Waarnaartoe als je nergens heen kunt?

Tobago, Charlotteville 26-03-2020

We gaan even terug in de tijd, een week geleden. Ochtend. We zitten in de kuip, bakje koffie in de hand. ‘Wat zijn onze opties?’ vraagt Karin. De ernst van de Coronacrisis is tot overal in de wereld doorgedrongen. Ook hier, in de Cariben. Voorlopig liggen wij met onze Catherine nog aangenaam in de baai van Charlotteville, Tobago. Een prachtige omgeving, groene heuvels, schilderachtig dorpje, helder en warm water om heerlijk in te zwemmen en snorkelen, honderden visjes krioelen om onze boot, een feestmaal voor tonijnen en dorades, die hier uit pure vreugde een sprongetje maken als ze hun buik hebben volgegeten. Vissers komen elke dag langs met hun vangst: ‘Beautiful tuna today! Lobster Mahi! mahi!’ Nee dank je, vandaag niet, morgen ook niet, nog steeds boert de tonijn op die we op de Atlantische oceaan hebben gevangen. Het is hier prettig, maar als we weg willen of moeten, waarheen?

Ik waag een poging ons overlegje te structureren. ‘Oké, we kunnen vanuit Tobago vier kanten uit: noord-, oost-, zuid- en westwaarts, laten we elke mogelijkheid bekijken’, begin ik. Karin zegt direct: ‘oostwaarts valt af, terug naar Suriname, echt niet. Tegen de stroom en wind in, nee dank je.’ Mee eens. ‘Noordwaarts’,  vervolg ik. ‘Als we noordwaarts gaan, varen we langs al die mooie eilanden die eigenlijk het doel van onze zeilreis waren.’ Elke zeiler droomt ervan: van zuid naar noord langs de Grenadinen met de Tobago Keys, droomeilandjes voor elke ankerende wereldzeiler. Dan omhoog via Sint Vincent, Sint Lucia, het Franse Martinique, Dominica, Guadeloupe, om vervolgens via een boel andere eilandparadijsjes bij Sint Maarten aan te komen. Tegen die tijd begint het orkaanseizoen, en waren we van plan om zuidwaarts te koersen richting Bonaire of Curaçao.

Ik noem noordwaarts tegen beter weten in, want steeds meer eilanden weren buitenlandse boten. De één na de andere reisbeperking gaat van kracht. Karin: ‘Zojuist lees ik dat ook Grenada en Sint Vincent, een van de laatste eilanden waar je als zeiler nog kon inklaren, dicht zijn. Martinique en andere eilanden zijn in lockdown. Hoe verstandig is het om nu die reis noordwaarts te beginnen?’ We weten allebei het antwoord. Niet slim. Als je al wordt toegelaten tot een eiland zal de ontvangst uiterst koeltjes zijn. Twee weken quarantaine, of nog langer. Beperkte toegang tot winkels en voorzieningen. Als die al open zijn. ‘Ik heb er geen goed gevoel bij’, zegt Karin. Ze noemt een paar bevriende zeilers die nu op verschillende eilanden vast zitten. De een ligt beter dan de ander, maar allemaal raden ze ons aan: blijf lekker op Tobago. Hier is nog geen corona gemeld, we kunnen aan land, de winkels zijn vol en de mensen aardig. Alles koek en ei. Maar we kunnen hier niet voor altijd blijven liggen. Er is werk aan de winkel met de boot. De schroefas hou ik de laatste maanden in de gaten. Wellicht moeten de waterkeerringen worden vervangen. Niet acuut, het gaat nog goed. Maar we moeten wel het water uit. Dus gaan we door met de overige opties: zuid- en westwaarts.

Ten zuiden van Tobago ligt Trinidad. Samen vormen ze een land. Trinidad is de geboortegrond van mijn favoriete schrijver V.S. Naipaul, nobelprijswinnaar, een soort Engelstalige Geert Mak die naast knappe non-fictieboeken ook geweldige romans heeft geschreven. Trinidad heeft dankzij Naipaul voor mij altijd een magische klank gehad. Zo gaat hij in ‘A Way in the World’, boek over Trinidad, terug naar de tijd van Eldorado, goudkoorts, Sir Walter Raleigh (hij kreeg Engeland aan de tabak) en zijn eigen jeugd op Trinidad. In het kielzog van Naipaul naar Trinidad, dat lijkt me wel wat. ‘Trinidad?’ opper ik. Het lijkt een mooie oplossing, want Trinidad heeft veel voorzieningen voor zeiljachten, we kunnen de boot op de kant zetten en tijdelijk achterlaten als we naar Nederland gaan. Toch voelt het ook ongemakkelijk. Karin: ‘Er zijn best veel berichten over criminaliteit.’ Ik maak me ook zorgen over Venezuela, dat op enkele mijlen afstand ligt. Toen we vertrokken uit Nederland zei ik: ‘We weten niet waar onze reis ons brengt, ik weet wel waar we met een grote boog omheen varen: Venezuela.’ Toch houden we Trinidad als optie. We bellen met de autoriteiten. Mogen we erheen varen? Dat mag. We bellen met de jachthaven – vol, maar we kunnen op de kant.

Het is inmiddels middag. We nemen een duik, lunchen met mango’s, gisteren gekocht  van de vriendelijke Mr. Dean, een van de zichtbaar arme dorpsbewoners die met verkoop van vruchten uit eigen tuin het hoofd boven water probeert te houden. Vooral verkoop aan toeristen levert wat op. Want andere dorpsbewoners hebben dezelfde fruitbomen in de tuin staan. De laatste toeristen vertrekken met de laatste vliegtuigen, achterblijvers zoals wij – er is maar één andere boot – brengen nog wat geld in het laatje. Die andere boot, de Shady Lady uit Scheveningen, zeilt al meer dan twintig jaar over de wereldzeeën. Menig avond drinken we bier met de bemanning. Hoe lang duurt het voordat bevoorrading van bier en andere levensmiddelen in de knel komt? We zijn een beetje bevreesd dat de sfeer in dit gemoedelijke plaatsje dan wel eens radicaal kan omslaan. Ook daarom willen we een bestemming hebben, waar we heen kunnen als het nodig is en waar we veilig zijn tijdens het orkaanseizoen. Dat staat voor de deur: vanaf juni moeten we ergens in de orkaanvrije zuidelijke Cariben zijn. Of terug zijn in Nederland. Maar dat willen we niet. Andere zeilers overwegen wel die route naar huis. Hun probleem is: de Azoren zijn ook gesloten voor jachten. En zo blijven er steeds minder opties over voor de inmiddels tientallen Nederlandse en andere zeiljachten waar we contact mee hebben of goed bevriend mee zijn. Trinidad blijft daarom plan B.

Na de mango’s van Mr. Dean bekijken we de laatste windrichting: westwaarts. ‘Bonaire! Dat zou ik het liefst willen’, zegt Karin. Het eiland is een bijzondere gemeente van Nederland, evenals de bovenwindse eilanden Saba en Sint Eustatius, ofwel de BES-eilanden. Je zou verwachten dat Nederlandse jachten daar toch welkom zouden zijn? ‘Je weet dat Bonaire dicht is, ook voor ons. We kunnen ons er boos over maken, maar dat helpt niet. Bonaire is gesloten’, zeg ik resoluut. Ons gesprekje over de opties loopt vast, onze stemming wordt sombertjes als we ons realiseren dat ook Aruba en Curaçao dicht zijn. Zelfs voor Nederlandse jachten. Hier, in Trinidad en Tobago, zou onze rondreis door de Cariben beginnen. Maar het lijkt er meer op dat dit het eindpunt wordt.

‘Ik voel me kwetsbaar’, verzucht Karin. Ik ook, maar probeer mijn ongemak voor haar verborgen te houden. Dat gevoel is versterkt door een incidentje enkele dagen terug. Op de terugweg van een bezoekje aan het strand met onze trouwe, maar piepkleine bijboot ‘Billy’, ging het mis. Billy sloeg lek. Een van de twee luchtkamers was geheel leeggelopen, op 50 meter van Catherine sloegen we om. Allebei kopje onder. We kwamen weer boven, Karin was oké, daarna had ik gelukkig de tegenwoordigheid van geest om de kraantjes van de buitenboordmotor, vrijwel geheel onder water, dicht te draaien. Twee Franse buren zagen het, stapten in hun bijbootje en schoten ons te hulp. De twee dagen erna was ik bezig met het oplappen van Billy en de buitenboordmotor. Dat is gelukt, maar we voelen ons sindsdien extra kwetsbaar: we waren afhankelijk van anderen die ons af en toe een lift gaven. Het is niet ondenkbaar dat Billy binnenkort definitief de geest geeft. De laatste druppel lijm is verbruikt. Tuurlijk, er is altijd wel een visser of de fijne mensen van de Shady Lady die ons willen helpen. Maar toch. Als zeiler wil je zelfstandig blijven. De twee Franse boten zijn inmiddels vertrokken naar Trinidad. Hun backup is er niet meer. Shady Lady en wij staan er in Charlotteville nu alleen voor.

Dan peppen Karin en ik elkaar op. We maken ons boos dat landen en eilanden binnen het Nederlandse koninkrijk doodleuk Nederlandse paspoorthouders kunnen weigeren. ‘We moeten iets doen’, zegt Karin. Er borrelt iets. ‘Weet je wat’, zeg ik, ‘we schrijven een open brief, die richten we aan de regering van Curaçao én aan de Nederlandse minister van buitenlandse zaken, waarin we aandacht vragen voor ons en andere Nederlandse zeilers die in een vergelijkbare situatie zitten. En mocht die brief in een anonieme mailbox verdwijnen: we sturen hem ook door naar de grootste krant van Nederland.’ Karin is duidelijk: ‘Doen we!’ Somberheid en passiviteit slaan om in energie. Ik rammel in no-time die brief in elkaar, zoek op internet wat officiële mailadressen op. Via een bevriende zeiler krijg ik het mailadres van een redacteur van de krant. Hij reageert direct, de volgende dag heeft hij stukken uit onze brief en ons blog tot een artikel gesmeed. Tot onze verbazing, nog voor dat is geplaatst, belt de plaatsvervangend Nederlandse vertegenwoordiger op Curaçao. Een hartelijke, maar krachtdadige stem. ‘We hebben uw brief ontvangen. Ja, we gaan ermee aan de slag. Om hoeveel zeilers gaat het?’ Er ontstaat een hotline met deze fantastische vertegenwoordiging van Nederland. We schatten hoeveel zeilers er in het gebied zijn. 100. Hoeveel er naar Curaçao willen. 40, pakweg. Want daar willen we heen, beter dan Bonaire, op Curaçao zijn meer voorzieningen, ook tijdens het orkaanseizoen. Daar zijn we veilig. ‘U zult twee weken in quarantaine moeten.’ Geen probleem. Al snel komt de voorlopige toezegging: ‘Goed nieuws. U bent welkom op Curaçao.’ Via de facebookgroep voor Nederlandse zeilers in de Cariben maken we het bekend. We zeggen: ‘het ziet er goed uit’. Want veel is nog onduidelijk. Wat is de procedure? En vooral: wat is een ‘Nederlands’ jacht? Nederlandse vlag én Nederlandse opvarenden is duidelijk. Maar een Franse boot met Nederlanders, of een gemengde bemanning op een Nederlandse boot? Zijn onze lieve vrienden van de Nederlands-Belgische Giramondo welkom? Dat moet nog worden uitgezocht. Tot daar duidelijkheid over is lijkt het ons, in overleg met de vertegenwoordiger, beter nog even een voorbehoud te maken. Wel inventariseren we op facebook welke boten naar Curaçao willen. Een dag na de oproep zijn er al bijna 40 aanmeldingen. Dat hadden we aardig ingeschat!

We zijn nu bijna een week verder. Alles wijst erop dat we binnenkort naar Curaçao kunnen zeilen. Zijn we opgelucht? Tuurlijk. Onze boot kan daar tijdens het orkaanseizoen op de kant. En vanaf daar zullen na enige tijd wel weer vliegtuigen naar Nederland vertrekken. Bovendien kunnen we ons nuttig maken, met de door ons ontwikkelde en uitgegeven taalmethode voor de Cariben ‘Nederlands onder de zon’. Maar we hebben ook dubbele gevoelens. Want niet al onze zeilvrienden zullen welkom zijn in Curaçao. Onze Duitse vrienden, drie boten, die we in Porto Santo hebben leren kennen bijvoorbeeld. En hoe zit het met Belgische boten? Waar kunnen die heen? Wellicht dat in een later stadium ook voor hun de regels door Curaçao kunnen worden versoepeld. We hopen het. En wat doen de Fransen? Hun eilanden zijn niet veilig tijdens het orkaanseizoen, hoewel best veel zeilers een gokje wagen en hun boot daar laten. Veel is nog onduidelijk voor de meeste zeilers. Wij hebben voor de Nederlanders een oplossing gevonden, hopelijk loopt het voor iedereen goed af. Omdat we de Curaçao-actie zijn begonnen krijgen we ook veel vragen van zeilers die misschien niet naar Curaçao mogen. Ons advies: neem contact op met je eigen ambassade of vertegenwoordiging op het eiland waar je naartoe wilt. Daar kunnen dingen in beweging worden gezet, daar kunnen mensen met elkaar in overleg. Boos worden op een weigerachtige douanebeambte of de kustwacht die boten wegstuurt, zoals ook op Curaçao is gebeurd, heeft geen zin. Die mensen doen gewoon het werk dat hen is opgedragen. De coronacrisis raakt ons, zeilers, maar vooral ook de plaatselijke bevolking, die ons hier gastvrij ontvangt. We duimen dat hier geen pandemie uitbreekt. Dat kunnen de eilanden in de Cariben niet aan. De gezondheidszorg is er niet op berekend. We wensen iedereen het beste, zeilers, maar vooral de bevolking hier, op andere eilanden in de Cariben en in Nederland. Aan iedereen: hou je haaks, zet ’m op, wees aardig en help elkaar.

