Met de Nortada in de rug

                                                                                              Lissabon 14-10-2019

‘Karin, het is de hoogste tijd dat jij weer eens een blog schrijft, want de mensen zijn mijn verhalen over Columbus nu wel zat’: spoorde Eric mij aan om weer eens een verhaal te schrijven voor ons blog. Ik koos er een regenachtige dag voor uit in Lissabon. Volgens de havenmeester zouden we te maken kunnen krijgen met heftige windstoten van wel 60 knopen (orkaankracht). De verschillende weerapps spraken elkaar tegen. Niets wees er die avond op dat het zo zou gaan spoken. We namen toch het zekere voor het onzekere; legden onze Catherine met een extra lijn vast aan de mooring, lieten Billy leeglopen en haalden de bimini  (de zonnekap) eraf. Inmiddels waren alle weerapps bijgesteld en was er geen vuiltje meer aan de lucht. Het bleek, zoals onze medezeilers op de groepsapp zeiden, slechts een storm in een glas water. Wel regent het vandaag bij vlagen keihard.  We gebruiken de dag om weer eens wat zaken te regelen.

Precies twee weken geleden kwamen we aan in de rustige baai van Baiona in Noord-Spanje. We waren in afwachting van de Nortada, de heersende noordenwind van deze streek. Deze wind is voor zeilers die zuidwaarts gaan fantastisch, we keken er reikhalzend naar uit. Tot dan toe had de Nortada het wat af laten weten. Dan moet je veel tegen de wind in, soms zeilen, maar vaak ook de motor erbij. Windkracht drie, vier schuin van achteren is eigenlijk ideaal. Soms lijkt het of het met zeilen altijd te is: te veel wind, te weinig wind, te veel zon, te weinig zon, te koud, te warm enzovoort, enzovoort. Eigenlijk geldt dit ook voor het gewone leven: te druk, te veel stress, te weinig geld, te ziek, te moe, te koud, te warm, te nat enzovoort, enzovoort. In Baiona gooiden we het anker uit en toen we naar de andere boten keken zagen we een blauwe tweemaster met de naam Nortada. Dit moest een goed voorteken zijn. Wat het nog interessanter maakte was dat ze een Nederlandse vlag voeren.

We gingen op de koffie bij de Nortada. We voeren er heen met onze Billy en hesen ons aan boord. Een jong Fries stel met twee hoogblonde kinderen verwelkomden ons. Een jongen van vier en een meisje van twee, precies Joris en Liselot van 22 jaar geleden. Het was heel gezellig en leuk om een inkijkje te hebben in hoe dit gezin met jonge kinderen op wereldreis gaat. Toen we wegvoeren met Billy gooide de jongen ter afscheid nog wat speelgoed in het water, zodat wij nog een paar keer wat spulletjes terug konden brengen. Zijn vader stond ook al klaar met de pikhaak om het een en ander op te vissen. ‘Wel bewerkelijk hoor’: verzuchtten Eric en ik. Maar wij hebben die vermoeiende, maar ontzettend mooie tijd ook gehad en nu zijn we vrije, krasse knarren op wereldreis.

Na Baiona voeren we door naar Porto. We lagen in de haven Leixões, even buiten Porto. Onze boot lag hier verschrikkelijk onrustig. Het is misschien moeilijk om voor te stellen, maar ze lag te trekken en te rukken aan de lijnen. Het was een gekraak en gebonk van jewelste. Ik sliep er zo slecht van dat ik een nachtmerrie kreeg. Ik moest een klas vol enorm boze, brutale pubers onder controle houden als docent. We hebben zelfs een nachtje in Porto in een Airbnb doorgebracht en heerlijk geslapen in een bed dat niet alle kanten uitzwiepte. Onze buren in de haven waren een Frans gezin met vier kinderen. Ze woonden een jaar in deze haven. Ik vond het moeilijk voor te stellen, maar het scheen niet altijd zo erg onrustig te zijn. Aan de andere kant van de pier was een enorm wilde branding, die de zuiging in de haven veroorzaakte.

Porto was leuk, wat een mooie stad! Heerlijk geslenterd langs de rivier de Douro, door de steegjes en gegeten in leuke kleine restaurantjes. Sacha, onze vriendin uit Rotterdam, was er op vakantie en we hebben een gezellige avond met haar doorgebracht. Op een middag aten we in een klein intiem restaurantje, gerund door twee mannen die eruit zagen als voormalig ICT’ers of iets dergelijks en die met enorm veel passie en toewijding ons in de watten legden. Eric en ik zeiden tegen elkaar: ‘wedden dat deze twee heren net een carrièreswitch hebben gemaakt’. We vroegen het op de man af. En jawel, na twintig jaar bij de bank waren ze sinds drie maanden dit restaurantje gestart. Hun droom was uitgekomen.

We moesten maar weer eens verder. Onderweg naar Lissabon zouden we nog een tussenstop hebben in Aveiro, het ‘Venetië van Portugal’. Dertig zeemijl, een fantastische tocht, hier gold mijn te-theorie toch weer niet. De Nortada blies ons naar Aveiro, we werden de hele dag vergezeld door Flipper en Jan van Gent. Eric manoeuvreerde Cath behoedzaam tussen ondieptes en branding door, de rivier op naar Aveiro.

Op loopafstand van het stadje was een oude gammele steiger van een watersportvereniging. Het leek het einde van de wereld. Vlakbij de steiger zagen we pas achteraf een elektriciteitskabel waar we precies onderdoor waren gevaren. Link was het, je blik is bij het varen over het algemeen horizontaal gericht en niet zozeer omhoog. Vanaf de steiger hadden we uitzicht op een grauwe muur vol graffiti. Op de meestal verlaten parkeerplaats speelden zich vreemde taferelen af. Iets met blind dates of stiekeme ontmoetingen? We bleven uiteindelijk drie nachten. De mensen van de watersportvereniging waren super aardig, we konden er douchen en we dronken er bier voor 60 cent. Op de kanalen van ‘Venetië’ voeren we met onze eigen gondola: Billy. We hadden veel bekijks en werden op de foto gezet door Japanse toeristen vanaf hun gondola. Helaas was de benzine op en moesten we het laatste stukje lopen met Billy tussen ons in. Gelukkig zag niemand ons behalve onze gezellige Franse buurman, die erg moest lachen. Dit Franse stel zagen we overigens weer terug in Lissabon, toen we de Taag overstaken in de ferry, rustig kabbelend in hun zeilboot nog even voorlangs, terwijl de ferry moest inhouden. Dan herhalen we een woordgrapje van onze Limburgse vriend Jan: ‘die Fransen, die Mitteren maar wat an’.

