Onze avonturen in San Blas, land van de Guna’s

Panama, Turtle Cay Marina 20-2-2024

‘Dit is het laatste theezakje’, zegt Eric wanneer hij m’n dagelijks ochtendtheetje op bed brengt. We raken behoorlijk door onze voorraden heen: de olie, de rijst, het afwasmiddel, de havermout, alles raakt op na bijna twee maanden rondvaren op de San Blas eilanden in Panama. Voor verse groente en eieren kunnen we altijd terecht bij een Guna veggie boat, die we met een beetje geluk wekelijks treffen. Eén of twee keer per week komt er een visser in z’n uitgeholde boomstam aangepeddeld waar we dan voor een paar dollar verse vis van kopen. De vissers maken zelfs de vis voor ons schoon. Ze gebruiken dan een mes van ons om de vis mee te bewerken. Op een keer realiseert Eric zich dat de vissers er met ons koksmes vandoor gaan, hij springt in de dinghy en gaat de vissersboomstam achterna. Ik zoek vliegensvlug het moeilijk te onthouden woord voor mes in het Spaans op en Eric roept de vissers na: ’cuchillo, cuchillo’! Ze waren het waarschijnlijk gewoon vergeten terug te geven, want alles gaat hier wel heel gemoedelijk en we voelen ons hier heel veilig.

We moeten zuinig zijn met zoet water, want wij reizen zonder watermaker. Moeten we dan toch een watermaker aanschaffen? Het zou makkelijk zijn! Collega-zeilers hebben het vaak allemaal: watermaker, vriezer, starlink, wasmachine, generator etc. Op bezoek bij andere zeilers zien we boten die van al deze gemakken zijn voorzien. We besluiten voorlopig lekker basic te blijven reizen. Al die extra apparaten hebben onderhoud nodig en gaan ook weer steeds kapot.

Tijdens één van mijn ochtendwandelingen zie ik een zoetwaterbron en besluit daar mijn was te doen. Ik haal de vuile was op van Catherine en loop langs het hutje van señor Hernandez. Hij wijst me op de bron in de buurt van zijn hutje en vertelt: ‘deze bron is beter, verder van zee vandaan en dus minder brak’. Ik mag zijn emmers gebruiken en ga aan de slag.

Als op Catherine het drinkwater dreigt op te raken gaan we naar een klein eiland vlakbij het vasteland: Rio Azucar. Het is een klein Guna-eilandje, volgebouwd met hutjes en ook wat stenen huisjes. Ik zie nog een schoolgebouwtje en een kerkje. Als we de steiger naderen roept een man: ‘necesitas agua?’. Ik antwoord bevestigend en hij roept dat er pas later die dag weer water is omdat de waterleiding moet worden gerepareerd. Wat nu? We zijn expres lekker vroeg gaan varen en het kan nog uren duren voor er weer water is. We ankeren voor het eiland en bezoeken met Billy de bijboot het eiland. Op het eiland is een volleybaltoernooi aan de gang, jongeren van verschillende eilanden spelen tegen elkaar. Het is een drukte van belang en de jonge volleyballers zijn enorm fanatiek. Het is een kleurrijk gebeuren. Volleybal is de meest populaire sport bij de Guna’s. Op bijna elk eiland zie je een volleybalveldje. Bij twee winkeltjes doen we inkopen. Bij het eerste winkeltje kopen we wat blikjes, pasta en olie en bij het tweede winkeltje verse groenten en fruit. We staan voor een open luik en turen naar binnen, want het is hier gebruikelijk om aan te wijzen wat je wil kopen. In het donker staan dozen waarvan de inhoud niet zichtbaar is. Ik weet dan nog niet alle namen van de groenten, maar de verkoopster is vriendelijk en behulpzaam. Ze showt steeds iets uit een doos en vertelt hoe het heet in het Spaans en vraagt hoeveel we ervan willen. Dit is leerzaam en zo anders dan boodschappen doen bij de Albert Heyn met zijn zelfbediening en zelfscan kassa’s. Je hoeft daar geen woord te spreken. Na deze boodschappenronde weet ik de meeste benamingen in het Spaans. Eric bestelt ook nog een treetje met 24 blikjes bier. De vrouw roept de bestelling door naar achteren en een stokoude man met kromme benen komt de tree bij ons afleveren. Hij knikt ons vriendelijk toe. De Guna’s zijn overal even aardig. Deze mensen met hun eenvoudige levensstijl hebben mijn hart gestolen. Zij maken de San Blas tot een uniek gebied.

Als we terugkomen bij de steiger maakt dezelfde man die ons toeriep bij aankomst ons duidelijk dat de waterleiding nog kapot is. We kunnen zelf water halen aan de overkant met onze bijboot. We varen drie keer heen en weer met emmers en jerrycans en vullen alles bij de kapotte leiding. Het water komt rechtstreeks uit de bergen en is goed, zuiver water. We zijn voldaan: boodschappen binnen en de watertanks tot de nok bijgevuld met 400 liter water.