Liefs, ook van Karin,

Eric

Een dag nadat we bovenstaand blog hebben gepost krijgen we een enorme domper te verwerken. Eigenlijk twee dompers. 1. We zijn niet meer welkom op Trinidad. Plan B vervalt dus. 2. We kregen een belletje. Er is een kink in de kabel bij Curaçao: de regering daar is nóg strenger, we zijn (nog) niet welkom. De Nederlandse vertegenwoordiging doet er samen met Buitenlandse Zaken alles aan om het voor de groep zeilers toch nog voor elkaar te krijgen. Maar voor nu moeten we hier blijven. We hebben intensief contact, ze houden ons op de hoogte. O ja, Trinidad en Tobago gaan morgen ook in lockdown. Van dat woord had ik tot twee weken geleden nooit gehoord. Hoe snel kan de wereld veranderen…

Suriname – Tobago: traantjes en biertjes

Charlotteville, Tobago 10-3-2020

Tijdens de laatste dagen van ons verblijf in Suriname was Marina Waterland,  de enige fatsoenlijke steiger in Suriname waar zeiljachten kunnen afmeren,  behoorlijk leeggelopen. Dat begon met het vertrek van Liselot en Joris. We brachten ze naar vliegveld Zanderij, een uur rijden. Dag pa, dag ma, wees voorzichtig, maar geniet vooral van jullie zeilreis! Dag Joris, succes met je stage bij de Volkskrant. Dag Liselot, geniet van de paar weekjes in Rotterdam voordat je voor je coschap naar Perth in Australië vertrekt. Ik gaf ze beide een zoen op hun slaap, het meest tedere plekje waar je je meest dierbaren een liefdevolle kus geeft. Een laatste omhelzing, ze draaiden zich om, gingen op weg naar de paspoortcontrole. Een zwaai, een handkus, en weg waren ze. Karin en ik bleven verdoofd achter. We besloten even te gaan zitten op een eenvoudig terrasje, op plastic stoeltjes, met een koude frisdrank uit een pakje en een rietje. Zwijgend dronken we het suikergoedje op, sloften naar de auto en reden terug naar de boot. We zwegen, maar dachten hetzelfde: wat gaan we die twee missen.

Tijdens de rit kwamen we weer langzaam tot onszelf. Halverwege passeerden we de gesloten bauxietmijn van Suralco, ooit de economische levensader van het land. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam zestig procent van het aluminium voor de Mustangs en Vliegende Forten van de Amerikanen uit deze mijn. Nu ligt het er verlaten bij, alsof het van de ene op de andere dag achtergelaten is, een neefje van Tjernobyl. Roestige graafmachines, met de scheppen de lucht in alsof ze willen zeggen: laat ons werken, we kunnen het nog, we willen zo graag. Verlaten fabriekshallen, enorm, losse golfplaten, je kijkt zo door de bouwwerken heen. Een gigantisch door prikkeldraad omringd spookgebied, bij uitstek geschikt voor een spannende Hollywoodproductie. Maar Hollywood heeft waarschijnlijk nooit van Suriname gehoord.

Aangekomen bij de marina begroet onze olijke gastheer Runo ons: ‘ja man!’. We ploffen neer in de kuip van onze gastvrije Catherine. Met een koud biertje in de hand zijn we weer terug in de werkelijkheid: het mooie Suriname, de fraaie marina aan de groene Surinamerivier, met de gezellig buren waar we in de loop van de tijd een fijne band mee hebben gekregen. Dirk en Paula, zij stapt op en af terwijl Dirk met vrienden zijn boot Delizia naar en door de Cariben zeilt. Waarschijnlijk liggen we rond de zomer in dezelfde jachthaven op Bonaire. Schipper Rienk van Jive met opstappers Senna en Marek, een bijzonder trio; de één spraakzaam, de ander gereserveerd, de ander altijd vrolijk. Elke avond zegt wel iemand: zullen we een biertje doen? En dan zijn er Rosan, Arnout en hun peuter Berend, zeilend op hun Doejong, die dan weer met meloen, dan weer met een koud biertje of zelfgemaakte cocktail op de steiger staan, opgewekt en gretig in de startblokken voor weer een boeiend gesprek en gezellig avond.

De Jive is inmiddels vertrokken naar Tobago, Paula is al terug in Nederland, als wij de trossen losgooien. Runo en Dirk helpen wat met de lijnen, Dirk handiger dan Runo, ze staan ons op de steiger uit te zwaaien. Ik zet koers naar de riviermonding, vijf uur motoren in het vooruitzicht, en kijk Karin aan. Waterige ogen, nee, zelfs tranen. Wat is er nou? ‘Ik ben gehecht geraakt aan dit land’, zegt ze. ‘Suriname is mooi, de mensen zo aardig en gastvrij. Maar het land is kwetsbaar, ik hoop zo dat het beter zal gaan.’ Karin doelt op de verkiezingen, 25 mei. ‘Die Bouterse brengt het land naar de afgrond, Suriname verdient een betere president.’ Ik kan het alleen maar met haar eens zijn. De corruptie, vriendjespolitiek, politici met kleverige handen van de drugs, hoge ambtenaren die zichzelf verrijken met publiek geld. Het is verschrikkelijk. Tijdens ons verblijf kelderde de munt en trok de Amerikaanse FED de handen af van de Surinaamse dollar. Het laatste nieuws:  de Surinaamse bank heeft 100 miljoen (!!) Amerikaanse dollar, volgens andere berichten zelfs 250 miljoen dollar, verduisterd. Iedereen heeft het erover, schande, maar ja, verzucht men, zo gaat dat in Suriname. Ik heb een keer gelezen dat een volk de leider krijgt die het verdient. Ik hoop dat dat ook voor Suriname geldt.

Ik heb me serieus voorgenomen van dit verhaal een zeilblog te maken, over zeeën,  stroming, koersen, zeilvoering en andere nautische onderwerpen, we zeilen tenslotte in het kielzog van de grote ontdekkingsreizigers, maar sta mezelf toe nog iets meer over Suriname te zeggen.  Want we zeilen, maar zijn in de eerste plaats reizigers, willen meer weten over de landen waar we zijn. In het binnenland is het een en ander gaande. Je ziet het al op de wegen vol kuilen richting die verwaarloosde hoofdstad Paramaribo, een beschermde Unesco-plek, maar  ook een vervallen zooitje met hooguit hier en daar een mooi gerestaureerd gebouw. Helaas gaat het verval in de tropen sneller dan restauratie, dus de toekomst van Paramaribo ziet er somber uit. Het verkeer staat vast, al jaren is er geen investering gedaan in het wegennetwerk. Op de wegen naar de havens bij Paramaribo rijden de vrachtwagens met gigantische boomstammen af en aan: het bos wordt gesloopt. Verder weg, op de grens met Brazilië, is een ander drama gaande. Tienduizenden illegalen uit Brazilië drommen er samen, op zoek naar goud. Al sinds de zestiende eeuw, toen Eldorado nog achter de horizon zou liggen, trekken gelukszoekers hier het woud in. Nu zijn het de Brazilianen, ze zoeken naar hetzelfde goud als die allereerste sloebers, die vlak na Columbus in het regenwoud hun geluk zochten, maar bijna allemaal verkommerden en als sloebers stierven. De huidige gouddelvers leven in zelfgestichte stadjes, waar wetteloosheid en hoererij heersen, zo hoorden wij van een Nederlands-Surinaamse kennis uit het Rotterdamse, die tegenwoordig vlak achter de marina woont. Nog erger: de goudzoekers gebruiken kwik, dat in de rivieren terechtkomt en zich ophoopt in de voedselketen. Benedenstrooms worden hierdoor mismaakte kinderen geboren. Suriname: land van ongekende schoonheid en vreselijke tragiek. Dat roept bij Karin dat gevoel op waardoor ze een traantje moet laten. Maar: we blijven optimistisch, op weg naar 25 mei, de stem van het volk, op weg naar exit Bouterse. Zoals Runo zou zeggen: ‘ja man!’

We stuiven de rivier af, het tij is gekenterd, stroom mee, na vijf uur is de uiterton in zicht. Vóór ons ligt een Chinese boot: een baggeraar. De riviermonding van Paramaribo is bij eb maar vier meter diep. Dichtslibben van de vaargeul dreigt. Al baggerend vergroot China zijn invloed in dit deel van de wereld, zoals je ook elders in Suriname steeds meer Chinese invloeden ziet. Bedrijven, supermarkten, grote borden met Chinese opschriften. China is één van de weinige landen waar decembermoordenaar Bouterse zich nog kan vertonen. We laten de baggeraar aan stuurboord en koersen richting Tobago. Elk uur komt er een metertje diepte bij. Gelukkig, want vier meter diepte voelt onveilig, onprettig, ook omdat de zeekaarten hier minder betrouwbaar zijn. Tobago is 450 mijl verderop, we hebben een stevige stroming mee, we verwachten drie á vier dagen onderweg te zijn. De wind blaast vrij constant. Vijftien knopen, dan weer wat meer, maximaal vijfentwintig. Ideaal. We zeilen behoudend: onze voorstag is provisorisch gerepareerd en die ontzien we. De kotterstag met werkfok doen het prima. Nou vooruit, als de wind aantrekt, nog maar een rifje. We gaan toch als een speer met die stroom. Het zeilt superrelaxed. Toch, ergens in de onderbuik, knaagt een onbehaaglijk gevoel. We zeilen langs de kust van Brits-Guyana en naderen Venezuela, waar af en toe gevallen van piraterij worden gemeld. Wij maken gelukkig niets mee, er gebeurt niets verdachts.

We worden opgeroepen door één van twee langzame schepen die met elkaar opvaren en onze koers kruisen: kabeltrekkers, op weg naar Suriname of Brits Guyana. Of we afstand willen houden. Dat waren we al van plan ja, maar toch goed dat hierover gecommuniceerd wordt om misverstanden en gevaarlijke situaties te voorkomen.

En daar komen ze: dolfijnenvrienden! Enthousiast sprinten ze op ons af, hupladié, de lucht in, joepie, spring, spring, het zijn er maar tien of zo, maar wat een plezier maken ze met elkaar, ze spelen tikkertje, zwemmen achter elkaar aan, zoef, razendsnel. Dan zijn ze weer weg. Zo gaat de tweede dag voorbij. De zon gaat onder. Wat een mooi rood vlekje daar aan de horizon! Maar naarmate de zon verder zakt, wordt het vlekje steeds feller. Vreemd. Wat is dat? Op de kaart, via de AIS, zien we een drukke activiteit. Wel tien boten op dezelfde plek. Moeilijk manoeuvreerbaar, staat erbij. Het duurt ruim een uur voordat we een beetje kunnen zien wat er gaande is. Oliewinning, op grote schaal. Supertankers liggen klaar om bij een van de boorplatforms – we tellen er zes – zich vol te laten lopen. Hier is de wereldeconomie in volle gang. Schepen uit Singapore, de Verenigde Staten, Panama, noem maar op, allemaal komen ze hierheen want hier is het vloeibare goud, dit is het huidige Eldorado: olie. We varen er langs in de nacht, de enorme vuurbal verblindt ons en domineert de nachtelijke hemel gedurende een uur of zes. Hoeveel energie wordt verspild, hoeveel CO2 gaat hier de lucht in, alleen al door dit affakkelen? Vergelijkbaar met het dagelijks energieverbruik van Rotterdam?

Dag drie sukkelt voort. De stroomt zuigt ons als het ware naar Tobago. Waar we aan het begin van onze reis nog gespannen toeleefden naar de driedaagse oversteek van de Golf van Biskaje, beleven we deze driedaagse tocht als een gezapig uitje. De verveling dreigt toe te slaan als land in zicht komt: Tobago! Op 31 juli 1498, tijdens zijn derde grote reis, zeilde Columbus in dezelfde buurt, maar iets zuidelijker. Hij zag niet Tobago, maar drie heuvels, hij had een nieuw eiland ontdekt, en met de Heilige Drievuldigheid in gedachte noemde de vrome Columbus het eiland ‘Trinidad’, dat tegenwoordig met Tobago een land vormt. Wij, bescheiden plezierzeilers van de Catherine, varen niet in zijn kielzog mee naar de zuidkant van Trinidad. We zouden wel willen, maar Venezuela ligt te dichtbij, we vrezen de piraten. Tussen Venezuela en Trinidad ligt de Golf van Paria, waar de bekende Orinoco-rivier in uitmondt. Daar beleefde één van de grootste natuuronderzoekers ooit, Alexander von Humboldt, zijn grootste avonturen. Humboldt was een grote inspirator voor Charles Darwin. En Charles Darwin, op zijn beurt, slaagde erin antwoorden te vinden op alle levensvragen. Ook op vragen die nog niet eerder gesteld waren en pas anno 2020 actueel zijn. Bijvoorbeeld hoe het kan dat de mens en virussen als het Corona zich evolueren tot wat ze zijn. De lijntjes tussen Catherine, Karin, mij, Trinidad, Tobago, Columbus, Humboldt en Darwin zijn flinterdun, maar ja, dit soort gedachtes krijgt een kans als je drie dagen op een bootje zeilt richting de Cariben.