Karin

Waar haalde Columbus zijn olijven?

Porto 5-10-2019

Rondzeilen in Galicië heeft veel te bieden: prachtige baaien, in het Spaans ‘ria’s’. Aan de kust slaperige dorpjes en stadjes, zoals het overbekende San Fransisco of het minder bekende Portosin. Waar je ook zeilt, overal zijn vissers, meestal kleinere bootjes met grote motoren, vaak ook kleine bootjes met roestige buitenboordmotortjes van vissers uit het dorp, die voor gezin en de buren voor het dagelijkse menu het water op gaan. Bij San Fransisco lagen we enkele dagen voor anker. Naast ons lag zo’n houten schuitje, elke ochtend kwam de eigenaar aan boord. Zijn vissersdag werd ingekort omdat hij minstens een half uur nodig had om de buitenboordmotor aan de praat te krijgen. Een keer lukte dat niet, pakte hij de peddels en ging honderd meter verderop weer voor anker. De man herkende ons, wij hem. Toen we na drie dagen de mist invoeren, op weg naar de volgende bestemming, zwaaide hij ons beleefd uit. Het voelde een beetje als vertrekken van huis: wherever I lay my hat, that’s my home.
We zeilden in de mist, alles grijs. We zagen geen hand voor ogen. Het vocht dempte alle geluiden. Saaie boel zou je zeggen, maar toen begon de voorstelling. Ze kwamen van alle kanten, dolfijnen, groter dan die we eerder zagen, zoals Flipper, tientallen, onder de boot door, voor ons langs, naast ons. Hopla, de lucht in! En nog een, en nog een. Zo ging het wel een half uur door. En zo gebeurt er altijd wel iets, ook als er niets lijkt te gebeuren.
Heimwee hebben we nog niet. Sommige dingen missen we wel: vrienden, vriendinnen, familie, Joris en Liselot nog het meest, ook muziek maken, een potje voetbal. We missen ook olijven. Dat verrast ons nog het meest, want we hadden verwacht in deze streken volop olijven te kunnen krijgen. Ze zijn nergens te vinden. Als we hoopvol een grotere supermarkt vinden, in een stadje aan een ria, stappen we teleurgesteld weer naar buiten: alleen olijven in potjes en blikjes. Voor zeilers zijn olijven prima vers voedsel, goed houdbaar, ook ongekoeld. Columbus en zijn collega’s zullen vast ladingen hebben meegenomen. Maar waar zou hij ze vandaan hebben gehaald?
Onze tijd in de ria’s zit er bijna op als we koers zetten naar de eilandjes voor Ria de Vigo en de Ria de Pontevedra: Isla de Onse en Islas de Cies. Daar vinden we waar we deze hele onderneming voor zijn begonnen; schitterende natuur, te bezoeken vanaf ons drijvende huisje op een heerlijke ankerplaats. We roeien in Billy, ons bijbootje, naar het strandje, worden in de branding bijna ondersteboven gezwiept, maar we zijn er. Op Cies lopen we door de mist omhoog naar de vuurtoren. De vuurtoren was er en 1493 nog niet, toen Columbus terugzeilde van zijn eerste ontdekkingsreis. Zijn Niña overleefde ternauwernood een vliegende storm: ‘we dachten er aan onderdoor te gaan’, schreef Columbus in zijn dagboek. Het tweede schip, de Pinta, scheerde langs Onse en Cies en liep in februari 1493 een tiental kilometers verderop de haven van Bayona binnen. Wij gaan dat enkele dagen later ook doen, en bezoeken dan een replica van de Pinta, maar eerst doorkruisen we alle paden op de eilandjes. Verdwalen is moeilijk, paadjes lopen van vuurtoren naar vuurtoren en van de pier naar de vuurtoren. Op Onse stuiten we op de grootste vuurtoren. Daar woont en werkt nog een echte vuurtorenwachter. Waar vind je dat nog, in deze geautomatiseerde tijd? Het fleurige wasgoed wappert in de voortuin, verder gebeurt er niets. ’s Avonds ontsteekt de vuurtorenwachter zijn door zonnecollectoren van stroom voorziene led-lampen. Hoe deden ze dat vroeger eigenlijk, de brandstofvoorziening, op zo’n afgelegen eiland? Terwijl ik me dit afvraag, droomt Karin een beetje weg en kijkt rond. ‘Kijk nou eens’, zegt ze verbaasd, ‘Olijfbomen! Dus toch!’ Heel even is er hoop op verse olijven op dit eiland, maar de bomen dienden een ander doel. Op een informatiebord lezen we de geschiedenis van deze vuurtoren. Gebouwd in 1865, het magische jaar dat Charles Darwin zijn ‘Origin of species’ publiceerde en het wereldbeeld voorgoed veranderde, brandden de lampen van de vuurtoren op olijfolie! De bomen staan er nog, maar op het eiland is geen olijf te vinden. De dag erop keert de mist terug, de wereld is grijs. Ons bekruipt het gevoel dat het tijd is om zuidwaarts te zeilen, weg van de ria’s, op weg naar nieuwe kusten.

                              Eric

Spaans benauwd langs de Costa da Morte

San Francisco 17-9-2019

‘We moeten nu maar weer eens verder zuidwaarts’: zeiden Eric en ik tegen elkaar na een comfortabel verblijf van vijf dagen in de haven van Coruña, ‘Anders gaan we lijden aan havenplak’; zei ik, een term die ik had opgepikt van een vertrekkersgroep op sociale media.

Het was erg comfortabel en ook nuttig in A Coruña. We konden even bijkomen van onze oversteek en bovendien moest er het een en ander geregeld worden. Ik moest nog een keer naar de tandarts, Eric had  werk te doen en daar goede wifi voor nodig. Verder snoven we terloops nog wat cultuur op. Gelukkig is een verblijf in A Coruña allesbehalve een straf. Het is een ontzettend gezellig stadje met overal cafeetjes en barretjes. We moesten even wennen aan de Spaanse mores. Elke keer als we de stad ingingen met honger was bijna alles gesloten en werden er op de terrasjes alleen drankjes geserveerd. Om 8 uur ’s avonds merkten we nog steeds vol verbazing op: ‘eten die Spanjaarden nooit of zo?’ Vanaf een uur of half tien gaat men dan toch eindelijk los en wordt er lekker luidruchtig gedineerd.