We zijn inmiddels drie weken in San Blas, deel van Guna Yala, het land van de Guna’s. Na de vijfdaagse overtocht vanuit Curaçao kwamen we als eerste aan bij het eiland Banedup. Dat was een goede start. We hadden van een bevriende zeilster gehoord dat het in Guna Yala niet direct nodig is om in te klaren. Guna Yala wordt bestuurd door het Guna congreso en die hanteren andere eisen dan de Panamese regering. We konden later inklaren op een ander eiland, Porvenir, en tot die tijd niet-ingeklaard varen. Fijn dat we die hele papieren rompslomp nog even voor ons uit konden schuiven en lekker konden aarden op meteen de mooiste eilanden van Guna Yala: de Cayos Holandeses! Liselot bleef nog tien dagen bij ons en ze regelde vervoer vanuit Porvenir. Ze ging van daaruit naar de Bocas in Panama, Costa Rica en Nicaragua. Actieve, energieke Lies gaat surfen en reizen voordat ze in Nederland haar werkzaam leven weer oppakt. Met Liselot erbij lag ook ons tempo hoger. We trokken er elke dag op uit om eilandjes te verkennen met de bijboot en snorkeltrips te maken. We verkenden het rif bij de onbewoonde eilandjes van de Cayos Holandeses. Ik hoorde verhalen over haaien en krokodillen. Aan de haaien raakte ik min of meer gewend, ik zag ze rondschooieren vlakbij onze barbecue om ons visafval te verorberen. We zagen er één rondzwemmen onder onze boot en ik trof een flinkerd bij het snorkelen. Verpleegsterhaaien schijnen pussy’s te zijn. Ze hebben een kleine bek en zuigen hun prooi naar binnen in plaats van ze te verscheuren zoals de gevaarlijkere haaien doen. Met hen kon ik dealen. Krokodillen echter joegen me vrees aan. Ik hoorde een verhaal over een Guna hondje dat was opgegeten en andere zeilers hadden het over een aanval op een zeilster. De eerste keer dat we op snorkelexpeditie gingen, bleef ik wat bangelijk in Billy zitten. We hadden Billy vastgeknoopt aan de mangroven. Eric en Liselot sprongen meteen enthousiast in het water. Ik hield het vijf minuten vol in de dinghy en besloot over mijn angst heen te stappen en zwom ze achterna. Zodra ik in het water lag, ebde mijn angst weg en zag ik een prachtig rif, een gevlekte adelaarsrog, een schildpad en fel gekleurde vissen. Als je zo’n leven leidt als wat wij nu leiden, moet je jezelf dwingen over bepaalde angsten en afkeuren heen te zetten. Zo niet, dan kan je beter in Rotterdam blijven. Hoewel daar het gevaar van alle kanten komt en de kans om aangereden te worden door een auto of een fatbike vele malen groter is dan te worden aangevallen door een krokodil in de San Blas.

Ik voel me hier veel fitter door het gezonde eten, de gezonde zeelucht en het stressloze bestaan. Elke morgen loop ik minimaal vijf kilometer op blote voeten door het fijne, witte zand langs de azuurblauwe vloedlijn. Als een eiland klein is dan loop ik twintig keer op en neer. Andere eilanden zijn precies één kilometer rond. Ik loop het eiland dan vijf keer rond. Het is zo rustig op het eiland. Ik hoor het ruisen van de palmbomen en het kabbelen van de branding. Af en toe ploft er een pelikaan met een noodvaart naar beneden om vervolgens een visje levend z’n strot in te laten verdwijnen. Ik zie een Guna bootje aanleggen om kokosnoten of brandhout te verzamelen. We begroeten elkaar vriendelijk: ‘Hola!’ Kinderen wandelen rond met een jong hondje op het eiland, ze groeten me ook ietwat verlegen. Het is vreedzaam. Maar aan elk verhaal zit een ‘maar’. Aan de windzijde van een eiland ligt de rommel: plastic flessen, ontelbaar veel plastic slippers, kindertassen en kinderspeelgoed. Al die troep spoelt aan, misschien wel vanuit de hele Caraïben en Colombia of helemaal vanuit Trinidad. Troep die nooit vergaat: Europese, Amerikaanse, Chinese zooi. Hoe anders moet het hier dertig jaar geleden zijn geweest. We praten met Ibin, de eigenaar van het restaurant op Banedup over het plasticprobleem. Er worden regelmatig plastic verbrandingen gehouden. De Guna’s en ook de zeilers ruimen het strand op en verbranden het plastic. Het is een druppel op een gloeiende plaat. Ibin vertelt dat na een clean-up de volgende dag het strand weer vol ligt.

Nog iets om verdrietig van te worden: over twintig jaar zullen veel van deze eilanden niet meer bestaan. Ze zullen met de stijging van de zeespiegel zijn verdwenen. Nu al zien we een verschil met de plaatjes uit ‘the Panama Cruising Guide’ foto’s van eilanden die al veel kleiner zijn geworden of zelfs zijn verdwenen.

Het gebied van de San Blas bestaat uit ongeveer 360 eilandjes. De meeste eilanden zijn onbewoond. Er zijn eilanden waar een paar families wonen en op een stuk of vijf eilandjes vind je een Guna dorpje met wat simpele winkeltjes en voorzieningen. De hutjes zijn eenvoudig: gemaakt van bamboe, palmhout en de daken gevlochten van kokosbladeren. De constructie is vastgeknoopt met touwen. Er zijn alleen natuurlijke materialen gebruikt. Binnen in de hut zie je als enig meubilair hangmatten en de kookplaats is een plekje met een houtvuurtje achter de hut. In zee zie je piepkleine hutjes op palen, dit zijn wc’s. Tussen de huisjes zijn supersmalle steegjes, alles is netjes aangeharkt. Vrouwen zitten voor hun hutjes te handwerken. Ze maken zogenaamde mola’s: kleurige gehandwerkte doeken met geometrische figuren. De patronen hebben symbolische betekenissen en de afbeeldingen komen uit de dagelijkse belevingswereld van de maakster. Ze maken er kleding van of verkopen de doeken aan toeristen.

Regelmatig komt er een boomstam langs gepeddeld met traditioneel geklede vrouwen met rood geverfde wangen om ons mola’s aan te bieden. Op een dag komt de beroemde Mola Lisa langs en biedt ons mola’s te koop aan. Wij zijn al voorzien, maar we hebben dan nog geen Guna-vlag met swastika. Die kopen we bij haar (hem). Mola Lisa kleedt en gedraagt  zich als vrouw. Bij de Guna-gemeenschap is genderfluïditeit heel gewoon. Als een jongen zich al vroeg ‘vrouwelijk’ begint te gedragen, dan staat het gezin de jongen volledig toe zich te kleden en te gedragen als meisje. Hij/zij verricht dan ook de vrouwelijke taken. Het is een matriarchale samenleving: zogenaamde vrouwelijke taken staan hoog aangeschreven zoals koken, zorgen voor de kinderen en handwerken. De man gaat na het huwelijk wonen bij de familie van de vrouw. Het bezit van land wordt via de vrouwelijke lijn doorgegeven. Ik moest even wennen aan de swastika vlag, maar nu wappert ie toch ook trots aan onze vlaggenlijn. Voor de Guna’s staat de swastika voor de onafhankelijkheid van Guna Yala. De revolutie vond plaats in 1925. De nazi’s gingen dit door veel culturen, positief gebruikte teken later in spiegelbeeld ook gebruiken als symbool voor hun fascistische ideologie.