Nog een piepklein stukje varen. We ronden de noordkaap van Tobago, laten de zeilen zakken, varen langs Mable Rock en de London Bridge Rock, varen dan de prachtige baai van het plaatsje Charlotteville binnen. We zwaaien naar de bemanning van de Jive, maken kennis met Ype van de Free. In vijftien meter diepte ligt ons anker op een zandbodem, Catherine ligt kabbelend in de Caribische Zee, terwijl wij ons ankerbiertje opentrekken. We zijn in de Cariben!

Eric

Welkom thuis

Vlucht Suriname-Nederland 21-2-2020

Het is acht uur ’s ochtends, we worden wakker van het geluid van regen op het dek. Hoewel we normaal gesproken bepaald geen ochtendspetters zijn, staan we binnen een aantal minuten met zijn vieren op het dek te douchen in de stromende regen. Zoet water op je huid, eindelijk!! Euforisch springen we de heerlijk warme zee in. De eerste plonsOmdat we nog heel veel water in de tanks overhebben, trakteren we onszelf daarna op een heerlijke warme douche. De avond ervoor waren we aangekomen in het rustige ankerbaaitje voor het eilandje île Royale, een van de eilanden voor de kust van Frans Guyana. Nadat we een fles bubbels soldaat hadden gemaakt, waren we al gauw in een diepe, ononderbroken slaap beland.
We blazen gauw de bijboot op om aan land te gaan en met wiebelende benen lopen we een rondje om het eiland. Net als op de twee buureilanden staat er een gevangenis, waar nu een museum van is gemaakt. We zien voor het eerst in twee weken andere mensen: dagjestoeristen komen met bootjes vanaf het vaste land om een dag op het eiland rond te lopen en te picknicken. Verder is het op een aantal agouti’s, apen en wilde kippen na, een onbewoond eiland vol met palmbomen. Er zijn geen voorzieningen voor de uitgehongerde zeiler die snakt naar vers fruit en groenten en we besluiten de volgende ochtend te beginnen aan onze laatste etappe, naar Suriname. Die avond komt er een Frans zeiljacht aan in de baai en op de steiger vertelt de crew dat zij ook net zijn aangekomen van hun Atlantische oversteek. We wisselen enthousiast onze ervaringen uit en staan al gauw een uur te kletsen. Hun schipper is achtergebleven op zijn schip omdat hij last heeft van zijn knie na een valpartij. Als ‘Chief Medical Officer’ komt mijn medische kennis goed van pas als ze mij die avond met hun bijboot ophalen voor een doktersconsult bij hen aan boord. Ik geef de patient een voorraadje pijnstillers en wat adviezen. Later in Suriname hoor ik van andere zeilers, die een dag na ons vertrek waren aangekomen, dat de schipper de volgende dag al aan het wandelen was op het eiland.

De laatste etappe verloopt spoedig dankzij de ‘North Equatorial Current, een stevige noordwestelijke stroming langs de kust van Zuid-Amerika. We sjezen met de juiste getijdenstroming mee over de Surinamerivier het land in. Voor mij een bekend gezicht; meer dan vier jaar geleden ben ik voor mijn studie in Suriname geweest. We zien na enkele mijlen Paramaribo opdoemen, met Fort Zeelandia, de gezellige waterkant en de 40 meter hoge Jules Wijdenbosch brug, waar wij ruimschoots onderdoor passen.  Al gauw zijn we de stad weer uit en lijkt het alsof we midden in de jungle zijn beland. We leggen aan in de marina (lees: 1 steiger met 8 plaatsen) van het Waterland Resort. Het is de enige steiger voor zeiljachten in Suriname. Bij aankomst proosten we wederom op onze overwinning, deze keer met ijskoud Parbo bier. De manager van het resort, Runo, een vrolijke rastafari met haar tot zijn billen, zegt ‘welkom thuis’! Zo voelt het ook wel een beetje als je tegen iedereen Nederlands kan praten, ook al heb je net de oceaan overgestoken.
Dat het er in dit land toch wel heel anders aan toe gaat, merken we al snel tijdens het inklaren. Met onze eigen huurauto gaan we op pad. Kapitein Eric achter het stuur en ik als ‘Head Navigator’ in de bijrijdersstoel met Google maps paraat om ons door het hectische verkeer van Paramaribo naar het juiste adres te leiden. Bij het eerste adres dat we bezoeken, de maritieme autoriteit, staat de kapitein zo veel papierwerk te wachten dat hij kramp krijgt in zijn handen. Vervolgens komen we drie minuten over twee aan op het volgende adres, de immigratiedienst. Helaas was het om twee uur sluitingstijd en was de betreffende ambtenaar punctueel met uitklokken. We kunnen het de volgende dag weer proberen.
Joris en ik hebben tien dagen de tijd om Suriname te verkennen. In deze korte tijd leren we veel over het land. We bezoeken Fort Zeelandia, gebouwd om de kolonie destijds te verdedigen maar ook de plaats waar de beruchte decembermoorden zijn gepleegd onder het bewind van de huidige leider van het land en Fort Nieuw-Amsterdam, met een expositie over de verschillende bevolkingsgroepen van Suriname. Tijdens ons verblijf valt het me op dat de huizen en wegen in Paramaribo slechter onderhouden zijn dan de vorige keer dat ik er was.

Op de radio horen we dat het slecht gaat met Suriname. De Surinaamse dollar daalt in waarde en onder de huidige regering is er recentelijk een enorm bedrag verdwenen uit de staatskas. Binnenkort zijn er verkiezingen en we hopen op een betere toekomst voor Suriname.
Een bezoek aan de jungle stond natuurlijk op ons lijstje. Met onze huurauto zonder vierwielaandrijving rijden we over een modderige, steile weg de Brownsberg op. Terwijl Karin en ik af en toe aandringen om de auto achter te laten en te gaan lopen, zijn de mannen ervan overtuigd dat ons huurautootje het wel aankan. Precies op het moment dat we besluiten toch maar het laatste stuk te lopen, komt er een bus aan die ons een lift naar boven aanbiedt. Vanaf de berg hebben we een prachtig uitzicht over het uitgestrekte oerwoud van Suriname. We maken een pittige wandeling door de jungle, waar we meerdere apensoorten zien en genieten van de vele geluiden van de jungle.
Op onze laatste dag in Suriname gaan we op zoek naar het Coppename Nature Preserve. We hadden erover gelezen maar konden op de kaart geen toegangsweg vinden. Op de bonnefooi besluiten we toch die kant op te gaan. Na twee uur rijden zijn we in de buurt van het park, maar houdt de weg op en staan we opeens op het erf van een boerderij. We worden hartelijk begroet door het echtpaar dat er woont en ze nodigen ons uit op hun veranda. De man blijkt een afstammeling van de Boeroes, een kleine groep Nederlandse boeren die na de afschaffing van de slavernij naar Suriname vertrokken op zoek naar welvaart. Zijn vrouw is een Hindoestaanse en heeft ons een rondleiding gegeven over het erf en het enorme land van 500 hectare, waar zij kippen, geiten, varkens en runderen grootbrengen om te verkopen aan het abattoir. Als zij enthousiast aanbiedt om voor ons een kip te slachten en te bereiden, bedank ik en zeg ik gauw dat we al hebben geluncht. We waarderen de hartelijkheid waarmee wij worden ontvangen, maar de negatieve uitspraken die zij doen over Creolen doen ons wel beseffen dat wij die hartelijkheid mede aan onze huidskleur te danken hebben.

’s Avonds keren we terug naar de marina, die in de loop van de week steeds gezelliger wordt. Er komen steeds meer andere nederlandse zeilers aan die ook net de Atlantische Oceaan hadden overwonnen. Bijna allemaal zijn het leden van een facebookgroep voor zeilers die dat jaar zijn vertrokken. Door alle verhalen van Karin en Eric had ik het gevoel ze ook allemaal al te kennen. Onder het genot van Parbo biertjes wisselen we onze ervaringen op zee uit tot in de late uurtjes. Op een avond barsten brulapen in de bomen vlak naast ons los in een bizar, griezelig gebrul. We hadden de brulkoren vanaf de boot vaker rond zonsonder- en opgang in de verte gehoord, maar nu klonk het wel heel dichtbij.
In het vliegtuig ergens boven de Atlantische Oceaan, besef ik pas wat een enorme afstand we hebben afgelegd met ons scheepje. Met het vliegtuig is het al ver! We zijn ontzettend blij dat we deze etappe van de reis hebben mee kunnen maken.

Een behouden vaart pa en ma en tot snel!

Liselot

 

De Atlantische oceaan: veel meer dan een plas water

Waterland, Suriname, 14 februari 2020

Het is een rustige, maanloze nacht en de sterren schitteren aan de hemel. De gitzwarte zee is bijna niet te onderscheiden van de lucht, want ook het water is bezaaid met lichtgevende puntjes. De luminescerende algen verlichten vooral ons kielzog, waardoor het lijkt alsof we niet op zee, maar over de Melkweg naar het westen varen. En dan: BENG! Iedereen is op slag wakker en terwijl we ons naar de kuip haasten, ontdekt Liselot, die wacht heeft, de oorzaak van het kabaal: de genua, inclusief rolsysteem en voorstag, zwabberen los over het voordek.

Jochie showt trots zijn zelfgemaakte speelgoedauto

Een week eerder, op de Kaapverdische eilanden, waren we druk bezig geweest om de boot grondig na te lopen om dit soort problemen tijdens de grote oversteek te voorkomen. We hadden besloten alles binnen een week gedaan te krijgen, omdat Liselot en ik eind februari weer terug moesten zijn voor onze studies. Dat is niet heel lang om schoon schip te maken, bunkeren, te klussen én nog wat van de eilanden te zien. Toch voelden we ons er na die week al thuis, want de mensen deden ons denken aan onze Kaapverdische buren in Rotterdam, die misschien wel de aardigste mensen ter wereld zijn.

Karin bij de Oost-Vlieland

Op aanraden van Rienk, een andere Nederlandse zeiler die met zijn boot in de marina van Mindelo afgemeerd ligt, bezoeken we het naburige eiland Santo Antão. De oversteek daarnaartoe is op de Oost-Vlieland, een roestige veerboot die onze ouders in hun jeugd meerdere malen naar een heel ander eiland moet hebben gevaren. Bij aankomst lijkt het vooral een slaperige en stoffige plek, maar na er met een autootje twee dagen rond te hebben gereden moeten we die mening bijstellen: wat een ongelooflijk mooi eiland. De soms bijna verticale rotswanden zijn bezaaid met terrassen waar mensen gewassen verbouwen en de noordkant van het eiland is prachtig groen. De enige asfaltweg is ongeveer 2km lang, de rest van de wegen zijn keurig geplaveid met vierkante basaltblokjes. Langs de weg kopen we voor een paar Escudo een zak appeltjes van een mevrouw, terwijl haar kleinkinderen heel verlegen maar duidelijk trots hun zelfgemaakte speelgoedauto’s laten zien.

Liselot maakt een hangmatje voor de bananen

Hoe anders gaat het inkopen doen op de markt in Mindelo! Een marktkoopvrouw maakt onze komst luid kenbaar aan haar collega’s, waarna iedereen de prijzen idioot omhoog gooit voor het karige verswaar. We zijn alle vier geen gehaaide handelaren en vinden afdingen ook niet heel leuk. Toch weten we uiteindelijk (voor een hoop geld, de Albert Heijn is goedkoper) een mooie voorraad vers in te slaan.

Wat gaat er allemaal mee als je voor drie weken boodschappen doet maar niet de hele tijd blikvoer wil eten? Knollen zoals (zoete) aardappel en cassave doen het goed, maar ook uien, kool en harde groentes zoals wortelen en pompoen zijn heel lang houdbaar. Voor de eerste paar dagen gaan er peren, een paar gigantische avocado´s, sla, komkommers en tomaten mee en een tros groene bananen krijgt een plaatsje in een custom-made hangmatje onder de bimini. De absolute winnaar was toch wel de courgette, die we bijna drie weken later ongeschonden aantreffen in onze koelkast.

Volgetankt met water, diesel en een koelkast die tot de nok gevuld is, gooien we de trossen los en worden hartelijk uitgezwaaid door Rienk en onze buren, die 5 minuten eerder aankwamen van hun oversteek vanaf de Canarische eilanden. Deze generale repetitie hadden wij gelukkig al achter de rug, nu zouden we voor het echie gaan! We zeilen met een flinke bocht om het zuidelijke puntje van Santo Antão heen om de luwte te vermijden en beginnen daar aan onze ‘grootcirkelnavigatie’. Moeilijke term voor een simpel begrip; het houdt in dat je de kortste route volgt die men kan afleggen tussen twee punten op de aardbol. Op de meeste zeekaarten lijkt deze route door de manier waarop kaarten geprojecteerd worden helemaal niet de kortste. Eerder op een grote omweg, oftewel een grootcirkel. Terwijl de gastvrije eilanden vervagen aan de kim, ziet Eric in de verte de fontein van een walvis.

