Terugblik deel 2: Alles komt goed, maar dan komt corona

Burgh-Haamstede, 30-9-2020

In het vorige blog beschreef ik hoe midden op de oceaan, halverwege Kaapverdië en Suriname, onze voorstag losraakte. Je kan wel zeggen: een serieus probleem. Hieronder lees je hoe het allemaal goed afliep. En dat onze reis in de Cariben door corona eindigde waar die begon.

Ik dacht aan Karin, ik zag Liselot, turend boven de buiskap. Ook zij begreep de ernst van de situatie. Ik ben verantwoordelijk voor hun veiligheid, met hun mag niets gebeuren, in een kort moment dacht ik in lichte paniek: ik had hen nooit moeten meeslepen in dit zeilavontuur…Ik wist me te herpakken, raakte niet in paniek, maar de angst gierde wel door mijn keel, de adrenaline raasde door mijn lijf, ik probeerde de ratio het te laten winnen van emoties, ik moest nu dénken, niet voelen. Mijn verstand zei: we zijn midden op de oceaan, ik moet het overzicht behouden en juist handelen. Anders kan de mast afbreken, althans het bovenste deel, want de kortere kotterstag – goddank had ik die voor deze reis laten plaatsen – gaf nog steun aan het onderste deel van de mast. Ook het voorste onderwant oefent een voorwaartse kracht uit op de mast. Het lukte me om rustig te blijven, ik behield het overzicht. Allereerst: genua inrollen, met de hand, terwijl de voorstag met het hele rolreefsysteem, een metertje of vijftien lang en tientallen kilo’s zwaar, heen en weer bungelde, tegen de preekstoel aan kletterde, dan weer op het voordek schuurde. Ik moest oppassen dan mijn hand niet bekneld raakte, maar het lukte met hulp van Joris. Vervolgens wat te doen? De voorstag fixeren om verdere schade te voorkomen. Vervolgens zo snel mogelijk de spinakerval aan de boeg bevestigen als noodstag. In de tussentijd reefden we het grootzeil om de krachten op de mast te verminderen, maar lieten we het grootzeil wel staan omdat de voordewindse koers de mast naar voren duwde. Terwijl Liselot en Karin in de kuip de koers bewaakten, werkten Joris en ik geweldig samen, elk besef van tijd verdween, maar na een tijd was de klus geklaard en zaten we na te hijgen in de kuip. De mast bewoog niet, was niet krom, leek stabiel. Ik probeerde Karin en Liselot objectief te informeren over de ernst van de situatie, maar ook gerust te stellen. Alles komt goed, zei ik, hoewel een stemmetje in mij zei: je hóópt dat het goed komt.  Joris en ik spraken af bij dageraad de situatie opnieuw op te nemen. We gingen ter kooi.

De volgende dag maakten we een plan. We wilden de voorstag aan een oog op het boegbeslag bevestigen, daarvoor moest eerst de genua worden geborgen, daarna de rolreefinstallatie worden gedemonteerd, om bij de spanner van de voorstag te kunnen komen, losser te draaien en ruimte te maken voor een noodverbinding. Een flinke klus omdat alles enorm vast zat en de deining het werk bemoeilijkte. Met een uiterste krachtinspanning, vergezeld van een diepe oerkreet, kon ik wat gecorrodeerde inbusbouten loskrijgen. Maar het lukte! We bevestigden de voorstag aan het oog, spanden de stag een beetje op en zetten het rolreefsysteem weer in elkaar. Dit was een zeer geslaagde noodklus, we konden zonder al te veel zorgen de werkfok aan de kotterstag hijsen en de vaart verhogen, op weg naar de overkant.

Gaandeweg, na een of twee dagen, maakte de stress plaats voor ontspanning. Ook bij mij, nu ik zeker wist dat de mast redelijk goed verstaagd was, zolang we niet aan de wind zouden gaan varen, zolang de wind niet van voren kwam. We konden opnieuw genieten van de oceaan. Het geruststellen van Karin en Liselot lukte me nu veel beter, omdat ik er zelf in geloofde dat het allemaal goed zou aflopen.

We kregen weer oog voor de oceaan. We verbaasden ons over de enorme hoeveelheden zeewier dat voorbij trok. Gelukkig bleef niets hangen aan onze vleugelkiel, schroef of roerblad. We zagen ook talloze Portugese oorlogsschepen langskomen. Weinig complexe wezens, die kwallen, maar door de evolutie (daar istie weer, Darwin!) perfect aangepast aan het leven op de oceaan. Ze hebben een fleurig zeiltje waarmee ze op koers blijven en meterslange tentakels waarmee ze hun voedsel weten te vangen. We zagen een troep orka’s en veel dolfijnen. Geen dag is saai op de oceaan, ook als je verstaging heel blijft, mits je ziet wat er allemaal te zien is.

En toen, na zestien dagen op de oceaan, waren de drie Îles de Salut in zicht. Karins telefoon kwam tot leven met de mededeling: welkom in Frankrijk. Dat betekende dat we gewoon met ons Nederlands abonnementje konden bellen, appen, internetten. We gooiden het anker uit en namen gelijk een duik in het beschutte baaitje van Île Royale, enkele De eerste plonshonderden meters naast Île du Diable, Duivelseiland, waar Dreyfus gevangen zat vanwege een staatscomplot, een triest anti-semitisch drama aan het einde van de negentiende eeuw dat nog steeds  als een dieptepunt in de Franse geschiedenis wordt beschouwd: de Dreyfusaffaire. Ook Papillon zat er gevangen, diens verhaal is verfilmd, maar wel op een ander eiland. Ondanks deze zwaarmoedige geschiedenis liepen wij lichtvoetig, trots en opgewekt een rondje over het prachtige eilandje. Want we hadden de oceaan overgestoken! Tegenslagen overwonnen, teamgeest bewaard, samengewerkt én met elkaar genoten. Als vader ben ik apetrots op dit gezin, mijn eigenzinnige vrouw, en fantastische zoon en dochter, dat voelde ik op Île Royale sterker dan ooit, ooit tevoren.