Het zeilen in dit door rif beschermde gebied doet denken aan zeilen op een groot meer. Er zijn nauwelijks golven en er is altijd een heerlijk windje. Na de ruige overtocht uit Curaçao is het een verademing. De tochtjes duren nooit lang: twee, drie uurtjes maximaal. Om aan te komen bij een eiland moeten we wel heel erg uitkijken. We raadplegen verschillende kaarten en ik sta op het voordek op de uitkijk. Overal om ons heen zie je de ondieptes en de witte koppen van de brekers. Ons Sint Maarten avontuur heeft ons gelouterd, we zijn extra voorzichtig. Dan komen we bij een plek die goed is om te ankeren, meestal liggen er een paar andere boten. Eenmaal op de juiste plek, zoeken we een goed ankerplekje met zandgrond en gooien het anker uit.

In Cambombia staat een hutje waarin brood en pizza’s worden gebakken. We krijgen een heerlijke pizza geserveerd op een gammel plastic tafeltje en twee oude stoelen. We worden voorgesteld aan de familie. Het zijn drie zussen met kinderen en kleinkinderen. Een bejaarde man glimlacht vriendelijk naar ons en zit een stukje verderop half weg te dutten. We zijn een paar dagen op dit eiland. Het is hier gezellig en ik kan hier heerlijk wandelen. Ik loop het eiland vijf keer rond, een rondje is precies een kilometer en steeds kom ik dezelfde mensen tegen. Een vrouw ligt in haar hangmat en groet me telkens als ik langskom. We hebben brood besteld, maar bij mijn vierde rondje is het nog niet klaar. Ik zeg dat ik nog een rondje loop en dan het brood ophaal. Als ik na het vijfde rondje vraag of het brood al klaar is zegt een jonge man: ‘nee nog niet, nog een rondje’. Het is een grapje en hij geeft me een ‘high five’! Ik ga terug met Billy naar Catherine met het heerlijke verse brood.

Na een paar dagen Cambombia gaan we verder. Telkens moeten we ons weer losscheuren van een eiland, het is overal zo fijn. Het is een half uurtje varen naar de volgende eilandjes. We ankeren links van Esnasdup. Weer een mooie plek! De twee eilanden waar we tussen liggen zijn onbewoond. Er liggen enkele jachten van Amerikanen en Canadezen die hier al heel lang ankeren. Een 83-jarige gepensioneerde celliste woont al negentien jaar op de San Blas. We ontmoeten haar als het borreltijd is. Vlakbij het rif waar de golven op stuk slaan, zie je vanaf de boot een glashelder ondiep gedeelte, de ‘swimmingpool’ genoemd. Daar is de ‘bar’ en ontmoet men elkaar. Om een uur of vier komen van alle boten dinghy’s aangevaren, gooien hun ankertjes uit en brengen wat biertjes mee. We zitten op onze knieën in de glasheldere ondiepte en maken kennis met de longstayers, wisselen ervaringen en wetenswaardigheden uit en komen nog meer te weten over de San Blas eilanden. Er hangt een gemoedelijke sfeer, er komt zelfs een man met een ukelele de boel nog extra opvrolijken. Veel zeilers ontmoeten we meerdere keren en met sommigen bouwen we een speciale band op.

Aan het eind van ons verblijf zijn we weer op Banedup. Eiland van Ibin, die daar een geweldig restaurant heeft. Hij tovert de heerlijkste gerechten uit z’n eenvoudige keuken, die hij serveert op het in elkaar getimmerde meubilair van z’n restaurantje. Ibin vertelt allerlei mystieke verhalen over de Guna’s. Hij kent mensen die heel oud zijn geworden, soms 200 of 300 jaar. Hij hoorde zelfs van iemand die 1000 jaar was geworden. De Guna’s hebben een heel ander wereldbeeld en geloof in de eeuwigheid en het universum. Voor ons onnavolgbare beelden. Op mijn vraag of hij somber is over de toekomst van de San Blas eilanden antwoordt hij: ‘ik maak me geen zorgen, de energie blijft altijd en het gaat door, er komt wel weer iets nieuws. Daar vertrouw ik op.’

Op Banedup hebben we leuke ontmoetingen met andere zeilers. Dit keer zijn er zelfs vijf Nederlandse boten. We maken kennis met twee bevriende boten Topaas en Quelinda.  Topaas zeilt met vier jonge kinderen. We ontmoeten Rebel Rebel: Rolf en André, met hen maken we afspraken om mee het Panama kanaal door te gaan als line-handlers. En we leren Jacqueline kennen die solo met haar kleine boot Loveworkx de wereld rondvaart in drie jaar tijd. Dit vind ik knap maar eenzaam. Hoe heerlijk is het om al deze mooie, intense ervaringen te delen met mijn liefste maatje Eric.