Bij ons zit degene die wachtloopt altijd buiten, waardoor er voortdurend een paar ogen op het water gericht is. Waarschijnlijk is dat de reden dat we bijna dagelijks walvissen of dolfijnen spotten. De meest frequente bezoeker is een kleine dolfijnensoort, die speels op onze boeggolf meezwemt en soms volledige pirouettes maakt boven water. Maar we zien ook andere soorten. Op een middag zwemt een groep snaveldolfijnen zo lang met ons mee dat we de kans krijgen onze onderwatercamera op een pikhaak te tapen en er opnames van te maken. Best bijzonder om deze dieren te zien, want ze komen niet veel in kustwateren voor. Ze jagen in diep water, voorbij het continentaal plat, op zoek naar vis en inktvis.

Een andere keer worden we omringd door een groep van maar liefst honderd grienden. Het duurt misschien wel een kwartier voordat de groep ons heeft ingehaald. Dit is de grootste dolfijnensoort: de mannetjes kunnen zeven meter lang worden! Later, na wat zoekwerk op internet, kom ik erachter dat zo’n grote groep een tijdelijke verzameling is van verschillende scholen, die bij elkaar komen om te paren. Tijdens het reven voor de nacht spot Liselot een kleine walvis, waarschijnlijk een dwergvinvis. Karin doet de meest spectaculaire waarneming. We liggen allemaal te dutten, maar aan haar stem horen we dat er iets bijzonders is en we staan binnen enkele seconden allemaal aan dek. Met een soort grimmige vastberadenheid, als een doodseskader op missie, doorkruisen ze de zee. In tegenstelling tot de andere dolfijnen, trekken ze zich niks aan van onze boot. Met hun gigantische zwarte rugvinnen en witte flanken weten we het zeker: orka’s! Sommige orka’s eten uitsluitend vis, anderen jagen op alles; van dolfijnen, walvissen en zeehonden tot haaien. Het uiterlijk van deze twee groepen verschilt ook een beetje en ze spreken een andere ‘taal’ tijdens het jagen en socializen. Ik ben geen expert, maar een groepje dolfijnen dat met de orka’s opzwemt doet me vermoeden dat het om de pescotarische variant moet gaan: visetende orka’s.

Karin en een lifter

Het oceaanwater waarin deze indrukwekkende dieren leven bruist en kolkt van het leven. Vliegende vissen vliegen ons dagelijks om de oren, op de vlucht voor hun bloeddorstige vijanden. Het zijn blauwzilvere, feeërieke wezentjes met doorzichtige vleugels en grote, onschuldige ogen. ’s Nachts zien ze onze boot niet, waardoor ze geregeld de kuip invliegen. Die bloeddorstige vijanden spotten we trouwens ook; tijdens een van de laatste dagen van de oversteek zwemt er een tonijn urenlang met ons mee (zie filmpje), en een gigantische blauwe marlijn en een mahi-mahi komen diezelfde dag ook even langszij om te kijken of er nog wat te halen valt. Verschillende zeevogels vliegen voortdurend met ons op en ’s nacht licht niet alleen het plankton op, maar ook een soort bollen, soms wel zo groot als een voetbal. We weten niet of het licht afkomstig is van kwallen of van het drijvende wier dat we overdag zoveel zien.

Ongezellige ontmoeting op zee

Het grootste deel van de tijd vormt ons kleine bootje voor ons het middelpunt van de beschaving in het onmetelijke blauw. Totdat je ineens koers moet wijzigen omdat de officieren op een voorbij stormende tanker, op weg naar Liberia, lak hebben aan de regels (zeilboten hebben voorrang op open zee). Maar we maken ook een hartverwarmende ontmoeting mee met een zeilboot op weg naar Barbados. Via de marifoon babbelt Eric met delivery-skipper Nicholas, die ons met zware stem en een licht Russisch accent vraagt hoe het vissen bij ons gaat, bij hen is het nog niet gelukt. Ongeveer tien minuten later roept hij ons weer op om ons te bedanken voor het geluk wat de ontmoeting hen blijkbaar heeft gebracht: ze vangen een barracuda-achtige vis.

Trots op de vangst, we eten een week lang tonijn

Het vissen gaat ons inderdaad makkelijk af, de tweede dag hebben we een kleine mahi-mahi te pakken. Al snel volgt een blauwvintonijn van misschien wel vijftien kilo. Zijn torpedovormige lichaam, één bonk spier, glimt als vloeibaar kwik en is in miljoenen jaren geëvolueerd tot de efficiëntste moordmachine van de zee. Deze keer is hij zelf de pineut. Hem een kopje kleiner maken voelt dubbel, maar we zijn ervan overtuigd dat dit de manier is: met respect voor het leven dat je neemt en op kleine schaal gebruik maken van wat de natuur te bieden heeft. Dat is ook de reden dat we normaal gesproken bijna geen vlees of vis eten. We maken dankbaar gebruik van de goedkope rum uit Kaapverdië om de vis te verdoven. Door de alcohol in de kieuwen te gieten ligt hij stil. De vier filets die we uiteindelijk van de vis af snijden wegen samen misschien wel acht kilo. Liggend op de snijplank, zijn er in de biefstukachtige lappen vlees af en toe nog stuiptrekkingen te zien! Een week lang eten we sushi, steaks, visscury, tuna melts, tuna carbonara en vissoep.

Het leven op zee draait niet alleen om eten, de boot heeft ook geregeld aandacht nodig en er gaat ook weleens wat kapot. Terwijl we de tonijn fileren, breekt bijvoorbeeld de spinnakerboom zonder aankondiging als een luciferhoutje in tweeën. Het gaat om een uitschuifbare boom, waarvan het uitschuifbare deel is geknapt. We hebben gelukkig een ijzerzaagje aan boord en weten de boom weer functioneel te krijgen door hem in te korten.  Gelukkig maar, want twee weken pal voor de wind zeilen zonder spinnakerboom om het voorzeil uit te bomen is een drama! Later, tijdens een behoedzame gijp, vliegt een blok van de grootschoot doormidden.

Eric ontleedt de rolreefinstallatie

En dan, op een nacht midden op de Atlantische oceaan staan we te kijken naar onze boot, die zonder voorstag ronddobbert. Het is een spannend moment, want de voorstag is een essentieel onderdeel dat de mast omhoog houdt. Gelukkig varen we voor de wind in een rustige zee, waardoor de achterstagen de mast grotendeels ondersteunen, en is onze Catherine voor vertrek met een kotterstag uitgerust. We brengen een val naar voren als extra ondersteuning en ruimen het zeil op en binden de bungelende voorstag vast. Het blijkt dat de putting, een dik stuk rvs-plaat, waaraan de voorstag vastzit is afgescheurd. De volgende ochtend gaan we aan de slag. We ontmantelen het rolreefsysteem om bij de stagspanner te kunnen. Nadat we de stag langer hebben gemaakt, weten we hem weer aan de putting te bevestigen met een heavy-duty karabijnhaak.

Geschrokken, maar ook trots op onszelf dat we zo daadkrachtig te werk zijn gegaan, varen we verder zonder genua om de provisorische reparatie zo veel mogelijk te ontzien. We verzinnen klinkende Engelse taakomschrijvingen om onze kwaliteiten te illustreren. Kapitein Eric wordt CEO and director dynamic management vanwege zijn adequate optreden in onvoorziene situaties, Karin wordt co-founder, head of cinematography and social media, Liselot wordt lead navigator and medical officer en ik head fisheries and culinary operations. We zijn een goed team.

Land in zicht!!!

Na vijftien dagen verandert de kleur van de zee langzaam van diepblauw naar grijsgroen en tot slot naar bruin. We varen het continentaal plat op waar de machtige Zuid-Amerikaanse rivieren hun sediment lozen. Terwijl de ondergaande zon de wolken dieprood kleurt, spotten we een paar stukjes groen. Land! Even later varen we het beschutte ankerbaaitje van Ile de Royale binnen, een eilandje voor de kust van Frans Guyana. Voor het eerst sinds lange tijd is de boot geen schommelschip maar ligt ze volkomen stil. Ongekende luxe! De palmbomen ritselen in de wind en de volle maan komt tevoorschijn als we onszelf een glaasje bubbels inschenken om onze aankomst te vieren.

 

Joris

 

Klik op onderstaande foto’s voor een korte slideshow.

Zeven dagen en zeven nachten op zee

                                                                                                                                  Mindelo 20-1-2020

De dagen en nachten vloeien langzaam en geleidelijk in elkaar over. ‘s Morgens en ’s avonds van zeven tot tien houd ik de wacht. Iedere ochtend zie ik links de zon opkomen, de lucht kleurt rood alsof hij in brand staat. Iedere avond gaat de zon rechts voor mij onder en wordt de oranje gloed steeds feller. Ik onderscheid allerlei figuren in de wolkenformaties: een gezicht van een reus met een enorme neus, een arrenslee met kerstman of een leeuwenkop, ik fantaseer er op los. Als de avond vroeg invalt schijnt er een volle maan. Het is zo licht aan dek dat je kleuren en schaduwen kunt onderscheiden.

Als Eric, Joris en Liselot slapen en ik alleen in de kuip wacht houd, zit ik graag op de captains seat: achterin de kuip aan stuurboord, hebben we met kussentjes een soort primitieve fauteuil geïmproviseerd. Ik heb heldere gedachten die ik de vrije loop laat: ik reflecteer op wat was, ik denk na over wat gaat komen. Soms doe ik mijn oortjes in en luister naar muziek of naar mijn Spaanse luisteroefeningen. Vaak ook ga ik staan in de kuip en houd me vast aan de buiskap, beweeg op de muziek en gun mijn ledematen de broodnodige beweging. Raggaetón is op dit moment mijn favoriet, lekker foute muziek en zo pik ik gelijk weer wat Spaans op.

Als een van ons in de nacht de wacht houdt, slapen de anderen ergens in de boot: voorin lig je het meest te schudden, in het midden ligt het beter en achterin naast de voorraden lig je het best. Kijkend naar de verzameling conserven naast hun slaapplek doen Joris en Liselot zo vaak ideeën op voor het avondmaal van de dag erop. Liselot zag de kikkererwten en ging daarvan burgers maken en Joris kwam op het idee om ansjovis te gebruiken voor de pastasalade. Achterin moet je wel oordoppen in want onze windmolen staat op de achtersteven, is lawaaierig en loeit erop los om ons van elektriciteit te voorzien.

De eerste vier dagen moeten we allemaal inslingeren. We slapen en rusten veel. Gelukkig is niemand ernstig zeeziek. Iedereen is af en toe wat katterig: lezen of koken is lastig. Toch eten we heerlijk, we hebben vier lekkerbekken aan boord die ook nog eens van koken houden en grote hoeveelheden wegwerken. De avondmaaltijd is een van de hoogtepunten van de dag. Al vroeg in de dag bespreken we wat we zullen eten en verheugen we ons op de komende maaltijd. In Las Palmas hebben we een lijst gemaakt met gerechten en de bijbehorende boodschappen gedaan. Terugkijkend blijkt het een goed systeem te zijn, dat zijn vervolg krijgt bij de ‘Suriname oversteek’. Deze kortere tocht is een soort generale repetitie voor onze tocht naar de overkant van de Atlantische oceaan.

We verdrijven de tijd met liggen, slapen, denken, muziek luisteren en ik stort me op mijn Spaanse luisteroefeningen. Veder doen we spelletjes waar geen spullen voor nodig zijn: we doen raadspelletjes, we leggen elkaar onmogelijke dilemma’s voor of doen wedstrijdjes zoals wie de meeste blauwe plekken heeft. Door het geschud en gewiebel van de boot kost elke handeling enorm veel tijd en energie. Van de kuip naar de voorhut lopen, een afstand van 8 meter, kost veel moeite. Je moet je goed vasthouden en dan nog loop je het risico je te stoten met als gevolg weer een beurse plek. Liselot won de blauwe-plekken-wedstrijd met verve.

Als er buiten op het dek iets moet gebeuren, bijvoorbeeld als de boom moet worden bijgezet of juist weggehaald, het grootzeil moet worden gehesen of juist gestreken of er moet iets anders worden veranderd aan de zeilvoering, zijn we altijd aangelijnd, dat wil zeggen: er gaat een lijn van je reddingsvest naar de boot. Mocht de boot een enorme zwieper maken en je gaat over boord dan zit je nog altijd vast. Vooral met flinke deining en ‘s nachts zijn dit de spannendste klussen, die we dan ook zo veel mogelijk proberen te voorkomen door met gereefde zeilen de nacht in de gaan.

De zee is behoorlijk woelig, vooral de eerste dagen. De golven komen van opzij en van achteren. Ze zijn steil en hoog , soms maakt de boot een dwarse zwieper naar beneden of wordt de zijwaartse beweging steeds feller opgebouwd na een paar keer van rechts naar links te zijn geslingerd. Af en toe pakt de boot een grote golf en surft met een enorme snelheid vooruit. Dan weer is er een moment van rust waarin je hoopt dat de rust wat langer zal aanhouden. Soms raken we geïrriteerd, maar vaak ook hebben we enorme lol om de chaotische taferelen die worden veroorzaakt door de golven. Koken is een uitdaging en levert soms hilarische momenten op. Maar ook eten en drinken zijn een uitdaging. Je moet je vast houden met één hand en dan nog gaat het vaak mis en vliegt de inhoud van je hondenbak door de ruimte. De bewegingen zijn niet ritmisch, dus anticiperen is geen optie.

Een heerlijk hoogtepunt van de dag is ook de bijna dagelijkse dolfijnenshow waarop we getrakteerd worden. Telkens weer een cadeautje als de dolfijnen aan alle kanten de boot omringen en meezwemmen: kriskras onder de boot door of voor de boot langs. Een keer ligt Joris bij de boeg op zijn buik om de dolfijnen te filmen met de onderwatercamera. Hij komt klem te zitten tussen de reling en de voorpunt, zijn reddingsvest blaast zich op als hij door een golf wordt overspoeld.