Het tandartsbezoek ging goed. Anita (bedankt!), een vriendin die in Spanje woont, had telefonisch een afspraak voor mij gemaakt. Ik had een paar volzinnen in het Spaans op papier gezet en me goed voorbereid op alle woorden die te maken kunnen hebben met de behandeling die ik nodig had. De tandarts, een vriendelijke jonge vrouw, luisterde aandachtig naar mijn Spaanse zinnen en complimenteerde me toen in het Engels voor mijn goede Spaans. Daarna gingen we verder in het Engels en was het ineens niet meer zo ingewikkeld. Ze bleek zelfs een poosje geleden bezig te zijn geweest om zich in Nederland als tandarts te vestigen. Het leren van de Nederlandse taal bleek het grootste struikelblok. Ik vertelde haar dat ik docent Nederlands ben en dat ik inderdaad meerdere tandartsen les heb gegeven. We wisselden contactgegevens uit.

Enfin, na dit comfortabel en nuttige verblijf in A Coruña moest er maar weer eens gezeild worden. We wilden naar de beroemde ria’s van Noord Spanje. Dit zijn flinke baaien (een soort fjorden) waar je heerlijk beschut kunt ankeren. De tocht naar Camariñas hakten we in tweeën. De eerste tocht ging lekker. In het begin klaagden we nog een beetje over weinig wind maar later op de dag trok het aan tot 25 knopen (6 Beaufort). Het ging lekker, een ruime koers en flinke golven van achteren. We besloten te overnachten in de baai bij Corme. Ankeren is altijd weer spannend. Houdt het anker of niet? Ik sta achter het roer en Eric laat het anker vallen. Vanaf de voorkant gebaart Eric wat ik moet doen met de motor: in z’n vrij, in z’n vooruit of in z’n achteruit. Dit keer bleek het anker niet te houden. Het sleepte over de waterplanten en groef zich niet in. Opnieuw dan maar en inderdaad: bij het ophalen hing er een flinke bos zeewier aan. De tweede keer lukte het wel en konden we na een uurtje relaxen, onder zeil.

Vrijdag de dertiende, de volgende dag, gingen we op weg naar Camariñas, langs de Costa da Morte. Als ik bijgelovig was geweest had ik vast de weersberichten nog een keer gecheckt. Er waren geen grote veranderingen in het weer voorspeld, in vergelijking met de dag daarvoor. Een verblijf in zo’n rustig baaitje zet je bovendien soms op het verkeerde been. Wind? Welke wind? We waren de baai uit en de wind trok aan tot 30-33 knopen wind. De golven waren spectaculair hoog, vier á vijf meter, schat ik. Onze surfkinderen zijn er dol op. Op een gegeven moment werden de golven zo hoog dat we bang waren voor een breker die onze kajuit zou binnenkomen. Ik deed de luiken dicht en bleef zelf binnen. Toen de Kaap des Doods moest worden gerond, loefde Eric op naar een halvewindse koers. Nu werd het nog een stuk onstuimiger, de golven en wind kwamen van opzij. Ik zag dat de windmeter de 36 knopen ware wind (8 Beaufort) aantikte. Dit was de eerste keer dat ik echt bang was tijdens onze reis. Ik had het Spaans benauwd en stond zenuwachtig naar buiten te kijken. Ik zag dat Eric en onze boot Catherine alles onder controle hadden en liet het maar op me af komen. Ik wist dat het na een half uurtje over zou zijn en dat we een heerlijk bubbeltjeswijntje op ons avontuur zouden drinken. Eenmaal voor anker in de beschutte baai van Camariñas, smaakte de wijn heerlijk.

 

Karin

De Golf van Biskaje

A Coruña, 9 september 2019

De wekker gaat, net nu ik weer de slaap heb gevat. Het was een onrustige nacht: toch wat spanning vanwege de Golf van Biskaje. Talloze waargebeurde verhalen spookten door mijn hoofd. Over onverwachts opstekende stormen, hoge golven, zeeziekte, gescheurde zeilen, doodsangsten midden op de Golf terwijl er geen weg terug is. Supertankers kunnen er in de problemen komen. Het beeld van de zinkende Amoco Cadiz komt steeds weer voorbij, die brak doormidden en ging recht naar beneden. Gaan wij met ons kleine scheepje Catherine niet het noodlot tarten? Onzin natuurlijk, honderden jachten steken jaarlijks probleemloos de Golf over, maar toch, de Golf van Biskaje boezemt genoeg ontzag in om wakker van te liggen.

Ik maak Karin wakker, een snelle bak koffie, de zon nog onder de horizon, motor starten, trossen los. We groeten het leuke stadje Camaret, Liselot en haar surfvriendin Irene zijn ons hier komen opzoeken, de zon komt op en we varen om Point du Grande Gouin heen. We houden een wat westelijke koers aan. Zo vermijden we de gevaarlijke rotsen van Point de Sein, die bijna 30 kilometer de zee insteken. Als we die op gepaste afstand voorbij zijn, koersen we 206 graden, een rechte lijn van 273 zeemijl (ruim 500 kilometer) richting A Coruña en blijven we buiten de route van de grote scheepvaart. Daarna zijn we er nog niet, want dan begint de gevreesde aanloop naar A Coruña: de pijlloze oceaandiepte komt abrupt tot een eind en de zeebodem komt omhoog van 4500 naar 100 meter. Dat levert ruwe zeeën op die het, met veel wind, bootjes als Catherine moeilijk kunnen maken. Wat staat ons te wachten?

Dan begint de lange rit. Vier dagen, drie nachten. De motor knort monotoon. 4 knopen wind is te weinig om te zeilen, zeker voor de wind. Ik baal. Dit is geen zeezeilen. 5 knopen wind. Er is weinig wind voorspeld, weliswaar uit de goede richting, maar ik had gehoopt op meer dan 5 armzalige knopies! Wanneer hijsen we de zeilen? 6 knopen. 7 knopen. Laten we het maar eens proberen. We hijsen het grootzeil. Teleurstelling. Geflapper, te weinig zeildruk om de giek aan lij te houden. Toch laten we hem staan, zetten hem midscheeps vast, klaar voor als de wind aantrekt. Dan: ‘Kijk! Dolfijnen!’ Eerst 1, 2, 3, dan zijn het er enkele tientallen. Ze dansen om Catherine heen, ik loop naar de boeg, kniel om zo dichtbij als mogelijk te komen. Ik steek mijn hand uit en raak deze prachtige dieren bijna aan. Er is oogcontact. Wat een opwinding, want een ervaring! Hier heb ik zo lang naar toegeleefd, ik ben gek op zeezoogdieren, Karin ook, niet in het Dolfinarium, maar hier in hun element, vrij. Tijdens de winterklussen in Strijensas, als het weer eens tegen zat, zei ik tegen mezelf: Je wordt terugbetaald, zet door, als je tussen de dolfijnen vaart ben je dit geploeter in de kou vergeten. En zo is het. Ik voel een geluk zoals ik dat in de stad niet ervaar. Het is anders, in de stad is geluk vaak extatischer, ingegeven door prikkels, drukte, muziek, mensen. Hier is geluk harmonieus, een gevoel deel uit te maken van iets groots. Dan zijn de dieren weg. We zien ze pas weer terug in Spanje.