Suriname lonkte. Na twee nachten gingen we ankerop. De stroming en wat wind sleurde ons met een machtige negen knopen (pakweg 16 km/uur), supersnel voor onze ondertuigde Catherine, over de ondiepe kustwateren van Frans Guyana naar de aanloopton van de Surinamerivier, waar we zoals gepland rond het middaguur van 10 februari aankwamen. We loefden op, zeilden zelfs even aan de wind, wat we maanden niet hadden gedaan. Ik keek omhoog, checkte de noodverstaging, de mast stond stabiel, stevig, ook bij deze wind. Tussen de oevers van de rivier lieten we de zeilen zakken en motorden stroomopwaarts, langs Paramaribo, verder de bruine rivier op. Onze berekening bleek juist; we hadden stroom mee, tot we vastknoopten aan de enige steiger voor jachten in Suriname, die van Marina Waterland.

Wat volgde was een heerlijke maand in dit prachtige land, met doorgaans ontzettend aardige mensen en heerlijk eten. Toch hing er een gespannen sfeer in het land: de verkiezingen kwamen eraan, zou Bouterse, de drugshandelaar die zich voordeed als politicus, de crimineel die het land al veertig jaar in de greep hield, accepteren als hij zou worden weggestemd? Daar kwam ook nog eens de verduistering van 100 miljoen Amerikaanse dollar bovenop, een enorme  domper voor het toch al kwetsbare land met een half miljoen inwoners. Van de ene op de andere dag had elke Surinamer er omgerekend een schuld van 200 U$ dollar bij! Bovenop de toch al torenhoge staatsschuld. Het slechte nieuws stond dagenlang op de voorpagina’s van de kranten, was het gesprek van de dag bij de warungs en winkels. En toch, ondanks corruptie en wanbeleid ademt Suriname levenslust, plezier, ontspanning en klinkt de muziek.

Na twee weken namen we afscheid van Joris en Liselot, die hun studie moesten oppakken. Dit gezin houdt het moeilijk droog bij afscheid. Het werd een tranendal op vliegveld Zanderij! Maar we waren ook blij, dat we twee maanden lang met elkaar waren geweest op deze bijzondere reis. Toen de tranen waren gedroogd stonden Karin en ik elkaar een beetje verdwaasd aan te kijken. Een rit huiswaarts volgde, met weinig woorden, maar veel gedachtes en gevoelens.

De dagen erna vonden we afleiding en gezelligheid bij onze nieuwe zeilvrienden aan de steiger van Waterland, Nederlandse zeilers die net als wij de sprong gingen maken naar de Cariben. Karin en ik hervonden onszelf de weken erop als duo, paar, koppel op reis. We maakten prachtige uitjes met ons huurautootje, dronken Parbo-biertjes met de buren. We werden gastvrij onthaald door een Nederlands-Surinaamse oud-collega en mede-Rotterdam-Delfshavenaar die vlakbij de marina woont. Dankzij haar en haar aardige vriend begrepen we steeds meer van het land en de politiek. Terloops lazen we in de krant berichten uit China die we toen nog weinig aandacht gaven. Ook toen de eerste berichten vanuit Italië binnenkwamen, betrokken we dat niet op onszelf, noch op Nederland. Hoe naïef waren we! Inmiddels was het de eerste week van maart. Tijd om verder te gaan.

En daar gingen we, de rivier af, stroom mee, we zeilden in drie dagen naar Tobago. Daar, in de baai van Charlotteville, Man of War Bay, het noordelijkste puntje van het eiland, lieten we op 10 maart het anker vallen om het pas in juni weer op te halen. De ankerketting was begroeid, wij hadden ons niet verplaatst, maar de wereld was veranderd, niet alleen op Tobago, overal, niets was meer vanzelfsprekend. Ook niet dat je als zeiler kan gaan en staan waar je maar wilt, zolang je je keurig hield aan regeltjes van douane en immigratie, kon je als zeiler overal heen. Nu konden wij helemaal nergens heen. Tobago, springplank naar tientallen Caribische eilanden, bleek geen startpunt maar voorlopig eindpunt van onze reis. Het enige dat we konden doen was afwachten. We probeerden nog wel de Curaçaose en Bonairiaanse overheden te overreden om ons toe te laten. Tevergeefs. Wachten was onze enige mogelijkheid. Wat deden we die maanden? Zwemmen, tonijn fileren, bakken, gitaar spelen. Weer zwemmen. Boodschappen doen in het dorp, waar we er na enige tijd helemaal bijhoorden als tijdelijke dorpsgenoten. Tussendoor deden we enkele klusjes aan de boot. Ik voelde rust in mijn hoofd, ontspanning, schreef muziek en songteksten. We hadden af en toe een gezellig praatje en later een barbecue met onze fijne buren van de Shady Lady, zeezwervers, vrijbuiters. Toen de lockdown werd versoepeld, huurden we een autootje en kriskrasten een week lang over het eiland, maakten wandelingen dwars door het schitterende regenwoud en verbaasden ons erover dat wij met Shady Lady, waarmee we nu bij Mr. Gray bier konden drinken met Marvin Gay uit de speakers, de enige zeilers waren die op dit paradijselijke eiland waren. Andere boten, honderden, zochten hun heil bij bekendere bestemmingen: Grenada, Martinique, de Grenadines. Nu hadden wij het gevoel dat we dit eiland hadden herontdekt, vijf eeuwen nadat Columbus voor het eerst de groene heuvels zag. Zijn naam schrijf ik nu op, maar noemde ik toen niet, want ook op Trinidad en Tobago, kortweg T&T, tegenwoordig één land, drong het besef door, terecht, dat Black Lives Matter en dat de wereldgeschiedenis doorgaans vanuit westers perspectief wordt beschreven. De toekomst van het standbeeld van Columbus in de hoofdstad Port of Spain was onderwerp in de kranten van T&T. In Charlotteville was er weinig van te merken. Sharon – de stoere uitbaatster van het enige hotel in het dorp die niet met zich liet sollen, zelfs de lokale politie had ontzag voor haar – bleef me ‘darling’ noemen, en schoof onder de toonbank tien bier in mijn boodschappentas. ‘Enjoy!’ riep ze me na, vergezeld met een vette knipoog.