Op de vijfde dag wordt iedereen ineens enorm actief, het katterige gevoel is weg bij ons allemaal. Deze dag vangen we ook onze eerste vis. Elke dag hangen we een 50 meter lange lijn uit met een blinker, in de hoop een vis te vangen. Joris en Liselot veranderen op deze dag de blinker: ze bevestigen een roze, diep duikende blinker, speciaal voor tonijn bedoeld. De dag is bijna voorbij en Joris haalt de lijn binnen. Dan voelt hij de weerstand en jawel, er zit een flinke vis aan. Met behulp van de lier haalt Liselot de vis binnen, Joris rolt de lijn aan de haspel, Karin legt snel de slachthamer, handschoenen, fileermes en snijplank klaar, Eric trekt de vis uit het water en het blijkt een enorme tonijn te zijn. De tonijn krijgt een paar klappen met de hamer, een wild en bloederig gebeuren, waarna de prachtige vis vakkundig door Joris wordt gefileerd. Een tonijn van ruim 8 kilo, we hebben er 4 dagen van gesmuld: tonijnsteak, sushi, curry en pasta met tonijn. Heerlijk is het. Af en toe hebben we een vliegende vis, een mooi blauw, sprookjesachtig wezentje aan boord. Tijdens de slachtpartij van onze tonijn komt er plotseling, oog in oog met de zojuist gedode vis een spartelend vliegend visje naast onze vangst te liggen. Joris gooit het nog levende visje terug in de oceaan. Eén leven wordt gered, de oceaan geeft en neemt.

Het zeilen gaat voorspoedig. We hebben een vrij constante wind van tussen de 15 en 22 knopen. We varen een ruime of voordewindse koers. Meestal hebben we een uitgeboomde genua opstaan. Dat gaat prima, totdat de wind inkakt tot onder de tien knopen. We experimenteren wat met de zeilvoering. Genua-grootzeil, gennaker, grootzeil-werkfok, maar het bevalt niet, de boot loopt niet lekker, of het grootzeil neemt de wind uit het voorzeil, of de wind blijkt opeens weer te krachtig voor de gennaker, een enorme lap zeil voor lichte wind. Dan rollen we de genua weer uit en hijsen de werkfok en gaan zo voor het lappie, zeilen aan weerszijden, ook wel melkmeisje genoemd. Dat blijkt geweldig te gaan als we zo’n beetje voor de wind varen, de koers die we ook tijdens de grote oversteek zullen zeilen.

Aan het einde van de zesde dag zien we in de verte vaag de contouren van São Antao. We moeten nog 30 mijl. Als we rond middernacht Mindelo naderen is het pikdonker, de maan is nog niet op. Dan worden we gegrepen door de acceleratiewind: het trechtereffect tussen de eilanden. We zagen dat aankomen dus hadden het grootzeil al laten zakken en de genua een stukje ingerold. We naderen de haven, starten de motor en rollen het laatste stukje genua in. Als we aankomen in de haven is het ineens  veel rustiger. Het is donker, we twijfelen of we zullen ankeren of een plekje zullen zoeken in de marina. Dan zien we een man staan op de steiger met een lamp. Hij seint en wijst ons een plekje, we varen naar de steiger en twee mannen helpen ons met aanleggen. We zijn er, zeseneenhalf etmaal na ons vertrek. Ik spring op de steiger en loop wiebelig en onwennig de steiger op. Ik hoef me niet vast te houden. Het voelt onwennig maar fantastisch. Zodra de boot goed vastligt nemen we een biertje, de eerste van de week, we proosten op de mooie, langste tocht tot nu toe en veilige aankomst. We gaan al snel naar ons bed en vallen als een blok in slaap.

Karin

Herenigd

We horen het thuisfront denken: waarom blijven Karin en Eric zo lang in Las Palmas hangen? Het thuisfront, een mengelmoes van vrienden, familie en kennissen, kunstminnaars, voetbalfans, muzikanten, kroeglopers, collega’s, ambtenaren en nog veel meer, is op dit punt eensgezind: het is tijd dat ze al die stoere voornemens – ‘in het kielzog van de grote ontdekkingsreizigers’ – nu maar eens waar gaan maken. Dat gaan we doen, we zijn op weg! We liggen in La Gomera, twee eilanden verderop. Hier vertrok Columbus op 6 september 1492, op weg naar de, vanuit westerse ogen bezien, Nieuwe Wereld. Morgen vertrekken wij ook, vanuit diezelfde haven van La Gomera als waar hij de ankers lichtte.

Las Palmas bleek een handige en fijne uitvalsbasis. We kwamen er aan, namen afscheid van opstapper Wim, verwelkomden Karins moeder en zus, om daarna onze zoon Joris en dochter Liselot op te gaan halen in Fuerteventura. Karin en ik huurden een AirBnB op een geitenboerderij en kaasmakerij. Daar zagen we dat het mogelijk is: op een diervriendelijke manier in het levensonderhoud voorzien, zelfs in het droge klimaat van dit dorre eiland. Het landschap houdt het midden tussen dat van Arizona en de maan.

Karin, Joris en Liselot zaten dubbelgevouwen op de achterbank in onze afgeladen Pinda 3, de derde gehuurde Fiat Panda, twee surfplanken bezetten de voorstoel en het centrale deel van de achterbank. Joris en Liselot zijn fanatieke surfers. Dus die surfboards moesten en zouden mee. Met diep ingedrukte schokbrekers reden we de ferry op, terug naar Gran Canaria, gleden een paar uur later over de vertrouwde boulevard van Las Palmas. Het voelde als thuiskomen, op onze boot, maar ook een beetje onze stad. Las Palmas kan ons bekoren, toeristen lossen op in de stad, waar het gewone Canarische leven zijn gang gaat. Razend druk, dat wel. Veel verkeer, de stad komt tijdens de spits in files tot stilstand, de stookoliedampen van de zeeschepen in de haven drijven over de stad, smalle trottoirs leiden naar drukke winkelstraten en verkeerspleinen. Wij vielen voor die andere kant van Las Palmas: de mooie gerestaureerde binnenstad, de tapas op donderdagavond, het stadsstrand waar Scheveningen een puntje aan kan zuigen: een brede boulevard zonder schreeuwerig vermaak, wel een plek waar de stad tot rust komt, diep ademhaalt, waar verliefde stelletjes handjes vasthouden terwijl de hemel rood kleurt aan het eind van weer een prachtige Canarische dag. Want wat is het weer hier heerlijk!

Wij hielden ons vooral op rondom de marina in Las Palmas, in goed Nederlands: de jachthaven. Ik deed klusjes aan de boot, waar onderdelen voor nodig waren en die zijn bij de watersportwinkels aan de kade ruim voorhanden. Eerlijkheidshalve moet ik zeggen dat menig klus werd onderbroken doordat ik na het winkelbezoek halt hield bij de Sailors Bay Bar, Karin appte (‘ik drink even wat’) waarna Karin een uur later besloot ook te komen, om met mij het glas te heffen, waarna de namiddag zich als vanzelf voltrok. De gezelligheid won het menigmaal van het plichtsbesef. Zo raakten we tijdens diverse gelegenheden aan de praat met de zeilende couleur locale. Neem die bejaarde Amerikaan, een hoed als Clint Eastwood, met grijze baard, een accent uit het diepste zuiden van de Verenigde Staten dat de communicatie ernstig bemoeilijkte. Zijn articulatie was bovendien zeer matig door zijn beroerde gebit. Eén scheve tand in de onderkaak, wellicht ergens verstopt nog een tweede of derde, maar veel meer was het niet. Zijn naam weet ik niet meer, heb ik eigenlijk nooit goed verstaan, want na drie keer is het te lullig om nog een keer te vragen hoe iemand heet. Wel begreep ik, en is door andere bezoekers van de bar bevestigd, dat hij zeventien keer de Atlantische oceaan is overgestoken. Met een bootje van pakweg tien meter, dat bij windstiltes weinig hulp kreeg van een dieseltje met, op vol vermogen, slechts tien pk. Deze man zeilt zijn hele leven alleen, ik kon hem niks vertellen, hij wist alles, deed alles op zijn manier.

Een andere figuur uit het toneelstuk dat dagelijks op het terras van de Sailors Bay Bar wordt opgevoerd is half-Deen-half-Brit Jan. Zijn naam ken ik goed, en met mij het hele terras, want hij praat nogal hard. Zijn hele leven heeft hij mijnen geruimd, eerst voor het Britse, daarna voor het Deens leger, de knallen hebben zijn gehoor aangetast en het hele terras geniet mee. Hoewel de meeste bezoekers eerder geïrriteerd lijken, aangezien zijn gebulder het gesprek aan andere tafels hindert. Wandelende mijnen, het ontstekingsmechanisme, de mijnenadministratie van de moffen, de in en outs van het mijnen ontmantelen deelt hij met eenieder die het wil  – of niet wil – horen. Jan loopt met een stok, het gevolg van een zwaar motorongeluk, het is een wonder dat hij nog leeft. Jan slijt samen met zijn vrouw zijn laatste jaren op zijn bootje in de haven. Terwijl Jan dit luidkeels en breedsprakerig uit de doeken doet, en voor onze tafel nog eens bier bestelt, zit naast mij Richard. Hij heeft Ladybird, voormalig Canarische zwerfhondje, op schoot. Richard is een rustige, ongelofelijk aardige kerel, woont na allerlei zeilreizen al negen jaar op zijn boot in Las Palmas, samen met zijn vrouw. Ze liggen aan dezelfde steiger als wij. Toen hij me op een dag met een lege gasfles zag zeulen zei hij: die kun je twintig kilometer verderop laten vullen. Ik rij je er morgen wel naartoe. Kom daar in een Nederlandse bloemkoolwijk maar eens om. De dag erop zaten we in zijn auto, we vertelden elkaars levensverhaal, toekomstplannen, deelden onuitgesproken de waardering voor warm menselijk contact.

En toen kwamen Joris en Liselot aan boord en waren we weer met z’n vieren. Ze zeilen met ons mee naar de overkant, via Kaapverdië. Wat een feest om weer bij elkaar te zijn! Na een paar dagen voorbereidingen, klussen, bunkeren, afgewisseld met een middagje surfen en laatste bezoek aan de Sailors Bay Bar, was het op 31 december zover: surfboards vastgesjord aan de reling en trossen los. Volgens de pilot – gids voor zeilers – over dit gebied was het oppassen geblazen voor de gevreesde acceleratiezones. Winden worden tussen de Canarische eilanden doorgeperst. Een gezapig windje kan zich ontpoppen tot een windkracht 8. Niet handig als je daar niet op voorbereid bent. Maar wij hadden geluk. De wind kwam uit het zuidoosten, de acceleraties bleven daardoor uit. We zeilden de oostkust van Gran Canaria af, het eerste stuk afkruisend, en gingen op oudejaarsavond voor anker bij de zuidpunt, Maspalomas. Na een flesje bubbels met sterretjes in de hand (dankjewel Latoyah!) gingen we slapen. Het werd een hobbelig nachtje, er was bij deze wind te weinig beschutting achter het kaapje. We besloten de volgende dag in één keer door te zeilen naar La Gomera. We voeren de dag en nacht om Tenerife heen, met een machtig uitzicht op El Teide, de niet te missen vulkaan van Tenerife. Columbus voer er op 24 augustus 1492 ook langs. En toen gebeurde het: El Teide barstte uit. In zijn dagboek schrijft hij: ‘Veel bemanningsleden waren verbaasd en ook wel bang. … Ik heb hun de oorzaak van zo’n enorme vuurzee verklaard.’ Columbus verkocht hen een broodje aap verhaal, want in die tijd wist niemand waarom en hoe vulkanen uitbarsten, welke ondergrondse krachten werken en hoe de vork in de steel zit. Ook Columbus niet. Dat werd pas later duidelijk, eigenlijk pas in de jaren zestig van de vorige eeuw, toen de platentektoniek algemeen werd aanvaard als geologisch verklaringsmodel. Ok boomer!

Zo konden we wennen aan elkaar op de boot, overdag en in de nacht, probeerden de wachtindeling uit, vooruitlopend op de oversteek naar Kaapverdië en kwamen in de vroege ochtend aan bij La Gomera. Liselot stuurde Catherine in het pikkedonker, ons oriënterend op de kaart en een lichtgevende boei, de havenkom in. Ik nam het roer over, Joris, Karin en Liselot legden landvasten en stootwillen klaar. Via de marifoon riepen we de jachthaven op. Daar wachtte een vriendelijke marinero ons op. Toch handig als je gereserveerd hebt. Hij scheen met een zaklamp op de steiger: hier moet je wezen. We meerden af, wisselden beleefdheden uit, deden een dutje, waarna we enkele uren later naar een betere ligplaats werden begeleid.