8 knopen, 9 knopen. Motor uit. Zo glijden we enkele uren met een vaart van 3 à 4 knopen verder. Het is avond. De dieptemeter wijst acht meter aan, klopt niet natuurlijk, want de oceaanbodem is hier kilometers diep. De wind neemt weer af, motorrend gaan we de nacht in. Er is een reepje maan. Als die ook onder gaat is er geen lichtje meer te zien. Karin gaat te kooi. Ik heb in de avond geslapen, ik ‘doe’ de nacht, waarna ik morgenochtend ga slapen. We zijn alleen. Zo voelt het niet. Het firmament ontspant zich boven mijn hoofd. Jupiter staat ’s avonds laag aan de horizon. Ik herken een paar sterrenbeelden, Orion, Noorderkroon, Stier (ik!) met daarin de Plejaden, en de Melkweg slingert van horizon naar horizon. Zo mooi zie je het alleen op zee.

De dag erop verloopt zoals de vorige, ook al trekt de oostenwind aan tot 10 knopen en kunnen we de hele middag zeilen. Als ik naar binnen loop schrik ik me het apezuur. Een vogeltje fladdert vanuit de voorhut rakelings langs mijn gezicht naar de kajuit. Waar komt die vandaan? Hoe is die aan boord gekomen? Hoe lang is die al aan boord? We hebben geen idee. Af en toe vliegt het weg, om gelijk weer terug te keren. Zo blijft het bij ons aan boord. We dopen het vogeltje Calimero. Een prachtig diertje: volmaakt, gezond, maar kwetsbaar en op de verkeerde plek beland. We maken ons zorgen: haar spitse snaveltje is niet om zaden te kraken maar om insectjes te snoepen. Die zijn hier niet aan boord. De wind neemt weer af. Hup, motor aan, we willen de vaart erin houden. Calimero verstopt zich in het vooronder. Zo varen we weer de nacht in.

Dag drie is zonnig begonnen. Waar is Calimero? Ze heeft zich verstopt in een hoekje. Slaapt ze? Ze vliegt op, komt niet ver. Ze is duidelijk verzwakt. We proberen haar met een honingoplossing te voeden. Als ik haar oppak, voel ik dat ze zich aan mijn vinger vastklampt. Het is haar laatste stuiptrekking. Ik open mijn hand, Karin en ik kijken naar dit lieve, mooie diertje en naar elkaar. We zien dat we allebei een traan laten. We zeggen niets. Ik denk aan alles en aan niets: de zee, de zon, de wind, de stilte, A Coruña, leven. En dood. ‘Ik geef Calimero een zeemansgraf’, zegt Karin. Ze neemt Calimero van me over, houdt haar even vast en laat haar in zee vallen. Calimero drijft weg. De eindigheid van het leven in de oneindigheid van de zee.

Wind! Meer dan 10 knopen! We rollen de genua uit, geven de grootschoot ruimte. Daar gaan we. Heerlijk. Zo zeilen we de dag door. En we gaan richting het continentaal plat. De wind trekt verder aan, 15 knopen, ik zet alvast een dubbel rif. De golven worden hoger, steiler. Het gaat beginnen. Geen idee wat ons te wachten staat. De wind zet door. Een voordewindse koers: het grootzeil houdt de wind uit de genua en die rollen we in. Ik zet met een bulletalie de giek vast. Het stormzeiltje hijs ik alvast en zet hem strak. Zo hebben we er geen last van. Mocht de wind uit de hand lopen, dan laten we het grootzeil zakken en staat de stormfok al.  De wind trekt door. Meer dan 20, tot 25: 6 Beaufort. Derde rif. Het is avond. De zeebodem komt omhoog. Verwachtingsvol kijk ik naar de dieptemeter. Die geeft geen sjoege en begint dan te piepen. Minder dan anderhalve meter! Catherine surft over de steile golven, veroorzaakt schuim en luchtbellen onder de dieptemeter die denkt dat de bodem bereikt is en laat het alarm klinken. Een paar keer denk ik dat een oplopende golf zal breken en de kuip zal overspoelen, maar het is steeds net-niet. Spannend is het wel. Catherine wordt van de ene naar de andere kant geworpen – onvermijdelijk met deze golfslag en een voordewindse koers.

Het is nacht. Dit is pittig zeilen. Karin laat ik slapen, met de afspraak dat ze gelijk naar boven komt als ik haar nodig heb. Het is bewolkt. Alles is zwart. Ik zie geen hand voor ogen. Ik schijn met een zaklamp naar de golven, maar kan niets ontwaren. Regelmatig kijk ik op de kaart en de AIS: geen schepen in de buurt, geen ondieptes, geen gevaren. Recht zo die gaat. En dan verandert er iets. De zee wordt wilder, chaotischer, maar de golven minder hoog. Meer brekers, onvoorspelbaar. Catherine wordt opgetild, neergesmakt, opzij geduwd, ze trekt zichzelf gelijk weer overeind om de volgende duw te verwerken. Ik kijk naar de Aries windvaan: het roer voert razendsnelle correcties uit, zo snel zou ik het niet kunnen. Catherine doet het fantastisch, ze lijkt op een glijbaan te zitten, koersvast, we gaan als een speer, maar allemachtig wat een geweld, als er nu iets kapotgaat zit ik in de problemen. Weer een duw, ik hou me even niet goed vast en val van de kuipbank. Weer het alarm van de dieptemeter. Zo gaat het een uur of twee door. Land in zicht! Aan de horizon zie ik een vuurtoren van Galicië. Even later nog een. De horizon kleurt steeds roder: dag 4 dient zich aan.