En zo schoven de dagen, weken, maanden voorbij. Toen kwam het nieuws dat wij ons met de boot mochten verplaatsen binnen de territoriale wateren van T&T. We namen afscheid van Shady Lady, we’ll meet again, don’t know where, don’t know when, en zeilden naar de volgende baai: Bon Accord. Daar lagen we als enige boot voor anker, veilig achter een groot koraalrif. Elk cliché van een tropisch eiland werd hier bevestigd, met als enige geluid het ruisen van de palmbomen en het geklots van lieflijke golfjes tegen de romp van Catherine. We verzonnen allerlei smoezen om nog maar een weekje te blijven, waarom niet, en nog een week, morgen dan, of toch maar overmorgen? Uiteindelijk raapten we de moed bij elkaar en gingen op weg naar onze voorlopige eindbestemming: Chaguaramas, Trinidad.

De drempel van de baai bij Bon Accord is tijdens vloed amper twee meter, onze Catherine schoof met een enkele decimeter over de zandbodem. Spannend. Maar het ging goed en we voeren de laatste zeilnacht in van onze reis. Een heerlijke nacht, waarin alle herinneringen van het afgelopen jaar, zoals in deze en vorige blog beschreven, door mijn hoofd schoten. De volgende ochtend lagen we in Trinidad aan de steiger van Peake Yacht Services, een professioneel, gastvrij en net haventje en werf. Hier deelden we verhalen met andere wereldzeilers, het was een warm bad van mensen van allerlei pluimage, gretige jonge zeilers, een zwangere jongedame, een uitgezeilde oudere dame, een rechtse Amerikaan en progressieve Europeanen, een Brexiteer, een Londense goedzak, en een hartelijke groep Fransen. Iedereen was anders, maar we waren allen één: wereldzeilers, in een poging te leven op de dag, niet morgen maar nu het kan, ieder op zijn of haar eigen schuit, op zoek naar de vrijheid die ons nu tijdelijk was ontnomen.

We motorden Catherine naar de kraan, de banden werden onder haar romp bevestigd, de kraan tilde haar omhoog, haar onderkant zag er verrassend goed uit. Ze werd naar haar plaatsje op het land gereden. Hier mag ze uitrusten, op de kant, tot we onze reis hervatten. Wanneer dat kan weten we niet. De grens van T&T is dicht, niemand mag het land in. Dat is de realiteit van het coronajaar 2020. Karin en ik boekten een vlucht naar Amsterdam, er ging maar één vliegtuig per maand naar Europa, dus we besloten deze te nemen. Een rib uit ons lijf, dat wel. God zegene de greep, we zien wel wanneer de grenzen open gaan, wanneer we weer terug kunnen. En toen stonden we ineens op een vrijwel uitgestorven Schiphol. Mijn broer, de laatste die ons uitzwaaide vanaf de Van Brienenoordbrug in Rotterdam, was de eerste die we zagen, hij stond als enige op een uitgestorven Schiphol op ons te wachten. Een elleboog, een voorzichtige omhelzing. Joris kwam later aangelopen en reed ons naar huis. De ruitenwisser veegde de laatste beelden van Catherine en de Caribische Zee weg, de tropische hemel maakte plaats voor de grijze lucht waaruit Hollandse regen viel op platte polders. We zijn thuis, vertrouwd, maar in een veranderde wereld. We gingen op reis, op zoek naar afgelegen plekken en onbedorven baaien waar de wereld is zoals die altijd is geweest. Wat we vonden is een wereld die voor iedereen is veranderd. De tijd zal het leren of de tijd weer wordt teruggedraaid, of we die vertrouwde wereld van vroeger nog zullen vinden, als we onze reis hervatten, met onze Catherine, verder van huis, langs de Caribische eilanden en dan weer verder. Waarheen? Dat weten we nog niet, we gaan het zien.

Eric

Suriname – Tobago: traantjes en biertjes

Charlotteville, Tobago 10-3-2020

Tijdens de laatste dagen van ons verblijf in Suriname was Marina Waterland,  de enige fatsoenlijke steiger in Suriname waar zeiljachten kunnen afmeren,  behoorlijk leeggelopen. Dat begon met het vertrek van Liselot en Joris. We brachten ze naar vliegveld Zanderij, een uur rijden. Dag pa, dag ma, wees voorzichtig, maar geniet vooral van jullie zeilreis! Dag Joris, succes met je stage bij de Volkskrant. Dag Liselot, geniet van de paar weekjes in Rotterdam voordat je voor je coschap naar Perth in Australië vertrekt. Ik gaf ze beide een zoen op hun slaap, het meest tedere plekje waar je je meest dierbaren een liefdevolle kus geeft. Een laatste omhelzing, ze draaiden zich om, gingen op weg naar de paspoortcontrole. Een zwaai, een handkus, en weg waren ze. Karin en ik bleven verdoofd achter. We besloten even te gaan zitten op een eenvoudig terrasje, op plastic stoeltjes, met een koude frisdrank uit een pakje en een rietje. Zwijgend dronken we het suikergoedje op, sloften naar de auto en reden terug naar de boot. We zwegen, maar dachten hetzelfde: wat gaan we die twee missen.

Tijdens de rit kwamen we weer langzaam tot onszelf. Halverwege passeerden we de gesloten bauxietmijn van Suralco, ooit de economische levensader van het land. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam zestig procent van het aluminium voor de Mustangs en Vliegende Forten van de Amerikanen uit deze mijn. Nu ligt het er verlaten bij, alsof het van de ene op de andere dag achtergelaten is, een neefje van Tjernobyl. Roestige graafmachines, met de scheppen de lucht in alsof ze willen zeggen: laat ons werken, we kunnen het nog, we willen zo graag. Verlaten fabriekshallen, enorm, losse golfplaten, je kijkt zo door de bouwwerken heen. Een gigantisch door prikkeldraad omringd spookgebied, bij uitstek geschikt voor een spannende Hollywoodproductie. Maar Hollywood heeft waarschijnlijk nooit van Suriname gehoord.