Karin

De meeste mensen deugen, ook op Saint Lucia

28 augustus 2022

Hoe plan je een zeilreis? Wat wordt de vertrektijd, hoe laat gaan we ankerop, hoe laat willen we aankomen? Dat laatste geeft bij ons de doorslag. Zoals nu, tijdens ons vertrek van Dominica. We gaan terug naar Trinidad, en maken stopjes onderweg bij Martinique (lekker makkelijk, even bijkomen met camembert), Saint Lucia (hadden we overgeslagen tijdens de heenreis) en Carriacou (voelt als thuiskomen). De eerste stop wordt dus Martinique, een tochtje van pakweg 100 mijl en met 5 knopen (voor niet-zeilers: een knoop is een zeemijl per uur en een zeemijl is 1,852 km/uur) gemiddeld is dat ongeveer 20 uur zeilen. Met een marge van vier uur sneller (stroom mee, goede wind) of langzamer (door de onvoorspelbare stroom of windstilte) kiezen we voor een vertrektijd rond het middaguur, zodat we bij daglicht aankomen. Want ’s nachts aankomen en in het donker een ankerplek zoeken vinden we niet leuk. Ik haal het anker binnen, berg het op, terwijl Karin Catherine de baai uit stuurt. Dag Dominica, bedankt voor de gastvrijheid. Dag Pays, jachtclub van houtje-touwtje en een beetje rauw maar o zo fijn, we komen een keer terug. Waarschijnlijk, want met zeilen weet je het maar nooit.

De zeilen hebben we inmiddels gehesen, als ik Arie, onze windvaan-stuurautomaat, aan het werk zet. In de hoop dat de luwte achter het eiland mee zal vallen, zetten we de zuidelijke koers uit. Al snel blijkt dat de eerste vulkanische piek te hoog is en de oostenwind tegenhoudt. Windstilte. Motor aan, Arie los, genua in. Zo hannesen we langs de kust van Dominica, een van de mooiste eilanden die we tot nu toe aangedaan hebben. Zie ons vorige blog. Af en toe profiteren we van een zuchtje wind, rollen de genua uit, en na een kwartiertje gaat de motor weer aan. Op de heenreis dreven hier uitgestrekte velden zeewier, nu ligt er gelukkig vrijwel niets. Terwijl de kust voorbij trekt, pakken donkere wolken zich samen. Eerst boven land, dan maakt de grijze massa zich los van de bergen en komt in onze richting. Na enige tijd is alles grijs. De dag loopt op z’n eind. Het is weer windstil, de motor draait z’n toeren, een spookachtig beeld, donker, grijs, onheilspellend.

Dan barst de regen los. Vanochtend nog niet voorspeld (of niet goed gekeken denk ik achteraf), maar des te heftiger. Ooit een tropische bui meegemaakt? Nou, deze bui doet er nog een schepje bovenop. Dikke druppels, recht naar beneden, het zicht is belemmerd. In de kajuit is het met dichte luiken warm en broeierig, zeer onaangenaam, als een stoomsauna. Ik trek mijn zeiljas aan. Het ding, een jaar voor vertrek uit Rotterdam aangeschaft tegen een forse prijs, legt het af tegen de bui. Binnen twee minuten ben ik drijfnat. Uit dat onding. De bui houdt aan, het blijft gieten. Na een uur is het dek mooi schoongespoeld en draai ik de dop van de watertank eraf. Hup, na een tijdje is die volledig gevuld. Het blijft gieten, de hele avond. Ik zoek een beetje beschutting onder de buiskap en bimini, maar dat lukt amper. Ik ga dan even naar binnen, droog me af, trek een droge onderbroek en hemd of T-shirt aan, maar als ik heel even buiten ben om aan een lijntje te trekken of iets anders noodzakelijks te doen is alles doordrenkt. We zitten inmiddels rond middernacht. Druipend zie ik dat ik nog maar één droog setje heb. Die bewaar ik. Het laatste uur van de helse bui loop ik in m’n blootje door de kajuit en kijk ik af en toe in de kuip of er geen scheepvaart in de buurt is. Tussendoor droog ik me af met een handdoek.

Dan houdt de regen op. Tussen donkere wolkenflarden zie ik af en toe de  maan en sterren.  Een zuchtje wind, net genoeg om te zeilen. Ik trek m’n laatste droge setje aan, breng Catherine zeilend op koers, en dan begint de nacht echt. Nachtzeilen, het is altijd weer bijzonder, alsof je weggezogen bent uit de werkelijkheid, je in een andere wereld verblijft. De wind trekt aan naar normaal: 20 knopen, een goeie 5 Beaufort. Twee rifjes in het grootzeil, de genua een half metertje ingerold, zo zeilt Catherine comfortabel. Ik voel dat ze meer kan hebben, maar het zeilt ontzettend prettig. Ruim vijf, soms zes knopen, geen zorgen dat als er een nachtelijke storing overtrekt, Catherine te veel zeilt voert. No hurry, no worry.

We naderen Martinique. Het silhouet doemt op, en met de noordelijke kaap in de buurt buigt de wind af, terwijl de oostelijke hemel langzaamaan oplicht. Met Karin weer in de kuip zeilen we langs de kust. Nog een uurtje later en Catherine ligt vrijwel op dezelfde plek als waar we twee weken geleden ankerop gingen: vlakbij St Pierre, het door een verwoestende vulkaanuitbarsting in 1902 verminkte stadje. Hier vullen we de voorraden aan met Franse lekkernijen en denken met een soepele rode wijn in de hand vooruit: wat gaan we doen als we terug zijn in Nederland? Dat onderwerp komt natuurlijk vaker ter sprake, maar nu zijn we concreet. Karin solliciteert de volgende dag vanaf Catherine als docent bij haar vorige werkgever en wordt dezelfde week aangenomen. Verder besluiten we een camperbusje te kopen, want we willen ook op het land vrij zijn als nomaden. We snuffelen alvast op internet welke het gaat worden.

Dan gaan we weer ankerop. We willen naar de hoofdstad Fort de France, vertrekken met een suf briesje, dat na een tijdje aantrekt tot een stevige oostzuidoostelijke wind, die zelfs even boven de 30 knopen uitkomt. Zo is het zeilen in de Cariben: er kan elk moment een storing overtrekken en dan blaast het behoorlijk. We zouden het laatste stuk moeten opkruisen, de baai in. Daar hebben we geen zin in. We zeilen strak door, het gaat lekker, hoog aan de wind, en komen laat in de middag aan bij Grande Anse. Of is het Petit Anse, dat blijft ook na een paar dagen onduidelijk. We liggen in een fraaie baai en zien Saint Lucia liggen. Dat eiland hebben we op de heenreis overgeslagen. We hebben minder positieve geluiden opgevangen, maar we weigeren het oordeel van anderen klakkeloos aan te nemen. Het zou onveilig zijn, met diefstal en zelfs overvallen op zeilers. De bevolking zou heel onaardig zijn, aldus een goede bekende van me die er geweest is. En zelf zien we op tegen de massaliteit van Rodney Bay, het schreeuwerige toeristen- en zeilcentrum waar de collectieve oceaanoverstekers van de Atlantic Rally for Cruisers met honderden tegelijk op af koersen. Die baai slaan we lekker over. Wij zetten koers naar de kleinere Marigot Bay.