Voor de kust van A Coruña neemt de wind af. Het wordt zelfs rustig. Hèhè. Karin heeft nauwelijks geslapen. Daarvoor was het veel te onstuimig. Maar bang is ze niet geweest. Gelukkig maar. Geen gescheurde zeilen, niks kapot, alles onder controle. Ik ga naar beneden, ga zitten, ontspan mezelf en een onbeschrijfelijke vermoeidheid overvalt me. We hebben het gevoel er te zijn, daardoor duurt het laatste traject langer dan verwacht. Het trekt nog even aan. Golven zijn opeens hoger dan tijdens de hele reis, maar ze zijn regelmatig en zonder witte koppen. We zeilen de baai van A Coruña binnen, het laatste stukje niet bezeild, we zetten de motor aan om tussen ondieptes door te kunnen sturen. Dan komen we in de luwte van de baai. De zee is tot rust gekomen. De zon schijnt. 77 uur na ons vertrek uit Camaret gooien we het anker uit, tegenover bij het strand van Mera. Catherine dobbert vriendelijk achter de ketting, Karin en ik zijn kapot en gaan eerst een dutje doen. Dan trekken we in de middag de fles Champagne open die Joris en Liselot ons voor deze gelegenheid hebben meegegeven. Ze zijn trots op hun pa en ma, zo staat in het begeleidend briefje. Wijzelf ook wel een beetje!

Eric

Afspraken

L’Aber Benoît, 29-8-2019

‘Als jij nou de boot regelt, verdien ik het geld’, zei Karin, nadat we een jaar of twee geleden de afspraak hadden gemaakt om richting Cariben te zeilen. Het leek mij een werkbaar voorstel. En op grote lijnen is het ook zo gelopen. Karin deed het goed als startend zzp-er en had volop werk. Overdag voor de klas, ’s avonds lessen voorbereiden. Of andersom: overdag nakijkwerk, lesgeven in de avonduren. Ik nam de zorg voor Catherine op me, maar omdat mijn werk ook het nodige vroeg, en een paar verbouwinkies in ons oude pand onontkoombaar bleken, schoot het klussen aan de boot er (te) vaak bij in. Zorgelijke blikken en onuitgesproken gedachtes van collega-zeilers in Strijensas (‘Wereldreis en nog zo veel te doen aan die boot? Gaat nooit lukken’) ving ik op, maar ik had opeens een bloedneus. Veel bootklussen hebben we de laatste maanden voor vertrek moeten inhalen. Toch, op hoofdlijnen, was de taakverdeling een goede. Want: afspraak is afspraak. En we zijn onderweg.

‘Als jij nou ….’, zo begint aan boord menig gesprek tussen Karin en mij, als poging tot een taakverdeling te komen. ‘Als jij nou boodschappen doet, ga ik koken.’ ‘Als jij nou opruimt, doe ik de reisvoorbereiding’. Of andersom: ‘Ik doe de was wel, dan kun jij de motor checken’. En zo komen Karin en ik er meestal wel uit. Op het water, zeilend, zijn we nog een beetje zoekende. Hoe lang duurt de wacht? Twee, drie, vier uur? Ik hou van de nacht, Karin minder (althans, op zee), dus van de donkere uren pak ik er het meest, en Karin pakt liever daguren.

Dat was nodig ook, nadat we uit Blankenberge waren vertrokken. We hadden afgesproken, of waren in ieder geval voornemens, naar Gravelines of Grevelingen vlakbij Duinkerken te zeilen. Maar het ging zo lekker – lopend windje in de zeilen, lieflijk geklots tegen de scheepshuid, bemanning in vakantiestemming – dat we besloten door te zeilen. ‘Als we nou naar Engeland gaan, schieten we lekker op. Ik doe de nacht wel, want het Nauw van Calais is druk vaarwater en daar hou jij sowieso niet van, zeker ‘s nachts niet. En zo zat ik urenlang in de kuip, in het donker uitkijkend naar talloze schepen, maar vooral naar die ene die op ramkoers voer. Dat werden er meerdere. Ik moest een paar keer uitwijken voor de grote jongens die op stoom lagen op de maritieme snelweg op de Noordzee. Onze nieuwe AIS, zojuist geïnstalleerd (bedankt voor je hulp Wim!) had wat kuren maar bewees zijn diensten. Ik vind het een leuke puzzel, het maritieme handwerk, een vrij complex vraagstuk met talloze variabelen: wind, schepen, stroming, boeien, voorschriften, navigatie, honderden knipperende, witte en gekleurde lampjes, het eigen schip. In je eentje aan dek in de nacht op je eigen boot is een afspraak met je enige zelf: ik breng boot en bemanning veilig naar de overkant. Alles onder controle, en toch blijft het een beetje spannend als uit het donker, schijnbaar uit het niets, op enkele honderden meters een stalen muur over je netvlies schuift.

Bij Dover kwam de zon op. Het dakluik schoof open. Een slaperig hoofd kwam tevoorschijn: ‘Waar zijn we?’ Karin nam het na een tijdje over, Dungeness gleed voorbij, de scheepswrakken van de Slag bij Hastings schoven onder ons door terwijl ik een uiltje ging knappen.

Elke zeiltocht heb ik er even zin in: het ouderwetse navigatiehandwerk met almanacs, getijdentafels, stroomkaarten, passer, potlood en gum in de hand, Bretonse plotter, peilingen met het peilkompas en lekker tekenen in de kaart. Op papier. Ook nu weer, nadat ik in de middag de wacht weer had overgenomen. Ik nam een paar peilingen. De boot stuurde zichzelf, langs de witte kliffen van de Engelse zuidkust. Benedendeks, op de navigatietafel, maakte ik een mooie constructie van lijnen. Hier, waar lijnen kruisen, zijn we dus, dacht ik met voldoening en schreef het tijdstip erbij. Een paar uur later deed ik het weer, peilen, tekenen. Hé, verrek, we zijn bijna op dezelfde plek als twee uur terug! Ik peinsde me suf wat de verklaring kon zijn. Ik was zeker van mijn pelingen. Ook de tekening in de kaart was goed. Hoewel… Toen zag ik het: ik had één van de belangrijkste afspraken ooit gemaakt in de maritieme navigatiegeschiedenis over het hoofd gezien. Dom!