Aangekomen bij de marina begroet onze olijke gastheer Runo ons: ‘ja man!’. We ploffen neer in de kuip van onze gastvrije Catherine. Met een koud biertje in de hand zijn we weer terug in de werkelijkheid: het mooie Suriname, de fraaie marina aan de groene Surinamerivier, met de gezellig buren waar we in de loop van de tijd een fijne band mee hebben gekregen. Dirk en Paula, zij stapt op en af terwijl Dirk met vrienden zijn boot Delizia naar en door de Cariben zeilt. Waarschijnlijk liggen we rond de zomer in dezelfde jachthaven op Bonaire. Schipper Rienk van Jive met opstappers Senna en Marek, een bijzonder trio; de één spraakzaam, de ander gereserveerd, de ander altijd vrolijk. Elke avond zegt wel iemand: zullen we een biertje doen? En dan zijn er Rosan, Arnout en hun peuter Berend, zeilend op hun Doejong, die dan weer met meloen, dan weer met een koud biertje of zelfgemaakte cocktail op de steiger staan, opgewekt en gretig in de startblokken voor weer een boeiend gesprek en gezellig avond.

De Jive is inmiddels vertrokken naar Tobago, Paula is al terug in Nederland, als wij de trossen losgooien. Runo en Dirk helpen wat met de lijnen, Dirk handiger dan Runo, ze staan ons op de steiger uit te zwaaien. Ik zet koers naar de riviermonding, vijf uur motoren in het vooruitzicht, en kijk Karin aan. Waterige ogen, nee, zelfs tranen. Wat is er nou? ‘Ik ben gehecht geraakt aan dit land’, zegt ze. ‘Suriname is mooi, de mensen zo aardig en gastvrij. Maar het land is kwetsbaar, ik hoop zo dat het beter zal gaan.’ Karin doelt op de verkiezingen, 25 mei. ‘Die Bouterse brengt het land naar de afgrond, Suriname verdient een betere president.’ Ik kan het alleen maar met haar eens zijn. De corruptie, vriendjespolitiek, politici met kleverige handen van de drugs, hoge ambtenaren die zichzelf verrijken met publiek geld. Het is verschrikkelijk. Tijdens ons verblijf kelderde de munt en trok de Amerikaanse FED de handen af van de Surinaamse dollar. Het laatste nieuws:  de Surinaamse bank heeft 100 miljoen (!!) Amerikaanse dollar, volgens andere berichten zelfs 250 miljoen dollar, verduisterd. Iedereen heeft het erover, schande, maar ja, verzucht men, zo gaat dat in Suriname. Ik heb een keer gelezen dat een volk de leider krijgt die het verdient. Ik hoop dat dat ook voor Suriname geldt.

Ik heb me serieus voorgenomen van dit verhaal een zeilblog te maken, over zeeën,  stroming, koersen, zeilvoering en andere nautische onderwerpen, we zeilen tenslotte in het kielzog van de grote ontdekkingsreizigers, maar sta mezelf toe nog iets meer over Suriname te zeggen.  Want we zeilen, maar zijn in de eerste plaats reizigers, willen meer weten over de landen waar we zijn. In het binnenland is het een en ander gaande. Je ziet het al op de wegen vol kuilen richting die verwaarloosde hoofdstad Paramaribo, een beschermde Unesco-plek, maar  ook een vervallen zooitje met hooguit hier en daar een mooi gerestaureerd gebouw. Helaas gaat het verval in de tropen sneller dan restauratie, dus de toekomst van Paramaribo ziet er somber uit. Het verkeer staat vast, al jaren is er geen investering gedaan in het wegennetwerk. Op de wegen naar de havens bij Paramaribo rijden de vrachtwagens met gigantische boomstammen af en aan: het bos wordt gesloopt. Verder weg, op de grens met Brazilië, is een ander drama gaande. Tienduizenden illegalen uit Brazilië drommen er samen, op zoek naar goud. Al sinds de zestiende eeuw, toen Eldorado nog achter de horizon zou liggen, trekken gelukszoekers hier het woud in. Nu zijn het de Brazilianen, ze zoeken naar hetzelfde goud als die allereerste sloebers, die vlak na Columbus in het regenwoud hun geluk zochten, maar bijna allemaal verkommerden en als sloebers stierven. De huidige gouddelvers leven in zelfgestichte stadjes, waar wetteloosheid en hoererij heersen, zo hoorden wij van een Nederlands-Surinaamse kennis uit het Rotterdamse, die tegenwoordig vlak achter de marina woont. Nog erger: de goudzoekers gebruiken kwik, dat in de rivieren terechtkomt en zich ophoopt in de voedselketen. Benedenstrooms worden hierdoor mismaakte kinderen geboren. Suriname: land van ongekende schoonheid en vreselijke tragiek. Dat roept bij Karin dat gevoel op waardoor ze een traantje moet laten. Maar: we blijven optimistisch, op weg naar 25 mei, de stem van het volk, op weg naar exit Bouterse. Zoals Runo zou zeggen: ‘ja man!’

We stuiven de rivier af, het tij is gekenterd, stroom mee, na vijf uur is de uiterton in zicht. Vóór ons ligt een Chinese boot: een baggeraar. De riviermonding van Paramaribo is bij eb maar vier meter diep. Dichtslibben van de vaargeul dreigt. Al baggerend vergroot China zijn invloed in dit deel van de wereld, zoals je ook elders in Suriname steeds meer Chinese invloeden ziet. Bedrijven, supermarkten, grote borden met Chinese opschriften. China is één van de weinige landen waar decembermoordenaar Bouterse zich nog kan vertonen. We laten de baggeraar aan stuurboord en koersen richting Tobago. Elk uur komt er een metertje diepte bij. Gelukkig, want vier meter diepte voelt onveilig, onprettig, ook omdat de zeekaarten hier minder betrouwbaar zijn. Tobago is 450 mijl verderop, we hebben een stevige stroming mee, we verwachten drie á vier dagen onderweg te zijn. De wind blaast vrij constant. Vijftien knopen, dan weer wat meer, maximaal vijfentwintig. Ideaal. We zeilen behoudend: onze voorstag is provisorisch gerepareerd en die ontzien we. De kotterstag met werkfok doen het prima. Nou vooruit, als de wind aantrekt, nog maar een rifje. We gaan toch als een speer met die stroom. Het zeilt superrelaxed. Toch, ergens in de onderbuik, knaagt een onbehaaglijk gevoel. We zeilen langs de kust van Brits-Guyana en naderen Venezuela, waar af en toe gevallen van piraterij worden gemeld. Wij maken gelukkig niets mee, er gebeurt niets verdachts.