Ankeren en ankerop gaan: het is inmiddels routine, realiseer ik me als ik bezig ben met het ankergerei en Karin achter het roer staat. Toen we vertrokken was dat één van de uitdagingen waar we als beginnende zeenomaden voor stonden. Tuurlijk, ankeren deden we ook in Zeeland, en af en toe tijdens tripjes naar bestemmingen aan de Noordzee en Denemarken. Maar bij voorkeur knoopten we vast aan een ankerbolletje. Nu gooien we het anker uit, hebben een protocolletje dat we afdraaien met als laatste handeling het ter hand nemen van het ankerbiertje.

De oversteek naar Saint Lucia is een eitje. Rifje voor het comfort, Arie doet braaf z’n werk en wij hangen wat in de kuip. Een eenvoudig dagtochtje, ’s ochtends weg, ’s middags weer voor anker. We krijgen een goeie ankertip van ‘bevriende’ (aanhalingstekens want we kennen ze alleen via Facebook) zeilers: bij Marigot gelijk aan de noordkant van de vaargeul, daar is goeie ankergrond en liggen we beschut als in een zwembad. Het inklaren verloopt soepeltjes, wel even wennen aan een polsbandje dat aangeeft dat we corona-proof zijn. We huren een auto en onze ontdekkingstocht door dit eiland-land kan beginnen.

De heuvel naast de baai is steil, onze 4WD trekt zich omhoog en we stoppen als zich een geweldig uitzicht aandient. Daar beneden ligt onze Catherine, eenzaam voor anker tussen groene heuvels, voor de ingang tot de baai van de dure marina. Een prachtig tafereeltje, maar een beetje zorgelijk ben ik wel: Catherine ligt toch wel veilig, zo alleen met niemand aan boord? We liggen er gratis, wordt er niemand boos? Dan horen we een uitroep van een diepe vrouwenstem: ‘Hey!’ Niet tot ons gericht, de vrouw staat in een knalgroen onderkomen, een soort patatkraam op wielen, en groet een voorbijrijdende auto. We nemen een kijkje. De vrouw stelt zich voor als Caroline en prijst haar roti’s aan, bereid met kruiden uit haar eigen tuin, ‘no chemicals’, alles vers, we nemen de vegetarische roti mee voor lunch onderweg.

Een half uurtje later zitten we tussen tropische bomen de overheerlijke roti’s te eten. We beginnen aan een wandeling die start bij een onderkomen van het lokale Staatsbosbeheer, de Luciaanse variant van de nationale natuurbescherming. Een jonge vrouw loopt ons naar de ingang, die is op slot, sleutel erin, hek open en ze begeleidt ons de eerste honderd meter. ‘Dit pad is deel van een netwerk dat heel het eiland beslaat. Wij zorgen voor de bewegwijzering en het onderhoud, zoals de tredes op steile hellingen en we zetten stokken klaar voor de wandelaars’. Ze reikt ons er twee aan, wenst ons een fijne tocht en loopt terug naar haar werkplaatsje. Wat zowel Karin als mij opvalt is de kracht en het zelfbewustzijn dat deze stoere, intelligente jonge vrouw uitstraalt: met mij valt niet te sollen. Het pad is inderdaad in goede conditie en het leidt ons langs prachtige vergezichten en over steile hellingen.

Een paar uur later rijden we terug naar Catherine. Op de heuveltop bij de baai zwaait Caroline ons tegemoet: ‘Hey!’ We drinken een biertje bij haar, bestellen alvast de roti voor de volgende dag, ze deelt wat culinaire geheimen en dan gaan we terug naar ons drijvende huisje. Een ritueel dat zich de dagen erna zal herhalen. Elke dag verklapt Caroline een geheimpje. Ze heeft ruzie met haar zus die veel geld verdient in New York en deze groene foodtruck heeft gefinancierd. De dag erop vertelt ze dat de ruzie is bijgelegd. Dan vertelt ze dat een neefje is doodgeschoten door de politie, die regelmatig voorbijrijdt en die je maar beter te vriend kan houden. Toch blijft Caroline opgewekt. Ze kent iedereen in het kleine dorpje, elke auto toetert bij haar truck en ‘Hey!’ is haar antwoord. Als ik even naar de auto loop en Karin alleen is met Caroline informeert ze met een knipoog naar ons intieme leven. Om daarna te verklappen welke brouwerij de beste rum maakt van het eiland. Elke middag tijdens een biertje is het lachen met Caroline totdat de laatste dag is aangebroken en we afscheid nemen. Via whatsapp krijgen we vervolgens elke dag religieuze boodschappen van haar. God bless you.