En een beetje respectloos van mij bovendien, om een baanbrekend internationaal congres te negeren: in 1884 kwamen 25 landen bijeen in Washington. Onder voorzitterschap van de Amerikaanse president Arthur besloten zij dat de meridiaan die door Greenwich loopt door iedereen als nulmeridiaan zou moeten worden beschouwd. Heel gewichtig, uiterst nuttig, het maakte een eind aan wereldwijd gekibbel tussen kaartenmakers, en nog steeds de basis voor cartografie en digitale navigatie. En ik loop hier een beetje te klooien met mijn lineaaltje en haal links en rechts van die nulmeridiaan, west en oost, achteloos door elkaar. Schande Eric! Ik schaamde me er zo voor dat Karin het pas wist toen ze dit blog las. Na een nachtje bijslapen in Eastbourne zijn we een middag en nachtje doorgevaren naar Newtown, Isle of Wight, daarna in een middagje naar Poole gezeild. Daar is een prachtig breed estuarium, een waar ankerwalhalla. Inmiddels zijn we in Bretagne, na een probleemloze nachtelijke oversteek zonder verkeerde tekeningen. Huidige positie: 48.34.35 (Noord) 4.35.92 (West!)

Eric

 

England, here we come

 Eastbourne, 22-8-2019

‘Nou, jullie wereldreis komt wel hortend en stotend op gang’, was de reactie van zoon Joris op mijn mededeling dat ik een paar dagen naar huis kwam voor een tandartsbehandeling.

We hadden net een heftige tocht achter de rug van Vlissingen naar Blankenberge, toen mijn kiespijn echt te erg werd. Er moest nu toch snel iets aan gebeuren. De Belgische tandarts die wij consulteerden, zag op de foto een flinke ontsteking. Hij wilde de behandeling wel doen, maar dat zou alles bij elkaar twee weken gaan duren. Ik besloot daarop toch maar heen en weer te reizen naar Rotterdam en mijn eigen tandarts te bezoeken. Zij had maar een paar dagen nodig voor twee behandelingen.

Dus was ik weer even thuis in ons Rotterdamse studentenkamertje. Vier dagen om precies te zijn, een gezellig verblijf, afgezien van de twee nare tandartsbezoeken. Daarna voor de zoveelste keer afscheid genomen van de kinderen, de poes en een paar vriendinnen. Nu dan toch echt weg voor langere tijd!

Terug in Blankenberge kwam wereldzeiler Frank bij ons eten. Eric had tijdens mijn Rotterdamse verblijf kennis met hem gemaakt. Hij had net vijf jaar alle wereldzeeën bezeild. Inspirerend natuurlijk. Ik vroeg hem het hemd van het lijf. De mooiste zeilgebieden liggen nog ver voorbij het Panamakanaal, aldus Frank. Zuidelijk Polynesië in de Pacific is zijn favoriet. Oké, dacht ik, inspirerend, maar eerst maar eens weg zien te komen uit België.

De volgende ochtend vroeg, de zon was nog niet op, was het dan eindelijk zover. We zeilden die dag met een lekker windje en een stralend zonnetje uit Blankenberge.

De zee was vele malen vriendelijker dan tijdens onze tocht van Vlissingen naar Blankenberge. We voeren met een lekker weertje de sluis binnen. Eenmaal binnen ging het keihard waaien en regenen. Ik zal het moment dat de sluisdeuren in Vlissingen open gingen nooit vergeten. Ik zag een witte kolkende, klotsende massa voor me. Poort naar de hemel of naar de hel? De bootjes in de sluis treuzelden expres met wegvaren en de bui trok over. De zon ging schijnen, maar de zee bleef erg onstuimig, stroom tegen wind, de golven kwamen van alle kanten en de boot bonkte op het water. Binnen in de boot was van alles omgevallen en we waren vergeten een paar afsluiters dicht te doen. Dweilen en opruimen met zo’n onstuimige zee is geen pretje, het gevolg was dan ook dat ik een poosje katterig in de kuip heb gelegen. Lesje geleerd: alles zeevast, dan pas de haven uit, ook al lijkt het een mooie dag te worden.

De tegenstelling kon niet groter. Na deze onstuimige tocht voeren we de haven van Blankenberge binnen. Direct al na het binnenvaren kwamen we in een totaal rustig, bijna sereen sfeertje terecht. Een mevrouw op de steiger wees ons superenthousiast onze box aan. Dat dit enthousiaste binnenhalen eigenlijk bedoeld was voor een andere boot, mocht de pret niet drukken. Na al het gehotsenklots van de uren daarvoor was de aankomst bijzonder aangenaam. Zeilen gaat met pieken en dalen, dat bleek wel weer.

Dit verhaal schrijf ik op weg naar Eastbourne, Engeland. Rechts zie ik de witte krijtrotsen van de Engelse zuidkust. We zijn al 30 uur aan het varen op deze lieve, vriendelijke zee. Eric doet een dutje, want hij heeft de hele nacht doorgehaald tijdens de nachtelijke oversteek naar Dover. Het zonnetje schijnt en het leven is goed.

 

 

Karin

Geduld

                                                                              8 augustus 2019, Burghsluis

 

Geduld, dat hebben we veel moeten opbrengen het afgelopen jaar. Tijdens de voorbereidingen, uitzoekwerk, wachtend op informatie, offertes, zendingen, wachtend op klusjesman 1, 2, of 3. Het aantal uren dat ik wachtend heb doorgebracht tot de vakman tijd had loopt in de tientallen. Aan de ene kant logisch. De vakman komt pas als de vorige klus is afgerond. Een vakman loopt niet halverwege de klus weg omdat in zijn agenda staat dat de volgende klant wacht. Maar aan de andere kant: het wachten duurde soms te lang. Toch bleef ik trouw aan hen, want als ze eenmaal bezig waren leverden ze absoluut goed werk. Bovendien: ik had genoeg te doen aan boord. Al klussend probeerde ik de ergernis weg te rationaliseren. Achteraf is dat gelukt hoor, ik ben de vaklieden dankbaar voor hun goede werk. Motor, roer, kiel, mast, het zit allemaal stevig vast of draait juist soepel.

Geduld kunnen opbrengen, dat is een levenskunst die zeilers moeten beheersen. Zoals nu. Terwijl de buitenwacht vragen op ons afvuurt (‘Wanneer vertrekken jullie nou uit Nederland? Wanneer gaan jullie buitengaats? Wanneer zijn jullie in Spanje? Zijn jullie nou nog niet klaar met klussen?) liggen wij in de haven van Burghsluis. Na drie dagen Ooltgensplaat (Joris en Liselot kwamen langs en de motor-servicebeurt liep uit op een tankreiniging), een nachtje De Heen (mijn favoriet, aanleggen in het riet), voor anker bij Zierikzee (Liselot moest voor studie terug naar Rotterdam), twee nachtjes ankeren bij Schelphoek nu dus Burghsluis. We wachten. Op een fokking windmetertje, dat ik te laat had opgestuurd naar de reparateur en inmiddels via Post.nl per expres onderweg is. Als het ding eindelijk is gearriveerd, trekt Beaufort zaterdag de kast open en liggen we twee dagen verwaaid. Te wachten. Karin en ik houden ons voor dat wachten ook kan worden opgevat als: ontspannen, het op je af laten komen, bij de dag blijven, wachten is een uitnodiging om stress en ongeduld voorbij te laten trekken als het lagedrukgebied over de Noordzee, om vervolgens dichtbij jezelf te komen. Klinkt soft hè? Ben ik ook. Met volle overtuiging.