We worden opgeroepen door één van twee langzame schepen die met elkaar opvaren en onze koers kruisen: kabeltrekkers, op weg naar Suriname of Brits Guyana. Of we afstand willen houden. Dat waren we al van plan ja, maar toch goed dat hierover gecommuniceerd wordt om misverstanden en gevaarlijke situaties te voorkomen.

En daar komen ze: dolfijnenvrienden! Enthousiast sprinten ze op ons af, hupladié, de lucht in, joepie, spring, spring, het zijn er maar tien of zo, maar wat een plezier maken ze met elkaar, ze spelen tikkertje, zwemmen achter elkaar aan, zoef, razendsnel. Dan zijn ze weer weg. Zo gaat de tweede dag voorbij. De zon gaat onder. Wat een mooi rood vlekje daar aan de horizon! Maar naarmate de zon verder zakt, wordt het vlekje steeds feller. Vreemd. Wat is dat? Op de kaart, via de AIS, zien we een drukke activiteit. Wel tien boten op dezelfde plek. Moeilijk manoeuvreerbaar, staat erbij. Het duurt ruim een uur voordat we een beetje kunnen zien wat er gaande is. Oliewinning, op grote schaal. Supertankers liggen klaar om bij een van de boorplatforms – we tellen er zes – zich vol te laten lopen. Hier is de wereldeconomie in volle gang. Schepen uit Singapore, de Verenigde Staten, Panama, noem maar op, allemaal komen ze hierheen want hier is het vloeibare goud, dit is het huidige Eldorado: olie. We varen er langs in de nacht, de enorme vuurbal verblindt ons en domineert de nachtelijke hemel gedurende een uur of zes. Hoeveel energie wordt verspild, hoeveel CO2 gaat hier de lucht in, alleen al door dit affakkelen? Vergelijkbaar met het dagelijks energieverbruik van Rotterdam?

Dag drie sukkelt voort. De stroomt zuigt ons als het ware naar Tobago. Waar we aan het begin van onze reis nog gespannen toeleefden naar de driedaagse oversteek van de Golf van Biskaje, beleven we deze driedaagse tocht als een gezapig uitje. De verveling dreigt toe te slaan als land in zicht komt: Tobago! Op 31 juli 1498, tijdens zijn derde grote reis, zeilde Columbus in dezelfde buurt, maar iets zuidelijker. Hij zag niet Tobago, maar drie heuvels, hij had een nieuw eiland ontdekt, en met de Heilige Drievuldigheid in gedachte noemde de vrome Columbus het eiland ‘Trinidad’, dat tegenwoordig met Tobago een land vormt. Wij, bescheiden plezierzeilers van de Catherine, varen niet in zijn kielzog mee naar de zuidkant van Trinidad. We zouden wel willen, maar Venezuela ligt te dichtbij, we vrezen de piraten. Tussen Venezuela en Trinidad ligt de Golf van Paria, waar de bekende Orinoco-rivier in uitmondt. Daar beleefde één van de grootste natuuronderzoekers ooit, Alexander von Humboldt, zijn grootste avonturen. Humboldt was een grote inspirator voor Charles Darwin. En Charles Darwin, op zijn beurt, slaagde erin antwoorden te vinden op alle levensvragen. Ook op vragen die nog niet eerder gesteld waren en pas anno 2020 actueel zijn. Bijvoorbeeld hoe het kan dat de mens en virussen als het Corona zich evolueren tot wat ze zijn. De lijntjes tussen Catherine, Karin, mij, Trinidad, Tobago, Columbus, Humboldt en Darwin zijn flinterdun, maar ja, dit soort gedachtes krijgt een kans als je drie dagen op een bootje zeilt richting de Cariben.

Nog een piepklein stukje varen. We ronden de noordkaap van Tobago, laten de zeilen zakken, varen langs Mable Rock en de London Bridge Rock, varen dan de prachtige baai van het plaatsje Charlotteville binnen. We zwaaien naar de bemanning van de Jive, maken kennis met Ype van de Free. In vijftien meter diepte ligt ons anker op een zandbodem, Catherine ligt kabbelend in de Caribische Zee, terwijl wij ons ankerbiertje opentrekken. We zijn in de Cariben!

Eric

Welkom thuis

Vlucht Suriname-Nederland 21-2-2020

Het is acht uur ’s ochtends, we worden wakker van het geluid van regen op het dek. Hoewel we normaal gesproken bepaald geen ochtendspetters zijn, staan we binnen een aantal minuten met zijn vieren op het dek te douchen in de stromende regen. Zoet water op je huid, eindelijk!! Euforisch springen we de heerlijk warme zee in. De eerste plonsOmdat we nog heel veel water in de tanks overhebben, trakteren we onszelf daarna op een heerlijke warme douche. De avond ervoor waren we aangekomen in het rustige ankerbaaitje voor het eilandje île Royale, een van de eilanden voor de kust van Frans Guyana. Nadat we een fles bubbels soldaat hadden gemaakt, waren we al gauw in een diepe, ononderbroken slaap beland.
We blazen gauw de bijboot op om aan land te gaan en met wiebelende benen lopen we een rondje om het eiland. Net als op de twee buureilanden staat er een gevangenis, waar nu een museum van is gemaakt. We zien voor het eerst in twee weken andere mensen: dagjestoeristen komen met bootjes vanaf het vaste land om een dag op het eiland rond te lopen en te picknicken. Verder is het op een aantal agouti’s, apen en wilde kippen na, een onbewoond eiland vol met palmbomen. Er zijn geen voorzieningen voor de uitgehongerde zeiler die snakt naar vers fruit en groenten en we besluiten de volgende ochtend te beginnen aan onze laatste etappe, naar Suriname. Die avond komt er een Frans zeiljacht aan in de baai en op de steiger vertelt de crew dat zij ook net zijn aangekomen van hun Atlantische oversteek. We wisselen enthousiast onze ervaringen uit en staan al gauw een uur te kletsen. Hun schipper is achtergebleven op zijn schip omdat hij last heeft van zijn knie na een valpartij. Als ‘Chief Medical Officer’ komt mijn medische kennis goed van pas als ze mij die avond met hun bijboot ophalen voor een doktersconsult bij hen aan boord. Ik geef de patient een voorraadje pijnstillers en wat adviezen. Later in Suriname hoor ik van andere zeilers, die een dag na ons vertrek waren aangekomen, dat de schipper de volgende dag al aan het wandelen was op het eiland.

