilijk dat we ineens zo in onze vrijheid werden beperkt. We zaten vast op het eiland en mochten niet naar een ander eiland. Maar toen merkten we dat we welkom waren in het dorp. Bewoners stelden ons meerdere malen gerust met de woorden: ‘Tobago is the safest and most beautiful place in the world to be during this Corona crisis’. Ook kregen we snel vertrouwen in de aanpak van de regering, die de dreiging van een pandemie zeer serieus nam. Er werden strenge maatregelen genomen en het land ging in lockdown.

Nog steeds zit Tobago en Trinidad, samen één land, kortweg T&T, op slot maar omdat de interne reisbeperkingen zijn opgeheven, mogen wij verplaatsen en dat is de reden waarom wij naar Trinidad kunnen varen. Vergeleken met veel andere Caraïbische landen is T&T veel minder eenzijdig afhankelijk van toerisme, er zijn meerdere bronnen van inkomsten: gas, olie, landbouw, visserij, levensmiddelenindustrie. In Charlotteville zoeken de mensen andere mogelijkheden om geld te verdienen nu er geen toeristen meer zijn. Ze gaan weer vissen of verkopen groente en fruit uit eigen tuin. Lisa, de dochter van onze groentevrouw Pria, helpt haar moeder in de winkel nu de spa op Trinidad, waar ze werkt, gesloten is. Sonson gebruikt z’n boot weer om te vissen, niet langer om toeristen rond te varen.

We gaan de mensen van het dorp missen. Vaak hebben ze hier een alias die verwijst naar iemands karakter, uiterlijk of liefhebberij. Bij mister Dean, alias Johnny Walker, kopen we onze overheerlijke mango’s en avocado’s. Hij loopt altijd met grote passen door het dorp en de steiger op en af. Waarom Sweety Pie zo heet, laat zich raden. Rara is de doofstomme jongen die lege bierflesjes verzamelt, altijd klusjes doet voor iedereen en z’n komst aankondigt met een keihard: ’RARA!’. Moody ziet er erg chagrijnig uit. Al Pacino, is een hartelijk opscheppertje die ons altijd in het Duits aanspreekt, hij noemt z’n goedkope Japanner de Ferrari. Waarom Sonson zo heet, weet ik niet. Dan heb je nog Darling, een grote stoere kerel met wellicht een zacht karakter of juist niet. Op de laatste dag maken we een praatje met Sweet Pea, een rustige bejaarde man die op de kademuur zit en ons altijd vriendelijk groet. Hij vertelt dat hij 20 jaar in New York heeft gewoond en met eigen ogen de Twin Towers heeft zien instorten. Voor sommige mensen hebben we zelf bijnamen bedacht zoals de magere man met de enorme laarzen: Klein Duimpje. Eric heeft in het hotel een bijnaam gekregen: de Ten- beer-man. Omdat hij daar altijd stiekem onder de toonbank tien biertjes gaat kopen bij de eigenaresse Sharon, ofwel Chocolate. De laatste weken van ons verblijf mogen we weer biertjes drinken in de openbare ruimte, in het begin zitten ze nog stiekem in een zakje, maar alles wordt steeds losser en het zakje verdwijnt ook weer. Bij Sharon kun je alles krijgen, zij is een echte zakenvrouw. Als we op een dag benzine willen kopen voor onze buitenboordmotor en blijkt dat je bij de bezinepomp geen benzine meer kunt kopen (‘maybe next week’), heeft Sharon de oplossing: ze heeft jerrycans vol benzine en vult de onze.

Pas na twee maanden, als de lockdown-maatregelen worden versoepeld, gaan we met ons huurautootje het eiland verkennen. Het is een klein rood jeepje met dezelfde kleur als ons oude campertje Roos, we noemen haar Roos II. We gaan voor het eerst Charlotteville uit, het voelt alsof we iets illegaals doen, maar politieauto’s groeten ons vriendelijk en laten ons passeren: we zijn gerustgesteld. We rijden over prachtige, totaal uitgestorven slingerweggetjes, er is nog steeds weinig verkeer. We rijden dwars door oude regenwouden en langs de wilde kust, met af en toe een beschutte baai met zandstrand, afgewisseld door enkele dorpjes. Het eiland is schitterend groen, overal zie je bloemen en ik verbaas me over de planten: het zijn de kamerplanten uit Nederland, alleen dan vele malen groter. Het is alsof je door een grote tropische kas rijdt. We maken lange wandelingen in het regenwoud. Heerlijk om weer eens echte wandelschoenen aan te hebben en de spieren aan het werk te zetten. Overal hoor en zie je vogels, de kolibrietjes lijken op hommels en maken een zelfde soort geluid. We zien krabben, leguanen en staan bijna op een slang die een reptiel aan het verorberen is. Gelukkig ziet Eric hem net op tijd! We gaan naar een waterval in een smalle kloof. Je kunt er alleen zwemmend naar toe. Er is een diep meertje, Eric zwemt naar de waterval en gaat er onder zitten. Ik voel me hier niet prettig bij, de kloof is 20 meter hoog. Ik roep Eric dat ie terug moet komen en blijf zelf in het midden zitten. Een paar minuten nadat Eric terug is valt er een stuk rots naar beneden bij de waterval. Pfff heftig!