Nu vieren we een klein weekje vakantie op La Gomera, we wandelen, eten, praten veel met elkaar, rijden het eiland rond in Up 1, een gehuurde VW Up. De jachthaven ligt middenin San Sebastian, een bescheiden stadje waar het toerisme niet al te dominant aanwezig is. Geen betonnen blokken hotels of andere wanstaltige architectuur. Ook hier gaat het Canarische leven gewoon door, terwijl zeilers en enkele andere toeristen samen met de eilandbewoners de terrasjes bevolken. Op het pleintje slenteren mensen zonder bestemming, gewoon lekker buiten zijn met elkaar. Aan de kade zitten drie mannen op een muurtje, zoals ze waarschijnlijk al jaren doen. Hoedjes op, benen wijd, de dikke buik ertussen en de hand op een wandelstok. Zo wordt het laatste nieuws besproken. Op 6 januari is het Driekoningen. Dit christelijke feest wordt de avond ervoor uitbundig gevierd, qua sfeer een soort mengeling van Kerst en Sinterklaas, met de drie wijzen uit het oosten, waarvan één donker, maar niet geschminkt, zoals bij het volksfeestje in Nederland nog vaak wel het geval is. Het wordt een feestelijke gebeurtenis: een trommelband, kinderen die op een podium cadeautjes krijgen van de drie heren. Geen onvertogen woord, geen politie, geen spanningen, blije kindergezichtjes, vertederde ouders. Zo hoort een kinderfeest te zijn! Heel bijzonder op La Gomera is de El Silbo, de lokale fluittaal, vroeger gebruikt om over de diepe dalen heen te kunnen communiceren. El Silbo wordt in de klas onderwezen en nog steeds gebruikt. In de haven, op straat en in de dorpjes op het eiland hoor je regelmatig het gefluit. Ontzettend grappig!

Woensdag 8 januari nemen we afscheid van de Canarische eilanden en vertrekken we naar Kaapverdië, een afstand van 900 zeemijl, pakweg 1650 kilometer. Afrika! Op Facebook en Instagram laten we natuurlijk direct weten als we er zijn. We hebben er ongelofelijk veel zin in. Groet van ons vieren!

Eric

De Zonnige dagen rond Kerst

30 december 2019

Tijdens de maanden november en december verkeer ik normaliter in een lichte herfstdip. Dit jaar is dat echter totaal anders. Het vrolijke, zonnige klimaat van de Canarische eilanden doet me bijzonder goed. Ik acht het bij deze bewezen: de afwezigheid van zonlicht veroorzaakt mijn herfstdip.

We vertrokken eind november van Madeira richting de oostelijke Canarische eilanden. Het liep anders. De oostelijke wind blies ons zuidwaarts naar Gran Canaria en sindsdien liggen we in de marina van de hoofdstad Las Palmas. Gelukkig is het hier goed toeven. Een grote haven met alle voorzieningen die we nodig hebben voor de grote trips die nog gaan komen. Zoon Joris en dochter Liselot stappen op en vanaf hier vervolgen we met zijn vieren onze reis.

Het is erg gezellig in de haven. We ontmoeten mensen uit allerlei landen, die bezig zijn zich voor te bereiden op hun grote reis. De meesten gaan richting Kaapverdië en van daaruit naar Zuid-Amerika of de Caraïben. Zoals wij. We zwaaien regelmatig mensen uit waarmee we een praatje hebben gemaakt of een biertje hebben gedronken. Weer anderen wonen hier al jaren op hun boot. Opvallend is de hoeveelheid Nederlandse vlaggen. Inmiddels zijn we er wel achter dat dat zogenaamde nep- Nederlanders zijn. In Nederland schijn je je boot gemakkelijk, snel en goedkoop (geen belasting) te kunnen registreren. Spaanse en Portugese zeilers maken daar graag gebruik van. We kwamen zelfs een Canadese boot tegen met een Nederlandse vlag.

Hier zijn enorm veel mensen die zich aanbieden als bemanningslid. We worden regelmatig gevraagd of we nog bemanning nodig hebben. Overal hangen advertenties waarin mensen zich aanbieden als bemanningslid en er lopen jongeren met een bord met ‘Brasil’ langs de steigers. Op het strandje naast de marina slapen veel jongeren in afwachting van een lift. Het aantal onervaren bemanningsleden dat zich de laatste tijd aanbiedt, is aanzienlijk toegenomen aldus Yvonne, een lagere schoolgenoot van Eric die we bij toeval troffen bij de Sailors Bay Bar. Zij is een ervaren opstapper en is al meerdere keren de oceaan overgestoken. Tegenwoordig bieden steeds meer (onervaren) jongeren zich aan als bemanningslid. Sommigen zijn misschien nog nooit aan boord van een zeilschip geweest. Als schipper neem je een risico als je ze meeneemt, je zit soms weken aan boord met iemand die misschien wel erg zeeziek wordt, angstig is of heel onhandig is en dingen kapot maakt. Deze verhalen horen we bij de Sailors Bay Bar, waar we regelmatig een pintje pakken of een echte Italiaanse pizza eten, andere wereldzeilers en oude bekenden ontmoeten. De Italiaanse eigenaar is zelf ooit met z’n zeilboot hier terecht gekomen en nooit meer weggegaan.

We huurden een autootje en verkenden het eiland. Op Gran Canaria zijn allerlei microklimaten en  verschillende landschappen: droge, bruine heuvels begroeid met cactussen en met palmen begroeide dalen. In het midden van het ronde, vulkanische eiland een groen berglandschap met toppen van bijna 1900 meter. In het noorden vind je zwarte lavastranden en in het zuiden het duinlandschap van Maspalomas met uitgestrekte goudgele, zandstranden. De hoogte van de temperatuur hangt erg af van waar je bent. Wij gingen op een ochtend naar de bergen voor een wandeling. We hadden alleen regencapes en vestjes bij ons. Een korte broek leek ons prima te doen. We vertrokken vanaf Las Palmas met een lekkere temperatuur, een graad of 23 en reden via steile kronkelweggetjes de bergen in. De temperatuur daalde snel en op de plaats waar onze wandeling zou beginnen gaf de temperatuurmeter van de auto 6 graden aan. We parkeerden de auto en begonnen onze wandeling naar de een na hoogste top van het eiland: Roque Nublo. Na zo’n 200 meter kwamen we uit de beschutting en had de wind vrij spel. Het waaide en regende keihard en we wisten niet hoe snel we terug naar de auto moesten komen. Gelukkig dat we vervroegd terug waren gekeerd want we zagen nog net hoe een man bij de geopende achterbak van onze huurauto stond. Eric rende achter hem aan en ik ging snel in de auto kijken of hij iets had gestolen. Hij bleek niets te hebben meegenomen maar had wel zitten roken in de auto. Het was een vervelend incident dat met een sisser is afgelopen, maar we hebben toch weer een lesje geleerd: beter op onze spullen letten.

We kregen bezoek uit Nederland van mijn moeder en zus Margreet. We gingen nu voor de tweede keer naar Roque Nublo. Mijn moeder bleef in een mooi gelegen Parador hotel met prachtig uitzicht en wij ondernamen een nieuwe poging, nu met z’n drieën. Deze keer met meer succes, het was stralend weer en deze keer had ik mijn lange broek wel thuis kunnen laten. Het was erg fijn om familie over te hebben uit Nederland. Mijn moeder genoot met volle teugen en deed middagdutjes op het strand, op onze boot en in de Parador terwijl wij drieën een wandeling maakten.

We zijn ook vijf dagen Fuerteventura geweest: een vakantie in een vakantie. Ik had een leuke Airbnb gehuurd bij een geitenfarm. We hebben daar afgesproken met Joris en Liselot. Later volgt nog een verslagje van onze tijd op Fuerteventura. We zijn inmiddels met z’n vieren terug op Catherine in Las Palmas. Het is heerlijk om weer herenigd te zijn! Morgen beginnen we aan onze grote reis naar Suriname via Kaapverdië. We maken eerst nog een paar korte tussenstopjes op Gran Canaria, Tenerife en La Gomera, zodat Liselot en Joris nog een beetje kunnen wennen aan het zeilend leven voordat we echt het ruime sop kiezen. Wordt vervolgd!

 

Karin

 

 

Madeira – Gran Canaria: eilandhoppen met hindernissen

29 november 2019

Langzaam, uur na uur, gaan de lampjes en lichten van Madeira over in een gloed aan de horizon. Hoe lang duurt het voordat een eiland volledig uit zicht verdwijnt, hoe groot is de afstand? Wim, goede vriend en opstapper op dit traject, tovert het antwoord uit zijn mobiel: ‘de wortel uit de hoogte van het eiland, plus de wortel uit de hoogte waar je staat, dat maal 2,12, dan heb je de afstand tot het eiland’. Terwijl we ons buigen over deze toepassing van Pythagoras, zien we een vreemd verschijnsel aan de andere horizon. Waar donkerte zou moeten zijn, ontwaren we talloze lichtjes. ‘Islas Desertas’, is mijn eerste reactie. Deze eilandengroep, op enkele mijlen afstand, zou volgens de kaart niet verlicht moeten zijn, maar ja, een kaart is slechts een weergave van de werkelijkheid. Maar de eilanden liggen aan bakboord, niet voor ons. ‘Vissersboten?’, vraagt Wim zich af. Maar dan zouden we ook groene en rode lampjes moeten zien. Ik neem een peiling. Even later nogmaals. Oei, die lampjes verplaatsen zich redelijk snel. Zo snel, dat we dicht in de buurt moeten zijn. Ik kijk op de kaart: het is hier een slordige 2500 meter diep, dus boeitjes kunnen het niet zijn, lijkt mij, want die liggen toch vast aan de bodem? ‘Het zijn boeitjes, van vissers’, zegt Karin gedecideerd. Ze heeft gelijk. Maar het voelde toch een tikje verontrustend, al die lichtjes terwijl we donkerte hadden verwacht.

Als we alle boeitjes zijn gepasseerd, Madeira volledig uit beeld is, Karin en Wim ter kooi gaan, blijf ik alleen in de kuip. Rust. Stilte. Volledige donkerte, geen hand voor ogen; het is bijna nieuwe maan. Gekabbel van een heerlijk rustig zeetje, een fijne, ruime wind van een knoop of 10 á 15. Arie, de windvaan, stuurt de boot. Ik hoef niks te doen. En dan komen de gedachtes. Hier, ergens tussen Madeira en de Canarische eilanden, lag Charles Darwin zeeziek op bed in zijn kooi, in januari 1832. Hij kwam amper aan dek, zo beroerd was hij. Wekenlang. Toch las hij boeken, boeken die een enorme impact op zijn latere werk zouden hebben. Hij verslond ‘Personal Narrative’, het zevendelige werk van natuuronderzoeker Alexander von Humboldt, Darwins grote inspiratiebron. Darwin had ook ‘Principles of Geology’ bij zich. Dit boek van Charles Lyell was zojuist verschenen. Kernpunt: alles op aarde is het gevolg van processen die nog steeds doorgaan. Kernpunt twee: alles voltrekt zich over onvoorstelbaar lange periodes. Met andere woorden: vergeet het scheppingsverhaal. Daar had de godsdienstige Darwin, die bijna een carrière in de kerk was begonnen, moeite mee. Juist Darwin zou later met zijn evolutietheorie – inmiddels onomstreden paradigma – afrekenen met alle bijbelverhalen over het ontstaan van de aarde en het leven en vooral: het ontstaan van de mens. Het begin van Darwins baanbrekende inzicht ontstond dus hier, waar wij nu zeilen, waar het water nu kabbelt. Genoeg daarover, want de beelden van de afgelopen twee weken Madeira komen als een film voorbij terwijl Catherine met deining en wind wordt meegevoerd.

Paula, een oude schoolvriendin van Karin, woont met haar man Frans op Madeira. Ze zijn verliefd op het eiland en dat begrijpen we heel goed. Madeira is prachtig en de mensen ongelofelijk aardig en behulpzaam, zoals eigenlijk alle Portugezen die we hebben ontmoet. Paula en Frans praten ons bij op een terrasje in hun woonplaats Machico. Frans en ik aan alcoholvrij bier – goed te doen! – Karin en Paula aan de groene wijn – echt waar, vinho verde! Op deze zachte zondag flaneert men voorbij, verliefde stelletjes, jonge gezinnetjes, grote families aan de late lunch, luidruchtig gelach naast ons, af en toe een rondkijkende toerist, uitzicht op de baai, het vissershaventje en het dorpspleintje met markt. Machico was ooit de hoofdstad van Madeira, vertelt Paula. Aan het eind van de dag tuffen we met ons huurautootje terug naar de oostkant, waar onze Catherine op ons wacht in Marina Quinta do Lorde. Dat is onze uitvalsbasis voor de wandelingen die we willen maken. Maar welke wandelingen? Sanne en Jasper, onze vrienden van de Giramondo, weten het antwoord. We zoeken ze op in de drukke, gezellige haven van hoofdstad Funchal. Ze reiken ons ‘Madeira Walks’ aan, een boekje met gedetailleerde beschrijvingen van prachtige wandelingen. We drinken nog wat op een terrasje in het oude stadscentrum en nemen dan afscheid. Zij zeilen door naar Tenerife. We zagen elkaar voor het eerst in Portosin, Noord-Spanje, later in Cies, Seixal en Porto Santo. We zullen elkaar weer treffen, maar waar, dat wijst zich vanzelf.

We wandelen over de oostpunt van het eiland: Ponta de São Lourenço, een dramatisch aride landschap richting de kaap, waar de wind vrij spel heeft. De oceaan klapt op de steile rotsen, aan beide kanten. Het uitzicht vanaf de kaap is adembenemend. Aan de horizon zien we Porto Santo liggen. Ons boekje waarschuwt voor hoogtevrees, maar dat blijft gelukkig beheersbaar. Op de terugweg begint het te waaien, een druppel valt, het klaart weer op, dan begint het goed door te regenen. Een woest gebied!