De laatste etappe verloopt spoedig dankzij de ‘North Equatorial Current, een stevige noordwestelijke stroming langs de kust van Zuid-Amerika. We sjezen met de juiste getijdenstroming mee over de Surinamerivier het land in. Voor mij een bekend gezicht; meer dan vier jaar geleden ben ik voor mijn studie in Suriname geweest. We zien na enkele mijlen Paramaribo opdoemen, met Fort Zeelandia, de gezellige waterkant en de 40 meter hoge Jules Wijdenbosch brug, waar wij ruimschoots onderdoor passen.  Al gauw zijn we de stad weer uit en lijkt het alsof we midden in de jungle zijn beland. We leggen aan in de marina (lees: 1 steiger met 8 plaatsen) van het Waterland Resort. Het is de enige steiger voor zeiljachten in Suriname. Bij aankomst proosten we wederom op onze overwinning, deze keer met ijskoud Parbo bier. De manager van het resort, Runo, een vrolijke rastafari met haar tot zijn billen, zegt ‘welkom thuis’! Zo voelt het ook wel een beetje als je tegen iedereen Nederlands kan praten, ook al heb je net de oceaan overgestoken.
Dat het er in dit land toch wel heel anders aan toe gaat, merken we al snel tijdens het inklaren. Met onze eigen huurauto gaan we op pad. Kapitein Eric achter het stuur en ik als ‘Head Navigator’ in de bijrijdersstoel met Google maps paraat om ons door het hectische verkeer van Paramaribo naar het juiste adres te leiden. Bij het eerste adres dat we bezoeken, de maritieme autoriteit, staat de kapitein zo veel papierwerk te wachten dat hij kramp krijgt in zijn handen. Vervolgens komen we drie minuten over twee aan op het volgende adres, de immigratiedienst. Helaas was het om twee uur sluitingstijd en was de betreffende ambtenaar punctueel met uitklokken. We kunnen het de volgende dag weer proberen.
Joris en ik hebben tien dagen de tijd om Suriname te verkennen. In deze korte tijd leren we veel over het land. We bezoeken Fort Zeelandia, gebouwd om de kolonie destijds te verdedigen maar ook de plaats waar de beruchte decembermoorden zijn gepleegd onder het bewind van de huidige leider van het land en Fort Nieuw-Amsterdam, met een expositie over de verschillende bevolkingsgroepen van Suriname. Tijdens ons verblijf valt het me op dat de huizen en wegen in Paramaribo slechter onderhouden zijn dan de vorige keer dat ik er was.

Op de radio horen we dat het slecht gaat met Suriname. De Surinaamse dollar daalt in waarde en onder de huidige regering is er recentelijk een enorm bedrag verdwenen uit de staatskas. Binnenkort zijn er verkiezingen en we hopen op een betere toekomst voor Suriname.
Een bezoek aan de jungle stond natuurlijk op ons lijstje. Met onze huurauto zonder vierwielaandrijving rijden we over een modderige, steile weg de Brownsberg op. Terwijl Karin en ik af en toe aandringen om de auto achter te laten en te gaan lopen, zijn de mannen ervan overtuigd dat ons huurautootje het wel aankan. Precies op het moment dat we besluiten toch maar het laatste stuk te lopen, komt er een bus aan die ons een lift naar boven aanbiedt. Vanaf de berg hebben we een prachtig uitzicht over het uitgestrekte oerwoud van Suriname. We maken een pittige wandeling door de jungle, waar we meerdere apensoorten zien en genieten van de vele geluiden van de jungle.
Op onze laatste dag in Suriname gaan we op zoek naar het Coppename Nature Preserve. We hadden erover gelezen maar konden op de kaart geen toegangsweg vinden. Op de bonnefooi besluiten we toch die kant op te gaan. Na twee uur rijden zijn we in de buurt van het park, maar houdt de weg op en staan we opeens op het erf van een boerderij. We worden hartelijk begroet door het echtpaar dat er woont en ze nodigen ons uit op hun veranda. De man blijkt een afstammeling van de Boeroes, een kleine groep Nederlandse boeren die na de afschaffing van de slavernij naar Suriname vertrokken op zoek naar welvaart. Zijn vrouw is een Hindoestaanse en heeft ons een rondleiding gegeven over het erf en het enorme land van 500 hectare, waar zij kippen, geiten, varkens en runderen grootbrengen om te verkopen aan het abattoir. Als zij enthousiast aanbiedt om voor ons een kip te slachten en te bereiden, bedank ik en zeg ik gauw dat we al hebben geluncht. We waarderen de hartelijkheid waarmee wij worden ontvangen, maar de negatieve uitspraken die zij doen over Creolen doen ons wel beseffen dat wij die hartelijkheid mede aan onze huidskleur te danken hebben.

’s Avonds keren we terug naar de marina, die in de loop van de week steeds gezelliger wordt. Er komen steeds meer andere nederlandse zeilers aan die ook net de Atlantische Oceaan hadden overwonnen. Bijna allemaal zijn het leden van een facebookgroep voor zeilers die dat jaar zijn vertrokken. Door alle verhalen van Karin en Eric had ik het gevoel ze ook allemaal al te kennen. Onder het genot van Parbo biertjes wisselen we onze ervaringen op zee uit tot in de late uurtjes. Op een avond barsten brulapen in de bomen vlak naast ons los in een bizar, griezelig gebrul. We hadden de brulkoren vanaf de boot vaker rond zonsonder- en opgang in de verte gehoord, maar nu klonk het wel heel dichtbij.
In het vliegtuig ergens boven de Atlantische Oceaan, besef ik pas wat een enorme afstand we hebben afgelegd met ons scheepje. Met het vliegtuig is het al ver! We zijn ontzettend blij dat we deze etappe van de reis hebben mee kunnen maken.

Een behouden vaart pa en ma en tot snel!

Liselot

 

De Atlantische oceaan: veel meer dan een plas water

Waterland, Suriname, 14 februari 2020

Het is een rustige, maanloze nacht en de sterren schitteren aan de hemel. De gitzwarte zee is bijna niet te onderscheiden van de lucht, want ook het water is bezaaid met lichtgevende puntjes. De luminescerende algen verlichten vooral ons kielzog, waardoor het lijkt alsof we niet op zee, maar over de Melkweg naar het westen varen. En dan: BENG! Iedereen is op slag wakker en terwijl we ons naar de kuip haasten, ontdekt Liselot, die wacht heeft, de oorzaak van het kabaal: de genua, inclusief rolsysteem en voorstag, zwabberen los over het voordek.