Geduld is iets dat Columbus goed kon opbrengen. Soft was hij niet, hoewel zijn biograaf Samuel Eliot Morison hem ‘een gevoelig man’ noemde, maar wat kon hij goed wachten! Columbus leurde jaren heen en weer tussen de koningshuizen van Spanje en Portugal om zijn beroemde reis gefinancierd te krijgen. Alleen al om op audiëntie te mogen komen bij Isabella de Katholieke van Spanje duurde negen maanden! Op 1 mei 1486 was het dan eindelijk zo ver. Columbus verwoordde geestdriftig zijn Grote Plan bij de nukkige vorstin. Het resultaat was de oprichting van de Talavera-commissie. Daarna moest hij weer wachten: maar liefst zes jaar tot er positief werd besloten! Een weekje wachten op mijn lieve windmetertje verbleekt erbij. En relativeert verder een eventuele onrust bij Karin en mij. Ik ga straks lekker klusjes doen, de AIS, de Aries, de afwas. Karin doet de was, heeft hardgelopen en naait een klittenbandje aan een plisse-gordijntje. De plee heb ik gesmeerd (geen details) en de kuip is geboend. Laat Beaufort maar komen. En daarna gaan we van kant!

 

Eric

Toen wij uit Rotterdam vertrokken

Na tweeënhalve week in de Marina Rotterdam zijn we dan eindelijk op weg. Eric, in zeilpak, manoeuvreert Catherine onder de bruggen door en ik hang in de kajuit op onze pas gefabriceerde chill-bank. Af en toe klettert er een enorme regenbui op het dek. Wes fietst mee langs de Maasboulevard en staat te zwaaien op de Van Brienenoordbrug, tot we uit zicht zijn. Wij varen de Maas af richting Dordrecht.

Bij de driesprong net voorbij Dordrecht varen we langs een solozeiler die zich vreemd gedraagt op het water. Eric vraagt nog of hij in orde is, maar hij reageert niet. Het valt de waterpolitie ook op en even later vaart het zeiljachtje weg met een van de mensen van de Rijkswaterstaat achter het roer. In Nederland word je goed in de gaten gehouden, dat is een veilige gedachte. Hoewel Wes het daar niet mee eens was toen hem verboden werd de Maas over te steken met zijn opblaasbare kano om ons te komen bezoeken in de Marina Rotterdam. Hij heeft dit immers al vele malen eerder gedaan.

 

 

 

De afgelopen tweeënhalve week stond in het teken van klussen en bezoekjes van familie en vrienden. Het was heel leuk om te ervaren hoe iedereen even naar onze boot wilde komen kijken. Even met eigen ogen aanschouwen hoe dat zal zijn, een jaar lang leven in een ruimte van 11 bij 3.65. De reacties waren positief: ’mooie boot, toch veel ruimte en vernuftig ingebouwd allemaal’. Het is waar en mag gezegd worden, Catherine is een beauty! Tussen het klussen door beleefden we veel gezellige momenten met familie en vrienden.

Eric en ik waren dagen bezig met alles zodanig slim op te bergen dat de spullen later ook weer te vinden zijn wanneer je ze nodig hebt. Eric had nog aardig wat klussen af te werken van z’n lijst en dus zag Catherine er regelmatig uit alsof orkaan Irma was langsgetrokken. Met elke klus werd het gehele interieur weer overhoop gehaald. Hij moest ook nog een paar keer de mast in omdat we ons windmetertje maar niet aan de praat kunnen krijgen.

Voordeel van deze periode in de Rotterdamse Marina was ook dat wij alvast konden wennen aan het bootleven. Zo  gleed ik tijdens de eerste nacht op de boot bij het uit bed gaan, met mijn slaapdronken hoofd uit over een tas op de grond en kwam keihard op mijn rug terecht. Het kostte heel wat tijd en pijnstillers voordat de pijn weer een beetje draaglijk werd. Onze extra medicijnvoorraad moest al vroeg worden aangesproken. Hopelijk blijven dit soort ‘ongelukjes’ uit tijdens de reis, want het is toch erg belangrijk om fit te zijn aan boord. Daarom heb ik nadat het beter ging met mijn rug, het hardlopen weer opgepakt en verkende ik regelmatig joggend de omgeving van de Marina.

Aan het einde van deze vertrekdag zouden we eindelijk de pakstress van ons af laten glijden aan een bolletje bij de Volkeraksluizen. Hoewel, is de pakstress werkelijk voorbij? Wordt vervolgd!

 

Laatste weken werken

Rotterdam, 10 juli 2019

De laatste weken neem ik overal afscheid. Zo heb ik vandaag de laatste les gegeven bij een groep die ik met veel plezier 30 weken heb begeleid. Ik heb de afgelopen drie jaar als zzp-er gewerkt voor  verschillende taalscholen. Iedere keer is het toch weer even moeilijk om afscheid te nemen wanneer een traject klaar is of wanneer je ergens weggaat.  Je bouwt een speciale band op met mensen die je twee á drie keer per week lesgeeft. Het is niet alleen taalles, het gaat om meer, mensen zijn nieuw in Nederland en proberen hun weg te vinden in deze samenleving. Dat levert veel vragen, verwondering en verbazing op. Erg leuk werk voor iemand, zoals ik, die zoveel van reizen houdt. Ik heb de halve wereld in mijn klas.

Dit keer is het traject niet gewoon afgelopen maar heb ik een speciaal verhaal te vertellen, ik ga namelijk op wereldreis. Als ik vertel dat ik per zeilboot ga, word ik flink ondervraagd. Hoe ik dat doe met eten en slapen of ik wel kan zeilen en of ik niet bang ben voor storm en voor hoge golven. Ik probeer zo goed en zo kwaad als het kan, antwoord te geven op al deze vragen. Maar vaak weet ik het ook niet. Hoe zal het zijn zoveel dagen achter elkaar met alleen maar zee om je heen? Het leven zal zoveel trager gaan dan nu. Je zal meer één zijn met de natuur en de elementen. Ik vertel dat je op een boot niet kan haasten, je moet wachten op de juiste windrichting, de juiste windkracht en rekening houden met stroming. Haast maakt dat je risico’s neemt. Met storm in het vooruitzicht moet je geduldig afwachten. Risico’s nemen we niet. We hebben immers geen haast. We doen niet aan een wedstrijd mee.