We maken een aantal wandelingen langs levada’s, de soms eeuwenoude irrigatiekanaaltjes met daarnaast lieflijke paden met geringe hoogteverschillen. Samen met onze Duitse vrienden Gerhard en Andrea van de Monte, die inmiddels ook in Quinta zijn afgemeerd, maken we zo’n levada-wandeling die ons onder watervallen door leidt. Bij de oorsprong van de levada tovert Gerhard een verrassing uit zijn tas: een paar flesjes Portugees stout-bier. Heerlijk spul. Andere wandelingen voeren ons de volgende dagen door diepe dalen en over berghellingen. Madeira is een prachtig eiland. Die conclusie had ik al getrokken op tienjarige leeftijd, toen ik op de lagere school een werkstuk over dit bloemeneiland maakte. Ik zie nog voor me hoe kleine Eric (op school noemden ze me Wessie, zoals grote mensen nu mijn oudere broer aanspreken) een halve eeuw geleden een foto uitknipte uit een reisgids, met daarop bloemen in een steile kloof, en het plaatje in het werkstuk plakte.

Het einde van ons verblijf op Madeira nadert, als we nog een bakkie met Paula doen. We zitten in een eenvoudig koffietentje, als een buurtgenote, een hoogbejaarde dame, aan Paula vraagt wie we zijn. Ze knikt goedkeurend, lacht ons toe, terwijl Paula vertelt over onze reis. Even later staat ze op, moeizaam, de artrose is bijna voelbaar, ze gaat op weg naar huis, blijft even staan aan ons tafeltje en wenst ons welgemeend een goede reis over de wereld en behouden thuiskomst. Lief.

Wim stapt op en we varen weg van Madeira. We koersen richting Isla Selvagen Grande, een verlaten rotsblok in de oceaan, twee nachten en een dag zeilen richting de Canarische eilanden. Daar zouden we prima kunnen ankeren. Maar na de tweede heerlijke nacht varen we ’s ochtends vroeg de baai binnen en het lijkt of ik de rotsen kan aanraken, zo smal is de baai. Volgens de zeilgids prima ankergrond, maar ik durf het niet aan. Een krabbend anker en we liggen in een zucht op de rotsen. Er ligt een boei. We leggen Catherine eraan vast, maar worden even later weggestuurd, want de Policia Maritíma heeft die boei nodig. Een grote boei, buiten de baai, eigendom van de marine, mogen we gebruiken. Het is een oud, lelijk, groot, roestig maar stevig ding. We knopen Catherine eraan vast en gaan met Billy de Bijboot naar het eiland voor een wandeling. Op het eiland worden we hartelijk welkom geheten door de vriendelijke mannen van de Policia Maritíma en het nationaal park. Karin regelt het papierwerk: bootdocumenten, paspoorten. Helaas komt Catherine vervaarlijk dicht bij het roestige gevaarte. We besluiten de lijnen te verlengen, Wim en ik varen terug om dat even te fixen. Achteraf zou blijken dat we dit beter niet hadden kunnen doen.

Enkele heren lopen met ons mee over het eiland, want deze eilandengroep valt onder een streng natuurbeschermingsregime. Enkele endemische soorten, vogels en een hagedissensoort, zijn kwetsbaar. Er is weinig te zien, het landschap lijkt een kruising tussen Arizona en de maan, maar dat maakt het tot een unieke plek. De gids spreekt geen woord Engels en wijst ons op informatieborden. Zijn hulp, een vrijwilliger uit Madeira staat ons wel in het Engels te woord en legt uit dat wij de eerste buitenlandse toeristen zijn die deze borden zien: ze staan er pas twee weken. Dat er zo weinig toeristen zijn is logisch. De enige manier om hier te komen is met je eigen zeilboot, via die krappe baai tussen de rotsen.

We hebben het eiland gerond, we zijn voldaan en ik verheug me op een rustige nacht aan de boei, met een zelfgebakken pizza en wijntje. Helaas loopt dat anders. De laagstaande zon belicht Catherine, die wordt belaagd door het roestige gevaar. Het onding schuurt tegen de scheepshuid. Die lange lijnen waren blijkbaar toch niet zo’n goed idee. We lopen naar beneden, Wim en ik pakken Billy, te klein voor ons drietjes dus Karin haal ik straks op, we varen naar Catherine om de schade op te nemen. Dat lijkt mee te vallen, maar de lange lijnen van Catherine zijn verstrikt geraakt rondom de ketting onder de boei. Wat zullen we doen? Met Billy de lijnen proberen te ontwarren? Eerst Karin ophalen met Billy, terwijl Wim probeert de boei af te houden? Lijnen doorsnijden en dan wegvaren? Terwijl ik de opties op een rijtje probeer te zetten om een plan te smeden, voel ik een licht alarmerend gevoel: gebrek aan controle, de situatie glipt me door de vingers. Geen gevaar, wel een ingewikkelde situatie. Het is te donker om Karin op te halen. Het is te donker om toch nog te ankeren, of toch weer aan die boei van de politie te gaan liggen. We komen handen tekort: boei afhouden, lijnenprobleem oplossen, Karin ophalen. Het vooruitzicht is weinig aanlokkelijk: niet ankeren maar wegvaren terwijl we alle drie best moe zijn van het wandelen en de vorige twee zeilnachten. We hebben honger. Na bliksemoverleg met Wim trek ik de conclusie: hulp van de mannen op het eiland inroepen. Karin heeft de handmarifoon – uiterst nuttig cadeautje van Wim – bij zich. Ik roep haar op en leg de situatie uit. Dan gaat alles heel snel. Karin vertelt later dat de vriendelijke mannen opeens stoere kerels werden, hun reddingsboot werd in een mum van tijd te water gelaten, Karin werd erin geholpen, met felle zaklampen in de aanslag racete de boot tussen de klippen door naar Catherine. Karin, gehinderd door een flinke deining, klom aan boord van Catherine, zoals je vroeger op de kermis in het lunapark op bewegende traptreden omhoog moest zien te komen. De mannen bekeken de boei en de lijnen en kwamen tot dezelfde conclusie: doorsnijden. Hopla, dat was in no-time gebeurd. We bedankten de hulpvaardige heren, redders in lichte nood, terwijl tijdens een poging tot handen schudden als afscheid de stoerste met zijn hoofd nog bijna tegen ons anker stootte, zijn collega hem in een flits wegduwde, de mannen voeren weg en opeens was het avontuur voorbij.

En toen dobberden we weer op de oceaan. Karin, Wim en ik maakten zo snel als mogelijk de boot zeilklaar. Spullen zeevast. Billy aan dek, buitenboormotor achterop vast. Karin hield met de zaklamp die nare roestboei in beeld, ter oriëntatie, want het was werkelijk pikkedonker en de gevaarlijke rotsen niet ver weg. Na een kwartier – of was het vijf minuten, een half uur? – hesen we de zeilen. Langzaam zakte de adrenaline. Karin toverde een omelet uit de kombuis. Ze vertelde achteraf dat ze zich dankzij het optreden van de stoere mannen geen moment onveilig heeft gevoeld.

We zetten koers naar Lanzarote. Helaas bleek de wind iets te oostelijk. Middenin de nacht, Karin en Wim sliepen, trok ik de conclusie: jammer, maar ik verleg de koers en val af. En zo voeren we na de vierde nacht op zee de haven Las Palmas op Gran Canaria binnen. Gemengde gevoelens, want jammer dat we ons plan (via Lanzarote en Fuertaventura naar de andere eilanden) niet hebben uitgevoerd, gemengde gevoelens ook dat we Selvagen hebben aangedaan. Een bevriend Duits echtpaar, Norbert en Sabrina, ervaren zeezeilers en ankeraars waarmee we in Porto Santo stevig hebben geborreld en die we bij toeval ook op Madeira troffen, nota bene in de parkeergarage bij de Decathlon, waren ook via Selvagen Grande gezeild en trokken direct de conclusie: hier gaan we niet ankeren, we varen door. Hadden wij beter ook kunnen doen. Maar ach, eind goed al goed. Catherine heeft een paar stevige krasjes opgelopen, we zijn een ervaring rijker en we hebben ervan geleerd. Terwijl ik dit typ, Wim een wandeling maakt in de stad en Karin naar de kapper is, de zon schijnt in de kuip en ik straks een biertje ga opentrekken, zie ik de geruststellende knik, vriendelijke lach en vertrouwenwekkende blik van die oude dame in Machico weer voor me: een goede reis en een veilige thuiskomst, zei ze. Ik kan het me verbeeld hebben, maar ze keek me aandachtig aan, recht in de ogen. Alsof zij daarvoor kan en gaat zorgen. Darwin of niet, het is een fijne gedachte dat ze dat doet.

Eric

 

Porto Santo: komen en gaan

                                                                                  16 november 2019

Er staat een stevige dwarswind de haven in als we vertrekken uit Porto Santo. We hebben weinig ruimte om te manoeuvreren. Het plan was Catherine met lijnen bij de dwarssteiger te houden, met behulp  van drie man. Eentje staat op de steiger voor ons en twee anderen staan op de vingersteiger naast de boot. Ik sta op de boeg om de lijnen op te vangen. Eric zet de motor in z’n achteruit en alle drie de mannen gooien de lijnen iets te vroeg naar mij. Ik zie nog in een glimp hoe Kevin de aardige Engelsman op de vingersteiger tot z’n enkels in het water staat. Ik ben druk bezig de lijnen binnen te halen als ik zie hoe de boot iets te snel zijwaarts afdrijft richting twee afgemeerde boten. De mannen aan de kade schreeuwen nog wat, maar Eric zet de motor exact op tijd volle kracht in z’n vooruit, zodat er maximale druk op het roer komt. Catherine draait langzaam tegen de wind in, de boeg gaat net op tijd door de wind, met de andere boten op slechts een paar meters afstand en we varen weg. Opgelucht varen we langs het Duitse stel dat een stukje verderop geankerd ligt: ‘See you later in Madeira’. De Canadees die op de steiger had geholpen loopt naar het havenhoofd en zwaait ons uit.

We zijn op weg. Een kort stukje 30 zeemijl, een uur of zes varen.  Als we de punt van Porto Santo voorbij zijn, zien we Madeira al liggen. Er staat een stevige wind en we varen een ruime koers. We experimenteren een tijdje met de zeilen. We hijsen het grootzeil en rollen de genua uit. Het grootzeil haalt de wind uit de genua die staat te klapperen als een gek. Toch maar weer het grootzeil laten zakken en dan maar ‘voor het lappie’, zoals dat in zeilerstermen heet. Met alleen de genua gaan we zelfs iets harder, dus het blijkt de juiste beslissing. De deining is flink en behoorlijk onregelmatig. Zolang we dichtbij Porto Santo zijn, hebben we nog last van een onrustige zee. Na een uur of twee wordt het wat rustiger, maar wel veel kouder. De warme, waterdichte kleding wordt weer tevoorschijn gehaald en we wapenen ons tegen de kou en de nattigheid.

Ik zie Porto Santo steeds kleiner worden en denk terug aan de twee heerlijke weken die we daar hebben beleefd. Na een behoorlijke heftige tocht kwamen we aan in Porto Santo. Via de marifoon kreeg ik wat onduidelijke aanwijzingen: eerst konden we gewoon een plekje uitzoeken in de marina, later bleek de marina toch vol en zeiden ze dat we aan een mooring in de ankerbaai konden gaan liggen. De ankerbaai was ook behoorlijk vol en er was geen mooring te bekennen. De Engelsman die we tijdens onze reis bijna de hele tijd op de AIS hadden gezien, was een uurtje voor ons gearriveerd en riep naar ons dat er überhaupt geen moorings waren. We gooiden het anker uit, ontkurkten een fles bubbeltjeswijn en gingen eens rustig om ons heen kijken. Beiden waren we ietwat teleurgesteld over wat we voor ons zagen. Precies voor onze neus stonden een paar lelijke industriegebouwen, een rokende dieselenergiecentrale met daarachter een bruine, dorre rotswand. Links van ons, bij de piepkleine marina was een lange volgekalkte kademuur. De wijn hakte er goed in na de lange dagen op zee en we gingen vroeg onder zeil.

De volgende ochtend meldden we ons bij het havenkantoor. Gelukkig was er toch een plaatsje vrij in de marina, want de nacht in de ankerbaai was me niet goed bekomen door het heen en weer zwiepen van onze boot. Nadat we voor de tweede keer de omgeving in ons opnamen, waren we al stukken positiever gestemd. Achter de kademuur zagen we een prachtig strand met palmbomen tot zover het oog reikte. De kademuur was beschilderd met kleurige schilderingen van wereldzeilers. Later zouden wij daar ook ons spoor achterlaten als een herinnering aan ons verblijf op Porto Santo. Het terras zat vol met zeenomaden van allerlei pluimage. Naast een paar oude Franse hippies zaten twee Engelse stelletjes die duidelijk een slok teveel op hadden en luidkeels uitweidden over allerlei bestemmingen die ze hadden aangedaan. De dag erop hetzelfde tafereel, de kater werd op zijn Engels weggespoeld met halve liters bier. Op het terras zaten ook een paar solozeilers, die ons later allerlei stoere verhalen zouden vertellen.