Jochie showt trots zijn zelfgemaakte speelgoedauto

Een week eerder, op de Kaapverdische eilanden, waren we druk bezig geweest om de boot grondig na te lopen om dit soort problemen tijdens de grote oversteek te voorkomen. We hadden besloten alles binnen een week gedaan te krijgen, omdat Liselot en ik eind februari weer terug moesten zijn voor onze studies. Dat is niet heel lang om schoon schip te maken, bunkeren, te klussen én nog wat van de eilanden te zien. Toch voelden we ons er na die week al thuis, want de mensen deden ons denken aan onze Kaapverdische buren in Rotterdam, die misschien wel de aardigste mensen ter wereld zijn.

Karin bij de Oost-Vlieland

Op aanraden van Rienk, een andere Nederlandse zeiler die met zijn boot in de marina van Mindelo afgemeerd ligt, bezoeken we het naburige eiland Santo Antão. De oversteek daarnaartoe is op de Oost-Vlieland, een roestige veerboot die onze ouders in hun jeugd meerdere malen naar een heel ander eiland moet hebben gevaren. Bij aankomst lijkt het vooral een slaperige en stoffige plek, maar na er met een autootje twee dagen rond te hebben gereden moeten we die mening bijstellen: wat een ongelooflijk mooi eiland. De soms bijna verticale rotswanden zijn bezaaid met terrassen waar mensen gewassen verbouwen en de noordkant van het eiland is prachtig groen. De enige asfaltweg is ongeveer 2km lang, de rest van de wegen zijn keurig geplaveid met vierkante basaltblokjes. Langs de weg kopen we voor een paar Escudo een zak appeltjes van een mevrouw, terwijl haar kleinkinderen heel verlegen maar duidelijk trots hun zelfgemaakte speelgoedauto’s laten zien.

Liselot maakt een hangmatje voor de bananen

Hoe anders gaat het inkopen doen op de markt in Mindelo! Een marktkoopvrouw maakt onze komst luid kenbaar aan haar collega’s, waarna iedereen de prijzen idioot omhoog gooit voor het karige verswaar. We zijn alle vier geen gehaaide handelaren en vinden afdingen ook niet heel leuk. Toch weten we uiteindelijk (voor een hoop geld, de Albert Heijn is goedkoper) een mooie voorraad vers in te slaan.

Wat gaat er allemaal mee als je voor drie weken boodschappen doet maar niet de hele tijd blikvoer wil eten? Knollen zoals (zoete) aardappel en cassave doen het goed, maar ook uien, kool en harde groentes zoals wortelen en pompoen zijn heel lang houdbaar. Voor de eerste paar dagen gaan er peren, een paar gigantische avocado´s, sla, komkommers en tomaten mee en een tros groene bananen krijgt een plaatsje in een custom-made hangmatje onder de bimini. De absolute winnaar was toch wel de courgette, die we bijna drie weken later ongeschonden aantreffen in onze koelkast.

Volgetankt met water, diesel en een koelkast die tot de nok gevuld is, gooien we de trossen los en worden hartelijk uitgezwaaid door Rienk en onze buren, die 5 minuten eerder aankwamen van hun oversteek vanaf de Canarische eilanden. Deze generale repetitie hadden wij gelukkig al achter de rug, nu zouden we voor het echie gaan! We zeilen met een flinke bocht om het zuidelijke puntje van Santo Antão heen om de luwte te vermijden en beginnen daar aan onze ‘grootcirkelnavigatie’. Moeilijke term voor een simpel begrip; het houdt in dat je de kortste route volgt die men kan afleggen tussen twee punten op de aardbol. Op de meeste zeekaarten lijkt deze route door de manier waarop kaarten geprojecteerd worden helemaal niet de kortste. Eerder op een grote omweg, oftewel een grootcirkel. Terwijl de gastvrije eilanden vervagen aan de kim, ziet Eric in de verte de fontein van een walvis.

Bij ons zit degene die wachtloopt altijd buiten, waardoor er voortdurend een paar ogen op het water gericht is. Waarschijnlijk is dat de reden dat we bijna dagelijks walvissen of dolfijnen spotten. De meest frequente bezoeker is een kleine dolfijnensoort, die speels op onze boeggolf meezwemt en soms volledige pirouettes maakt boven water. Maar we zien ook andere soorten. Op een middag zwemt een groep snaveldolfijnen zo lang met ons mee dat we de kans krijgen onze onderwatercamera op een pikhaak te tapen en er opnames van te maken. Best bijzonder om deze dieren te zien, want ze komen niet veel in kustwateren voor. Ze jagen in diep water, voorbij het continentaal plat, op zoek naar vis en inktvis.

Een andere keer worden we omringd door een groep van maar liefst honderd grienden. Het duurt misschien wel een kwartier voordat de groep ons heeft ingehaald. Dit is de grootste dolfijnensoort: de mannetjes kunnen zeven meter lang worden! Later, na wat zoekwerk op internet, kom ik erachter dat zo’n grote groep een tijdelijke verzameling is van verschillende scholen, die bij elkaar komen om te paren. Tijdens het reven voor de nacht spot Liselot een kleine walvis, waarschijnlijk een dwergvinvis. Karin doet de meest spectaculaire waarneming. We liggen allemaal te dutten, maar aan haar stem horen we dat er iets bijzonders is en we staan binnen enkele seconden allemaal aan dek. Met een soort grimmige vastberadenheid, als een doodseskader op missie, doorkruisen ze de zee. In tegenstelling tot de andere dolfijnen, trekken ze zich niks aan van onze boot. Met hun gigantische zwarte rugvinnen en witte flanken weten we het zeker: orka’s! Sommige orka’s eten uitsluitend vis, anderen jagen op alles; van dolfijnen, walvissen en zeehonden tot haaien. Het uiterlijk van deze twee groepen verschilt ook een beetje en ze spreken een andere ‘taal’ tijdens het jagen en socializen. Ik ben geen expert, maar een groepje dolfijnen dat met de orka’s opzwemt doet me vermoeden dat het om de pescotarische variant moet gaan: visetende orka’s.