We verblijven een week in Saint Lucia en hebben alleen maar leuke ontmoetingen met grappige of aardige mensen. Elke ochtend krijgen we bezoek van Santa Claus, een goedlachse praatjesmaker die op een surfboard langszij komt en fruit en groente verkoopt. Veel te duur, maar zijn kinderen moeten naar school toch? Daar kunnen wij als welgestelde westerlingen niets tegenin brengen. Ook bijzonder: we beginnen aan een wandeling die start bij een doodlopende weg, Caroline’s roti in de rugzak voor onderweg, als twee jongeren om ons heen dralen. Wat willen ze? Gaan ze moeilijk doen, zeuren om geld, ons lastig vallen, onze auto openbreken als we weg zijn? We houden rekening met vervelende scenario’s, want Saint Lucia was toch zo onveilig? De jongens zeggen ook te gaan wandelen. Ze volgen ons. Met twee onbekende knapen alleen in het bos, dat is ongemakkelijk, maar in onze onderbuik zit het goed, we vertrouwen op onze intuïtie dat deze jongens niets kwaads in de zin hebben. Wat ze dan wel willen, blijft lang onduidelijk. Ze lopen met ons mee over het prachtige pad door ongerept bos. De oudste zegt weinig, hij lijkt de jongere te begeleiden. Het knulletje blijkt een slim kereltje, die na wat onhandige gesprekspogingen opeens honderduit loopt te vertellen wat hij wil worden, wat hij leuk vindt, dat hij een iPhone wil verdienen en over zijn favoriete oom. En dat we straks langs een radioactief huis komen. Dat blijkt fantasie, de ruïne is een voormalige dorpsgevangenis, diep in de jungle. Als we terug zijn bij de auto zegt het knulletje: ‘thank you, you made my dream come true, to walk with tourists and practise as a guide.’ De twee draaien zich om en lopen terug naar hun dorpje, want moeder zal wel ongerust zijn. We hielden rekening met opgeschoten jongeren die problemen zouden kunnen veroorzaken, maar ontmoetten onschuldige, ontwapenende kinderen.

Ons verblijf loopt op z’n eind. Over drie weken vertrekt onze vlucht naar Amsterdam, het is tijd om af te zakken naar het zuiden, richting Trinidad. We nemen afscheid van Caroline en van Saint Lucia, als zoveelste bewijs dat vooroordelen er zijn om ontkracht te worden en dat het op zoveel plekken in de wereld prachtig is, met mooie en goedwillende mensen die er het beste van proberen te maken. De meeste mensen deugen, ook op Saint Lucia. Wat zijn we blij dat we hier geweest zijn!

 

Terugblik deel 2: Alles komt goed, maar dan komt corona

Burgh-Haamstede, 30-9-2020

In het vorige blog beschreef ik hoe midden op de oceaan, halverwege Kaapverdië en Suriname, onze voorstag losraakte. Je kan wel zeggen: een serieus probleem. Hieronder lees je hoe het allemaal goed afliep. En dat onze reis in de Cariben door corona eindigde waar die begon.

Ik dacht aan Karin, ik zag Liselot, turend boven de buiskap. Ook zij begreep de ernst van de situatie. Ik ben verantwoordelijk voor hun veiligheid, met hun mag niets gebeuren, in een kort moment dacht ik in lichte paniek: ik had hen nooit moeten meeslepen in dit zeilavontuur…Ik wist me te herpakken, raakte niet in paniek, maar de angst gierde wel door mijn keel, de adrenaline raasde door mijn lijf, ik probeerde de ratio het te laten winnen van emoties, ik moest nu dénken, niet voelen. Mijn verstand zei: we zijn midden op de oceaan, ik moet het overzicht behouden en juist handelen. Anders kan de mast afbreken, althans het bovenste deel, want de kortere kotterstag – goddank had ik die voor deze reis laten plaatsen – gaf nog steun aan het onderste deel van de mast. Ook het voorste onderwant oefent een voorwaartse kracht uit op de mast. Het lukte me om rustig te blijven, ik behield het overzicht. Allereerst: genua inrollen, met de hand, terwijl de voorstag met het hele rolreefsysteem, een metertje of vijftien lang en tientallen kilo’s zwaar, heen en weer bungelde, tegen de preekstoel aan kletterde, dan weer op het voordek schuurde. Ik moest oppassen dan mijn hand niet bekneld raakte, maar het lukte met hulp van Joris. Vervolgens wat te doen? De voorstag fixeren om verdere schade te voorkomen. Vervolgens zo snel mogelijk de spinakerval aan de boeg bevestigen als noodstag. In de tussentijd reefden we het grootzeil om de krachten op de mast te verminderen, maar lieten we het grootzeil wel staan omdat de voordewindse koers de mast naar voren duwde. Terwijl Liselot en Karin in de kuip de koers bewaakten, werkten Joris en ik geweldig samen, elk besef van tijd verdween, maar na een tijd was de klus geklaard en zaten we na te hijgen in de kuip. De mast bewoog niet, was niet krom, leek stabiel. Ik probeerde Karin en Liselot objectief te informeren over de ernst van de situatie, maar ook gerust te stellen. Alles komt goed, zei ik, hoewel een stemmetje in mij zei: je hóópt dat het goed komt.  Joris en ik spraken af bij dageraad de situatie opnieuw op te nemen. We gingen ter kooi.

De volgende dag maakten we een plan. We wilden de voorstag aan een oog op het boegbeslag bevestigen, daarvoor moest eerst de genua worden geborgen, daarna de rolreefinstallatie worden gedemonteerd, om bij de spanner van de voorstag te kunnen komen, losser te draaien en ruimte te maken voor een noodverbinding. Een flinke klus omdat alles enorm vast zat en de deining het werk bemoeilijkte. Met een uiterste krachtinspanning, vergezeld van een diepe oerkreet, kon ik wat gecorrodeerde inbusbouten loskrijgen. Maar het lukte! We bevestigden de voorstag aan het oog, spanden de stag een beetje op en zetten het rolreefsysteem weer in elkaar. Dit was een zeer geslaagde noodklus, we konden zonder al te veel zorgen de werkfok aan de kotterstag hijsen en de vaart verhogen, op weg naar de overkant.

Gaandeweg, na een of twee dagen, maakte de stress plaats voor ontspanning. Ook bij mij, nu ik zeker wist dat de mast redelijk goed verstaagd was, zolang we niet aan de wind zouden gaan varen, zolang de wind niet van voren kwam. We konden opnieuw genieten van de oceaan. Het geruststellen van Karin en Liselot lukte me nu veel beter, omdat ik er zelf in geloofde dat het allemaal goed zou aflopen.