Als we ergens op een verlaten onverhard weggetje rijden nemen we een lifter mee. Hij stelt zich voor als Sweety Pie, hij bakt weleens taarten voor het hotel van Sharon, en woont ergens midden in het woud. Hij laat ons zijn woning zien. Het is een oud houten huisje en er staat flink wat rommel, waaronder een compleet gasstel in het bos om het huis. Hij vertelt dat, als we nog een stukje verder rijden, we bij het mooiste baaitje van Tobago komen. Hij gaat er zelf bijna iedere dag zwemmen. Als we over politie beginnen en dat de stranden nog niet open zijn, lacht hij z’n enige tand bloot: ‘No police. Too far away’. We bezoeken het mooiste baaitje van Tobago en wanen ons Adam en Eva in de helblauwe zee bij het parelwitte strand. Als we terug rijden passeren we Sweety Pie en zien hoe hij lekker staat te koken op het roestige gasstel midden in het bos. Hij groet ons, lacht zijn ene tand weer bloot en wij vervolgen onze weg.

Op een andere dag tijdens een wandeling komen we aan bij een mooie groene vallei. Er is bedrijvigheid en een man komt ons tegemoet. Hij stelt zich voor als Anthony, spreekt met een Amerikaans accent en vertelt dat hij net terug is uit Amerika nadat hij daar 25 jaar gewoond heeft. Hij heeft in het leger gediend en was gestationeerd in diverse Europese landen. Hij raakt niet uitgepraat over de klunzigheid en domheid van de Amerikaanse president. Dit stuk grond is van zijn familie die hier al generaties woont en hij heeft ambitieuze plannen met het land. Hij is bezig de vallei te ontginnen en gaat er gewassen planten. De grond is vruchtbaar en er is een natuurlijke bron, dus water genoeg. Hij laat ons ook de plek zien waar zijn huis wordt gebouwd met zicht op de Caribische zee en aan de andere kant op de Atlantische oceaan: adembenemende vergezichten.

Met de crew van Shady Lady vieren we Erics verjaardag en houden een barbecue op het strandje van Pirate bay. Er gaat een grote tonijn op het vuur, die ochtend gekocht van Mr. Dash, en in het vuur leggen we aardappelen in folie. Met lekkere salades en zelfgebakken brood een heerlijke maaltijd. Er is bier en rum, Eric zingt en speelt gitaar, waaronder ons lijflied ‘It’s better to burn out than to fade away’ want we leven maar één keer, en we maken er een gezellige party van. We vieren naast Erics verjaardag ook de versoepeling van de lockdown regels. Er is weer aandacht voor sociale contacten en we merken dat we dat best gemist hebben. In het begin van de lockdown was er vooral aandacht voor de primaire levensbehoeften: eten, drinken en veiligheid. Toen daar in voorzien werd, kwamen daar de broodnodige sociale contacten bij. Ik moet denken aan de piramide van Maslow: als er aan primaire levensbehoeften – eten, drinken en veiligheid – is voldaan komt de behoefte aan respectievelijk sociale contacten, waardering, erkenning en zelfrealisatie. Onze zeilreis is eigenlijk die zelfrealisatie, die opeens weinig betekenis had doordat er, zo dachten we de eerste weken van de lockdown, geknaagd werd aan de primaire voorwaarden voedsel en veiligheid en we vrij geïsoleerd waren.

Ons verblijf bij Charlotteville zit er op; en we maken plannen voor het vervolg van onze reis. Via Bon Accord, een baaitje aan de zuidoostelijke punt van Tobago op vijf uurtjes zeilen afstand van Charlotteville, vervolgen we onze reis. We kunnen moeilijk afscheid nemen van Tobago daarom blijven we nog een dag of tien in Bon Accord voordat we verder gaan naar Trinidad. Sharon en Tony, een gezellig en gelijkgestemd Londens stel dat in het hotel van ‘Chocolate’ in Charlotteville verblijft, vergezelt ons op deze tocht. We zijn nieuwsgierig en kijken gespannen uit naar het veel wereldsere en drukkere Trinidad. Hoe zal het zijn na vier maanden anker weer in een haven te liggen met normaal sanitair en elektriciteit? We voelen ons een stelletje verwilderde zeenomaden. Een klein beetje beschaving zal ons wel goed doen, wat nieuwe kleren, Eric raakt door zijn onderbroeken heen en ik ben m’n eeuwige soepjurk (‘soup dress’, zo leerden we Sharon en Tony na flink wat wijn) wel zat. Een echte douche lonkt ook, heerlijk lang onder de douche staan en niet te hoeven besparen op zoet water. We liggen inmiddels tien dagen bij Bon Accord, het weer is omgeslagen, windstoten en veel regen. Als het weer verbetert gaan we dan eindelijk, echt waar, naar Trinidad.

Karin