Op het grote smartboard in de klas laat ik via Google maps onze route zien. Eerst naar Engeland en dan via het meest westelijke puntje van Cornwall de Golf van Biskaje over naar Noord Spanje. Misschien met een onderbreking op het eiland Ouessant voor de kust van Bretagne. Daarna zakken we af langs de Spaanse kust, langs Portugal en dan weer een stukje Spaanse kust. Ik vertel dat we regelmatig ergens zullen verblijven en dan een stad of een dorp zullen bezoeken en grote wandelingen gaan maken. We hebben immers geen haast, we nemen de tijd.

Dan steken we over naar Marokko. Vanuit Marokko vervolgen we onze route naar de Canarische eilanden. Vanuit daar gaan we al of niet onderbroken met een stop op de Kaapverdische eilanden naar Suriname. Ik zie op het smart board een groot blauw vlak en vraag mezelf stilletjes af: ‘Tjee hoe zal het zijn, daar op die grote Atlantische oceaan?’

Karin

Breaking Bad in de polder

Rotterdam, 8 juli 2019

Zo, dat waren me twee weken wel zeg! Verhuisd van ons, inmiddels door huurders betrokken, appartement naar ons pied á terre, een klein kamertje drie hoog in ons vooroorlogs pandje in het Nieuwe Westen in Rotterdam. Ons (geen afscheids)feestje 22 juni werd de gehoopte knalavond met mijn bandjes Phoenix en Coolkast in café de Ooievaar. De muzikanten werkten zich uit de naad, bezwete ruggen, ik dreef bijna van de drumkruk af, dampende hoofden, natte oksels, kleverige T-shirts. Goesting! Rock ’n roll! Het pijpenla-cafeetje puilde uit, waggelde op haar eeuwenoude houten heipalen in de natte klei van de Voorhaven, kastelein Peter en zijn vrouw Mary konden het maar net aantappen, maar bleven heel de avond lachen.

 Vorige week deden we het over in MCA in Rhoon en afgelopen woensdag speelden we een paar nummers tijdens de afsluitende avond van de muziekschool in Rotown. Ook dat was weer een feestelijk gebeuren. Potverdorie, ik werd gekroond tot beste drummer van de avond! In een geïmproviseerd, door adrenaline wat warrig dankwoord, vertelde ik het publiek over onze aanstaande zeilreis. Dat riep de bekende reacties op waar we inmiddels mee bekend zijn: ‘Wat stoer!’ ‘Wat gaaf!’ ‘Ik moet er niet aan denken!’ En: ‘Kun je zeilen?’

In de tussentijd loopt het werk van Karin en mij op zijn eind. Karin is bezig met haar laatste week bij het Albeda College, waar ze als zzp-er Nederlandse les geeft aan anderstaligen en de intakes doet. Ik maak mijn laatste interviews met mbo-studenten , in opdracht van de gemeente Rotterdam. Zo zoef ik heen en weer tussen jachthaven Strijensas en wereldhaven Rotterdam, tussen bootklussen en werk. Ik krijg het maar net rond. Ook Karin lukt het maar net alles te doen wat gedaan moet worden voordat we kunnen uitvaren. Om het leuk te houden vertrekken we daarom een weekje later: eind juli.

Onze Catherine ligt in het water te wachten op wat komen gaat. Voortdurend wordt er in haar binnenste gevroet en gemorreld: de laatste klussen worden gedaan, leidinkje zus, draadje zo, schakelaar hier, aansluiting daar. Dat led-lampje in de natte cel (nautische taal voor badkamer) stel ik steeds uit voor belangrijkere klussen, zoals deze week het vervangen van de gebroken riem van de auto-pilot. First things first!

Tussendoor hou ik marktplaats.nl en eBay in de gaten voor interessante koopjes voor de boot. Zo viel mijn oog op een dubbel dekblokje om lijnen van de windvaan naar het stuurwiel de geleiden. Een zekere T. bood een nieuw exemplaar aan voor een redelijk bedrag. Ik wist er ook nog een tientje van af te halen. Wereldreizigers moeten immers op de kleintjes letten. Dit buitenkansje wilde ik niet laten lopen. Ik stapte zaterdagochtend om acht uur in mijn Aygo en toetste het adres in de navigatie. Vlaardingen. Mercuriusweg. Ik reed een muisstil bedrijventerrein op, in de polder naast de Nieuwe Waterweg. Geen hond op straat. Dichte luiken, geblindeerde ramen. Opeens dacht ik: klopt dit wel? Een nieuw Lewmar-blok voor de helft van de prijs. Word ik in een val gelokt? Je leest rare dingen over marktplaats. Die T. was ook wel erg kortaf in zijn communicatie. Zo zijn criminelen ook. Kein geloel. De navigatie leidde mij naar een doodlopend steegje. Beton, grijs, kil, een man stond tegen zijn auto geleund. Ik twijfelde: als ik die steeg inloop zit ik in de val. Ik kan nog terug. In een flits dacht ik aan een scène van Breaking Bad: Walter en Gus in de woestijn voor een schimmige deal. De beklemmende sfeer, dit loopt niet goed af. Geen weg terug. Het onvermijdelijke gaat gebeuren. Dat gevoel bekroop mij ook. Toch liep ik op de man af. Waarom? Misschien omdat ik mezelf anders een lafaard zou vinden. ‘T?’ vroeg ik kortaf. ‘Ja, en wie ben jij?’ ‘Eric’. ‘Waar kom je voor?’ Een vreemde vraag voor iemand die deze tijd en locatie zelf heeft voorgesteld. ‘Het Lewmar-blok’, antwoordde ik. Opnieuw dacht ik: dit klopt niet. Word ik misschien van achter aangevallen? Ik keek achterom. Daardoor zag ik niet dat T. zijn hand uitstak en zich voorstelde. Zijn toon werd vriendelijker: ‘Ja, sorry, ik heb hier met meerdere mensen afgesproken, je bent de eerste, daarom vraag ik het. Ik heb een faillissementspartij opgekocht. Doe ik vaker, vind ik leuk. Jouw blok zat daarbij.’ T. snuffelde wat in zijn achterbak. Hij gaf me het blok, ik gaf hem het geld. Zo ‘bad’ was hij nou ook weer niet.

Eric