We kregen weer oog voor de oceaan. We verbaasden ons over de enorme hoeveelheden zeewier dat voorbij trok. Gelukkig bleef niets hangen aan onze vleugelkiel, schroef of roerblad. We zagen ook talloze Portugese oorlogsschepen langskomen. Weinig complexe wezens, die kwallen, maar door de evolutie (daar istie weer, Darwin!) perfect aangepast aan het leven op de oceaan. Ze hebben een fleurig zeiltje waarmee ze op koers blijven en meterslange tentakels waarmee ze hun voedsel weten te vangen. We zagen een troep orka’s en veel dolfijnen. Geen dag is saai op de oceaan, ook als je verstaging heel blijft, mits je ziet wat er allemaal te zien is.

En toen, na zestien dagen op de oceaan, waren de drie Îles de Salut in zicht. Karins telefoon kwam tot leven met de mededeling: welkom in Frankrijk. Dat betekende dat we gewoon met ons Nederlands abonnementje konden bellen, appen, internetten. We gooiden het anker uit en namen gelijk een duik in het beschutte baaitje van Île Royale, enkele De eerste plonshonderden meters naast Île du Diable, Duivelseiland, waar Dreyfus gevangen zat vanwege een staatscomplot, een triest anti-semitisch drama aan het einde van de negentiende eeuw dat nog steeds  als een dieptepunt in de Franse geschiedenis wordt beschouwd: de Dreyfusaffaire. Ook Papillon zat er gevangen, diens verhaal is verfilmd, maar wel op een ander eiland. Ondanks deze zwaarmoedige geschiedenis liepen wij lichtvoetig, trots en opgewekt een rondje over het prachtige eilandje. Want we hadden de oceaan overgestoken! Tegenslagen overwonnen, teamgeest bewaard, samengewerkt én met elkaar genoten. Als vader ben ik apetrots op dit gezin, mijn eigenzinnige vrouw, en fantastische zoon en dochter, dat voelde ik op Île Royale sterker dan ooit, ooit tevoren.

Suriname lonkte. Na twee nachten gingen we ankerop. De stroming en wat wind sleurde ons met een machtige negen knopen (pakweg 16 km/uur), supersnel voor onze ondertuigde Catherine, over de ondiepe kustwateren van Frans Guyana naar de aanloopton van de Surinamerivier, waar we zoals gepland rond het middaguur van 10 februari aankwamen. We loefden op, zeilden zelfs even aan de wind, wat we maanden niet hadden gedaan. Ik keek omhoog, checkte de noodverstaging, de mast stond stabiel, stevig, ook bij deze wind. Tussen de oevers van de rivier lieten we de zeilen zakken en motorden stroomopwaarts, langs Paramaribo, verder de bruine rivier op. Onze berekening bleek juist; we hadden stroom mee, tot we vastknoopten aan de enige steiger voor jachten in Suriname, die van Marina Waterland.

Wat volgde was een heerlijke maand in dit prachtige land, met doorgaans ontzettend aardige mensen en heerlijk eten. Toch hing er een gespannen sfeer in het land: de verkiezingen kwamen eraan, zou Bouterse, de drugshandelaar die zich voordeed als politicus, de crimineel die het land al veertig jaar in de greep hield, accepteren als hij zou worden weggestemd? Daar kwam ook nog eens de verduistering van 100 miljoen Amerikaanse dollar bovenop, een enorme  domper voor het toch al kwetsbare land met een half miljoen inwoners. Van de ene op de andere dag had elke Surinamer er omgerekend een schuld van 200 U$ dollar bij! Bovenop de toch al torenhoge staatsschuld. Het slechte nieuws stond dagenlang op de voorpagina’s van de kranten, was het gesprek van de dag bij de warungs en winkels. En toch, ondanks corruptie en wanbeleid ademt Suriname levenslust, plezier, ontspanning en klinkt de muziek.

Na twee weken namen we afscheid van Joris en Liselot, die hun studie moesten oppakken. Dit gezin houdt het moeilijk droog bij afscheid. Het werd een tranendal op vliegveld Zanderij! Maar we waren ook blij, dat we twee maanden lang met elkaar waren geweest op deze bijzondere reis. Toen de tranen waren gedroogd stonden Karin en ik elkaar een beetje verdwaasd aan te kijken. Een rit huiswaarts volgde, met weinig woorden, maar veel gedachtes en gevoelens.

De dagen erna vonden we afleiding en gezelligheid bij onze nieuwe zeilvrienden aan de steiger van Waterland, Nederlandse zeilers die net als wij de sprong gingen maken naar de Cariben. Karin en ik hervonden onszelf de weken erop als duo, paar, koppel op reis. We maakten prachtige uitjes met ons huurautootje, dronken Parbo-biertjes met de buren. We werden gastvrij onthaald door een Nederlands-Surinaamse oud-collega en mede-Rotterdam-Delfshavenaar die vlakbij de marina woont. Dankzij haar en haar aardige vriend begrepen we steeds meer van het land en de politiek. Terloops lazen we in de krant berichten uit China die we toen nog weinig aandacht gaven. Ook toen de eerste berichten vanuit Italië binnenkwamen, betrokken we dat niet op onszelf, noch op Nederland. Hoe naïef waren we! Inmiddels was het de eerste week van maart. Tijd om verder te gaan.