Karin en een lifter

Het oceaanwater waarin deze indrukwekkende dieren leven bruist en kolkt van het leven. Vliegende vissen vliegen ons dagelijks om de oren, op de vlucht voor hun bloeddorstige vijanden. Het zijn blauwzilvere, feeërieke wezentjes met doorzichtige vleugels en grote, onschuldige ogen. ’s Nachts zien ze onze boot niet, waardoor ze geregeld de kuip invliegen. Die bloeddorstige vijanden spotten we trouwens ook; tijdens een van de laatste dagen van de oversteek zwemt er een tonijn urenlang met ons mee (zie filmpje), en een gigantische blauwe marlijn en een mahi-mahi komen diezelfde dag ook even langszij om te kijken of er nog wat te halen valt. Verschillende zeevogels vliegen voortdurend met ons op en ’s nacht licht niet alleen het plankton op, maar ook een soort bollen, soms wel zo groot als een voetbal. We weten niet of het licht afkomstig is van kwallen of van het drijvende wier dat we overdag zoveel zien.

Ongezellige ontmoeting op zee

Het grootste deel van de tijd vormt ons kleine bootje voor ons het middelpunt van de beschaving in het onmetelijke blauw. Totdat je ineens koers moet wijzigen omdat de officieren op een voorbij stormende tanker, op weg naar Liberia, lak hebben aan de regels (zeilboten hebben voorrang op open zee). Maar we maken ook een hartverwarmende ontmoeting mee met een zeilboot op weg naar Barbados. Via de marifoon babbelt Eric met delivery-skipper Nicholas, die ons met zware stem en een licht Russisch accent vraagt hoe het vissen bij ons gaat, bij hen is het nog niet gelukt. Ongeveer tien minuten later roept hij ons weer op om ons te bedanken voor het geluk wat de ontmoeting hen blijkbaar heeft gebracht: ze vangen een barracuda-achtige vis.

Trots op de vangst, we eten een week lang tonijn

Het vissen gaat ons inderdaad makkelijk af, de tweede dag hebben we een kleine mahi-mahi te pakken. Al snel volgt een blauwvintonijn van misschien wel vijftien kilo. Zijn torpedovormige lichaam, één bonk spier, glimt als vloeibaar kwik en is in miljoenen jaren geëvolueerd tot de efficiëntste moordmachine van de zee. Deze keer is hij zelf de pineut. Hem een kopje kleiner maken voelt dubbel, maar we zijn ervan overtuigd dat dit de manier is: met respect voor het leven dat je neemt en op kleine schaal gebruik maken van wat de natuur te bieden heeft. Dat is ook de reden dat we normaal gesproken bijna geen vlees of vis eten. We maken dankbaar gebruik van de goedkope rum uit Kaapverdië om de vis te verdoven. Door de alcohol in de kieuwen te gieten ligt hij stil. De vier filets die we uiteindelijk van de vis af snijden wegen samen misschien wel acht kilo. Liggend op de snijplank, zijn er in de biefstukachtige lappen vlees af en toe nog stuiptrekkingen te zien! Een week lang eten we sushi, steaks, visscury, tuna melts, tuna carbonara en vissoep.

Het leven op zee draait niet alleen om eten, de boot heeft ook geregeld aandacht nodig en er gaat ook weleens wat kapot. Terwijl we de tonijn fileren, breekt bijvoorbeeld de spinnakerboom zonder aankondiging als een luciferhoutje in tweeën. Het gaat om een uitschuifbare boom, waarvan het uitschuifbare deel is geknapt. We hebben gelukkig een ijzerzaagje aan boord en weten de boom weer functioneel te krijgen door hem in te korten.  Gelukkig maar, want twee weken pal voor de wind zeilen zonder spinnakerboom om het voorzeil uit te bomen is een drama! Later, tijdens een behoedzame gijp, vliegt een blok van de grootschoot doormidden.

Eric ontleedt de rolreefinstallatie

En dan, op een nacht midden op de Atlantische oceaan staan we te kijken naar onze boot, die zonder voorstag ronddobbert. Het is een spannend moment, want de voorstag is een essentieel onderdeel dat de mast omhoog houdt. Gelukkig varen we voor de wind in een rustige zee, waardoor de achterstagen de mast grotendeels ondersteunen, en is onze Catherine voor vertrek met een kotterstag uitgerust. We brengen een val naar voren als extra ondersteuning en ruimen het zeil op en binden de bungelende voorstag vast. Het blijkt dat de putting, een dik stuk rvs-plaat, waaraan de voorstag vastzit is afgescheurd. De volgende ochtend gaan we aan de slag. We ontmantelen het rolreefsysteem om bij de stagspanner te kunnen. Nadat we de stag langer hebben gemaakt, weten we hem weer aan de putting te bevestigen met een heavy-duty karabijnhaak.

Geschrokken, maar ook trots op onszelf dat we zo daadkrachtig te werk zijn gegaan, varen we verder zonder genua om de provisorische reparatie zo veel mogelijk te ontzien. We verzinnen klinkende Engelse taakomschrijvingen om onze kwaliteiten te illustreren. Kapitein Eric wordt CEO and director dynamic management vanwege zijn adequate optreden in onvoorziene situaties, Karin wordt co-founder, head of cinematography and social media, Liselot wordt lead navigator and medical officer en ik head fisheries and culinary operations. We zijn een goed team.

Land in zicht!!!

Na vijftien dagen verandert de kleur van de zee langzaam van diepblauw naar grijsgroen en tot slot naar bruin. We varen het continentaal plat op waar de machtige Zuid-Amerikaanse rivieren hun sediment lozen. Terwijl de ondergaande zon de wolken dieprood kleurt, spotten we een paar stukjes groen. Land! Even later varen we het beschutte ankerbaaitje van Ile de Royale binnen, een eilandje voor de kust van Frans Guyana. Voor het eerst sinds lange tijd is de boot geen schommelschip maar ligt ze volkomen stil. Ongekende luxe! De palmbomen ritselen in de wind en de volle maan komt tevoorschijn als we onszelf een glaasje bubbels inschenken om onze aankomst te vieren.

 

Joris

 

Klik op onderstaande foto’s voor een korte slideshow.