De marina van Porto Santo bleek een toevluchtsoord voor zeer uiteenlopende types. Onze buurman Alex uit Corsica zag er nogal woest uit met zijn gezichtstatoeages, maar bleek een vriendelijke, zachtaardige man. Toen wij onze bootschildering met ‘In het kielzog’ op de kademuur schilderden, vertelde hij hoe zijn wat gammel uitziende boot ‘Weak’ aan haar toepasselijke naam was gekomen. De vorige eigenaar had een spelfout gemaakt, de boot had eigenlijk ‘Wake’, Engels voor kielzog, moeten heten. Alex lag al vijf maanden in de marina en was van plan om in één keer vanaf hier door te varen naar de Caraïben. Hij bezat geen rooie rotcent en hoopte met wat klussen rond te kunnen komen.

We maakten mooie wandelingen, bezochten het leuke stadje en het huis waar Columbus had gewoond. In korte tijd hadden we een druk sociaal leven in en om deze marina. Een barbecue op het strand met onze vrienden van Giramondo, een andere barbecue georganiseerd door Alex en andere zeilers van de haven en een paar keer een borrel bij enkele geankerde schepen van Duitse stelletjes. Hun schepen glommen in de zon, van binnen alles spik en span, alles piekfijn op orde, één boot had zelfs een echte man cave, waar de schipper zich uit kon leven met de fonkelnieuwe dieselmotor, generator en watermaker. Het contrast met het afgeragde bootje van Alex en de rommelige Franse hippieboten was enorm. Hoe groot de verschillen ook zijn, er heerste een goeie sfeer en prettige saamhorigheid. Het blijft opmerkelijk: we varen als vreemden de haven binnen en na twee weken, als we weg varen, hebben we het gevoel alsof we talloze vrienden achterlaten. Het leuke is dat we een aantal zeker terug zullen zien op Madeira en later op de Canarische eilanden.

 

Karin

 

Naar zonnig Madeira

Porto Santo, 26 oktober 2019

Ik had hem nog willen bedanken, Ricardo, die ongelofelijk aardige en behulpzame havenmeester van Seixal. Helaas moest hij er alweer vandoor. Ricardo gaf ons een warm welkom toen we op 12 oktober arriveerden in dit knusse – naar later bleek – communistisch bolwerkje aan de Taag, tegenover Lissabon. De haven puilde uit, maar Ricardo zou Ricardo niet zijn als hij niet toch nog een bolletje voor ons wist te regelen. Een lokale visser stond hem voor ons af. Ricardo reikte glimlachend de lijn aan, hielp Karin met vastknopen, terwijl ik Catherine tegen de stroom in op dezelfde plek hield, maakte nog een babbeltje en ging er weer vandoor. Zijn hulp bleek een voorbode van hoe het er in Seixal aan toegaat. Vriendelijk, gemoedelijk, mannetjes op een bankje, moeders met kinderen in de speeltuin, giechelende pubers op de hoek, opa en oma aan de schuifel naast geduldig ondersteunende kleinkinderen, het onvermijdelijke wapperende wasgoed in smalle straatjes, terrasjes waar zeilende toeristen zich mengden met de Seixalenaren. We namen een avondje gulzig in met de bemanning van Giramondo. We hieven de glazen, de rokende barbecue van de buren droeg ook bij aan de lichte beneveling, de couleur locale liet zich van zijn beste kant zien, gestreken overhemden naast rebels geklede jongeren, een solitaire boekenlezer naast een druk gezelschap dat waarschijnlijk de gunstige uitslag van de laatste verkiezingen in Portugal besprak. Want links was de winnaar, en dat valt goed in Seixal. De kastelein zette een bakje nootjes op tafel, ook nog wat olijven, draaide jazz en Jim Morrison en we bestelden, vooruit dan maar, nog een rondje. Een andere gezellige avond leerden we Suzanne en Jurre van de Yndeleau beter kennen en hebben we de lekkerste vis in jaren gegeten, bereid op die rokende barbecue. Wat hebben we gelachen in dat restaurant, totdat we erachter kwamen dat alle andere gasten inmiddels naar huis waren. Het restaurant ging sluiten en wij stapten in de stromende regen in de bijbootjes en voeren terug naar onze drijvende huisjes op de rivier.

Met een lichte brok in de keel voeren we weg van Seixal, ik belde Ricardo om hem te bedanken, maar helaas: onbereikbaar. We zwaaiden naar Seixal, groetten Marcel et Nadine van de Caroleau3, een leuk Frans zeilersechtpaar dat we al in Aveiro hadden ontmoet, en gingen op weg naar het volgende hoofdstuk van onze reis. We zwaaiden ook naar het lieve gezinnetje van de Nortada, dat we opnieuw hadden opgezocht, in Lissabon dit maal, die prachtige stad, vooral de slingersteegjes in Alfama zijn betoverend. Lissabon, bakermat van de eerste ontdekkingsreizen naar andere continenten, Vasco da Gama heeft hier een grafmonument gekregen, een cenograaf zoals dit blijkt te heten, naast allerlei andere belangrijke mensen. In Lissabon hebben we ook een bezoekje gebracht aan het maritieme museum, want ik wilde per se, eigenhandig, letterlijk, voeling hebben met Columbus. Drie ankers, losgeslagen op de Azoren op zijn terugreis 1493 en later opgevist, staan hier opgesteld naast een baliemedewerker die, terwijl ik opgewonden poseerde voor de foto, gapend naar zijn smartphone zat te staren. Terug op Catherine herlees ik een stukje uit het dagboek van Columbus van 20 februari 1493 te Santa María, Azoren: ‘De haven ligt zeer ongunstig en ik ben bang dat ik de ankertouwen gekapt moeten worden – en inderdaad gebeurde dat.’

Onze intentie was, via een tussenstopje aan de monding van de Taag, Sines aan te doen. Maar Karin en ik kregen steeds meer het gevoel dat de herfst ons op de hielen zat en ons af en toe inhaalde. Regen, wind, net iets te koel in de avonden. We wilden graag naar de Algarve en Zuid-Spanje, maar hoe is het weer daar? Toen zagen we een mooi weergat om richting Madeira te zeilen. Het besluit was snel genomen. Let’s go down south!

De water- en dieseltanks bomvol, de koelkast puilde uit met verswaren, de avocado’s nog hard, we waren klaar voor de overtocht. Hopla, de koers op 221 graden en het eerste waypoint is de eindbestemming: Porto Santo, naast Madeira, een tocht van 480 zeemijl, 889 kilometer. Vier etmalen met onze niet al te snelle, maar zeewaardige schuit Catherine.

Zondag 20 oktober begint hotseklotsend, zoals zo vaak in een riviermonding. Karin en ik kijken elkaar aan en denken hetzelfde. Pffff…. De golfslag is rommelig, vanuit alle kanten, kort, steil, irritant. Karin krijgt het te pakken en hangt al snel over de reling. Naarmate de monding van de Taag zich verbreedt en overgaat in de zee, wordt het iets beter, maar voor Karin net iets te wild om in te slingeren. Ze trekt zich terug in de kajuit, pakt oordoppen en slaapt in.

Ik kijk om me heen: alles zeevast. Ik kijk naar de horizon: onheilspellende weerlichten rondom, noord, oost, zuid, west, maar gelukkig niet boven ons.  In mijn eentje aan dek vaar ik de nacht in. Geen schip te zien, ook niet op de AIS. Ik moet mijn krachten sparen, want er is dinsdag wat hardere wind voorspeld en dan is het aanpoten. Het is dus maar de vraag of Karin opknapt. Ik bereid mij voor op een paar dagen solozeilen. Dus nu niet smijten met mijn reserves. De nacht naar maandag blijft de zee pittig, de golven veel steiler dan verwacht, ook als we het continentaal plat afvaren en de oceaanbodem onder ons zakt tot meer dan 3000 meter. Toch lukt het me om in de kuip hazenslaapjes te doen: ik kijk rondom, check de AIS op scheepvaart rondom, zet de wekker een half uur later en slaap in. Zo gaat het door tot zonsopkomst. Ik voel me maandag verrassend fris. Karin steekt haar hoofd uit het luikje. ‘Hoe gaat het?’, vraag ik haar en zij aan mij. Karin is gammel, maar het is iets beter. De zee is ook wat rustiger. Optimistisch beginnen we aan de dag. Karin blijft benedendeks liggen en slaapt veel, maar klaart op als in de middag de wind gaat liggen en de zee afvlakt. Met slechts 8 knopen wind halen we toch nog 5 knopen snelheid. Komt ook omdat we aan de wind varen. Fijn, maar die wind komt wel uit een andere richting dan voorspeld. Wat heeft dit te betekenen? Ik voel een knoop in mijn buik, realiseer me dat we alleen zijn, ver van de kust, op de oceaan. Geen schip in de buurt. Nog drie dagen te gaan. Dan vraagt Karin: wat heerlijk die rustige zee, zo vriendelijk! Mij ontglipt een weinig geruststellende reactie: ‘stilte voor de storm.’ Want dat wordt het.

Maandagavond trekt de wind aan. Ik steek het tweede rif in het grootzeil. Een kwartier later gevolgd door een derde. Vervelend is dat de wind afneemt en toeneemt, dus genua in, genua uit. Ook de richting verandert, dus schoten aan, losser, geklooi met de windvaan die het gelukkig fantastisch doet. Het is hard werken. De wind neemt toe, gelukkig wel weer uit noordelijke hoek. 25 knopen, 28 knopen. Dan tikt de windmeter 30 knopen aan. Ik beleef alles op het moment, mijn zintuigen staan op scherp. Alles in het nu. Aan de horizon ook deze nacht de weerlichten. In de kleine uurtjes komt de maansikkel op die het ergste donker verdrijft. De golven zijn hoog, af en toe komt een breker aangerold, maar is steeds te laat om de kuip vol te laten stromen. Het blijft bij een klots water zo af en toe. Inmiddels staat de windmeter net zo vaak op 30plus als op 30min. Windkracht 7, af en toe 8.

Karin geeft in de ochtend een teken van leven. Luikje open, ze zegt iets, ik versta haar niet, het is een enorme herrie aan dek. Het is een slecht moment, want ik zie aan de horizon een stevige bui onze kant uit komen. Het wateroppervlak verraadt harde wind. Ik roep tegen Karin: ‘Alles onder controle, maar het is hard werken. Doe je luikje dicht, het gaat spoken.’ Zo snel als ik kan rol ik de genua in, een klein puntje laat ik staan voor de balans. En dan begint het: regen, hardere wind, een enorme pokkeherrie, ratelend voorlijk tegen de mast, ik val wat af, zodat we voor de wind uit geblazen worden, golven in de rug. In een flits zie ik 36 knopen schijnbare wind op de windmeter, dus tegen de 40 knopen ware wind. Oef, dat gaat richting 9 Beaufort.  Alles onder controle, zeg ik tegen mezelf. Maar mijn hart bonst in mijn keel. Gedachtes komen op. Waarom ben ik hier? Waarom heb ik geen camper of tourcaravan gekocht? Waarom wil ik dit? Ik zie mezelf niet als een thrillseeker. Boeken lezen, drummen bij Coolkast of Phoenix, of liedjes zingen op de gitaar bij een kampvuur, dat is toch ook leuk? Ben ik bang? Nee. Of toch. Ja, een beetje. Waarom? Dat iets breekt, scheurt, kapot gaat. Wat dan? Terwijl ik een beetje begin te piekeren danst Catherine op de golven, ze duikt de golfdalen in, op de steilste golftoppen komt ze bijna los en verliest ze even haar koers, maar Arie, de Aries-windvaan, pakt het snel weer op. Ik herwin het vertrouwen in ons schuitje, gastvrij van binnen, stevig van buiten.

Gaandeweg krijg ik een licht triomfantelijk gevoel: het gaat goed, dit komt goed, blijft goed gaan. Alles onder controle. De gehele dinsdagochtend blijft het windkracht 7 á 8, maar gaandeweg, langzaamaan, wordt het iets rustiger. Karin slaapt en slaapt. Als ze wakker is luistert ze muziek. Eenmaal aan de wijn in Porto Santo zegt ze dat de filmmuziek van La famille Bélier, vooral het nummer Jour, haar tot tranen toe ontroerde.

Het weer verbetert, de nacht is rustig. Woensdag is een mooie dag. Karin krabbelt op. Het is een wonder hoe de oceaan als bij toverslag is veranderd. De zee is vlak, alle zeilen bij, ik loop te klooien met de gennaker, maar het is niet genoeg. Motor aan. En zo tuffen we richting Porto Santo, onze heilsbestemming, veelgeprezen zeilersoord middenin de oceaan. De zon gaat onder. ‘Kijk’, zeg ik tegen Karin, ‘dit is de eerste keer dat je Mercurius ziet.’ Net boven de horizon, helder, in een roodgekleurd avondlicht. Na een kwartiertje gaat de planeet onder en begint de vierde nacht.

Dan is het donderdag. Een heerlijke windkracht 3, later aantrekkend naar 4. We zeilen wat, praten wat, en dan roept Karin: ‘land in zicht!’ Het is nog een uur of drie zeilen, maar we geven elkaar vast een high five. Het was afzien, vooral voor Karin, maar we hebben het gefixt. Om vier uur plonst het anker in het water van de havenkom van Porto Santo. We halen de olijven (niet uit een potje, maar echte lekkere!) tevoorschijn, Karin maakt een toastje met zalm en avocado. Die is op de oceaan gerijpt. We maken het verrassingspakketje open dat Joris en Liselot ons voor deze gelegenheid hebben meegegeven. Lief! We trekken een fles goed gekoelde witte wijn open. Allemachtig, die heeft nog nooit zo lekker gesmaakt als nu.

Eric