En daar gingen we, de rivier af, stroom mee, we zeilden in drie dagen naar Tobago. Daar, in de baai van Charlotteville, Man of War Bay, het noordelijkste puntje van het eiland, lieten we op 10 maart het anker vallen om het pas in juni weer op te halen. De ankerketting was begroeid, wij hadden ons niet verplaatst, maar de wereld was veranderd, niet alleen op Tobago, overal, niets was meer vanzelfsprekend. Ook niet dat je als zeiler kan gaan en staan waar je maar wilt, zolang je je keurig hield aan regeltjes van douane en immigratie, kon je als zeiler overal heen. Nu konden wij helemaal nergens heen. Tobago, springplank naar tientallen Caribische eilanden, bleek geen startpunt maar voorlopig eindpunt van onze reis. Het enige dat we konden doen was afwachten. We probeerden nog wel de Curaçaose en Bonairiaanse overheden te overreden om ons toe te laten. Tevergeefs. Wachten was onze enige mogelijkheid. Wat deden we die maanden? Zwemmen, tonijn fileren, bakken, gitaar spelen. Weer zwemmen. Boodschappen doen in het dorp, waar we er na enige tijd helemaal bijhoorden als tijdelijke dorpsgenoten. Tussendoor deden we enkele klusjes aan de boot. Ik voelde rust in mijn hoofd, ontspanning, schreef muziek en songteksten. We hadden af en toe een gezellig praatje en later een barbecue met onze fijne buren van de Shady Lady, zeezwervers, vrijbuiters. Toen de lockdown werd versoepeld, huurden we een autootje en kriskrasten een week lang over het eiland, maakten wandelingen dwars door het schitterende regenwoud en verbaasden ons erover dat wij met Shady Lady, waarmee we nu bij Mr. Gray bier konden drinken met Marvin Gay uit de speakers, de enige zeilers waren die op dit paradijselijke eiland waren. Andere boten, honderden, zochten hun heil bij bekendere bestemmingen: Grenada, Martinique, de Grenadines. Nu hadden wij het gevoel dat we dit eiland hadden herontdekt, vijf eeuwen nadat Columbus voor het eerst de groene heuvels zag. Zijn naam schrijf ik nu op, maar noemde ik toen niet, want ook op Trinidad en Tobago, kortweg T&T, tegenwoordig één land, drong het besef door, terecht, dat Black Lives Matter en dat de wereldgeschiedenis doorgaans vanuit westers perspectief wordt beschreven. De toekomst van het standbeeld van Columbus in de hoofdstad Port of Spain was onderwerp in de kranten van T&T. In Charlotteville was er weinig van te merken. Sharon – de stoere uitbaatster van het enige hotel in het dorp die niet met zich liet sollen, zelfs de lokale politie had ontzag voor haar – bleef me ‘darling’ noemen, en schoof onder de toonbank tien bier in mijn boodschappentas. ‘Enjoy!’ riep ze me na, vergezeld met een vette knipoog.

En zo schoven de dagen, weken, maanden voorbij. Toen kwam het nieuws dat wij ons met de boot mochten verplaatsen binnen de territoriale wateren van T&T. We namen afscheid van Shady Lady, we’ll meet again, don’t know where, don’t know when, en zeilden naar de volgende baai: Bon Accord. Daar lagen we als enige boot voor anker, veilig achter een groot koraalrif. Elk cliché van een tropisch eiland werd hier bevestigd, met als enige geluid het ruisen van de palmbomen en het geklots van lieflijke golfjes tegen de romp van Catherine. We verzonnen allerlei smoezen om nog maar een weekje te blijven, waarom niet, en nog een week, morgen dan, of toch maar overmorgen? Uiteindelijk raapten we de moed bij elkaar en gingen op weg naar onze voorlopige eindbestemming: Chaguaramas, Trinidad.

De drempel van de baai bij Bon Accord is tijdens vloed amper twee meter, onze Catherine schoof met een enkele decimeter over de zandbodem. Spannend. Maar het ging goed en we voeren de laatste zeilnacht in van onze reis. Een heerlijke nacht, waarin alle herinneringen van het afgelopen jaar, zoals in deze en vorige blog beschreven, door mijn hoofd schoten. De volgende ochtend lagen we in Trinidad aan de steiger van Peake Yacht Services, een professioneel, gastvrij en net haventje en werf. Hier deelden we verhalen met andere wereldzeilers, het was een warm bad van mensen van allerlei pluimage, gretige jonge zeilers, een zwangere jongedame, een uitgezeilde oudere dame, een rechtse Amerikaan en progressieve Europeanen, een Brexiteer, een Londense goedzak, en een hartelijke groep Fransen. Iedereen was anders, maar we waren allen één: wereldzeilers, in een poging te leven op de dag, niet morgen maar nu het kan, ieder op zijn of haar eigen schuit, op zoek naar de vrijheid die ons nu tijdelijk was ontnomen.

We motorden Catherine naar de kraan, de banden werden onder haar romp bevestigd, de kraan tilde haar omhoog, haar onderkant zag er verrassend goed uit. Ze werd naar haar plaatsje op het land gereden. Hier mag ze uitrusten, op de kant, tot we onze reis hervatten. Wanneer dat kan weten we niet. De grens van T&T is dicht, niemand mag het land in. Dat is de realiteit van het coronajaar 2020. Karin en ik boekten een vlucht naar Amsterdam, er ging maar één vliegtuig per maand naar Europa, dus we besloten deze te nemen. Een rib uit ons lijf, dat wel. God zegene de greep, we zien wel wanneer de grenzen open gaan, wanneer we weer terug kunnen. En toen stonden we ineens op een vrijwel uitgestorven Schiphol. Mijn broer, de laatste die ons uitzwaaide vanaf de Van Brienenoordbrug in Rotterdam, was de eerste die we zagen, hij stond als enige op een uitgestorven Schiphol op ons te wachten. Een elleboog, een voorzichtige omhelzing. Joris kwam later aangelopen en reed ons naar huis. De ruitenwisser veegde de laatste beelden van Catherine en de Caribische Zee weg, de tropische hemel maakte plaats voor de grijze lucht waaruit Hollandse regen viel op platte polders. We zijn thuis, vertrouwd, maar in een veranderde wereld. We gingen op reis, op zoek naar afgelegen plekken en onbedorven baaien waar de wereld is zoals die altijd is geweest. Wat we vonden is een wereld die voor iedereen is veranderd. De tijd zal het leren of de tijd weer wordt teruggedraaid, of we die vertrouwde wereld van vroeger nog zullen vinden, als we onze reis hervatten, met onze Catherine, verder van huis, langs de Caribische eilanden en dan weer verder. Waarheen? Dat weten we nog niet, we gaan het zien.

Eric